Rb. Limburg, 14-02-2018, nr. C/03/228826 / HA ZA 16/700
ECLI:NL:RBLIM:2018:1464
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
14-02-2018
- Zaaknummer
C/03/228826 / HA ZA 16/700
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2018:1464, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 14‑02‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2019:599
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2019:1683
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:871
- Vindplaatsen
JA 2018/63
AR-Updates.nl 2018-0226
PS-Updates.nl 2018-0136
Jurisprudentie HSE 2019/4
VAAN-AR-Updates.nl 2018-0226
Uitspraak 14‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Vier (voormalig) medewerkers van Defensie hebben, evenals de Stichting Gedupeerden Gevaarlijke Stoffen, de Staat aansprakelijk gesteld voor schade die volgens hen ontstaan is door het werken met chroomverf en andere gevaarlijke stoffen. De rechtbank is van oordeel dat, nu een met voldoende waarborgen omgeven bestuursrechtelijke rechtsgang open staat en voor een uitzondering op de formele rechtskracht van de bestuursrechter geen aanleiding bestaat, de (voormalig) medewerkers niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen. Daar de Stichting nadrukkelijk heeft bepleit voor de belangen van ambtenaren op te komen en een bundeling van belangen er niet toe leidt dat de weg naar de burgerlijk rechter open komt te staan, kan ook de Stichting door de burgerlijk rechter niet ontvangen worden in haar vorderingen.
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/228826 / HA ZA 16/700
Vonnis van 14 februari 2018
in de zaak van
1. de stichting
STICHTING GEDUPEERDEN GEVAARLIJKE STOFFEN NL POMS Z.N.,
gevestigd te Schinveld, gemeente Onderbanken,
2 [eiser 2] ,wonend te [woonplaats eiser 2] ,
3 [eiser 3] ,
wonend te [woonplaats eiser 3] ,
4 [eiser 4] ,
wonend te [woonplaats eiser 4] ,
5 [eiser 5] ,
wonend te [woonplaats eiser 5] ,
eisers,
advocaat mr. R.M.W.H. Bedaux,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN DEFENSIE),
zetelend te ’s-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. K. Teuben.
Partijen zullen hierna de Stichting, [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] en de Staat genoemd worden. [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] en [eiser 5] worden gezamenlijk [eisers 2 t/m 5] genoemd. Eisers worden gezamenlijk de Stichting c.s. genoemd.
1. De procedure
1.1
Het procesverloop blijkt uit:
- de dagvaarding van 21 november 2016,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek,
- het verzoek pleidooi van de Staat,
- de brief van de Stichting c.s. met producties 64 t/m 66,
- de brief van de Stichting c.s. met producties 64 t/m 70,
- het pleidooi van 19 december 2017 waarvan proces-verbaal is opgemaakt,
- de pleitnota van de Staat,
- de pleitnota van de Stichting c.s.,
- de brief van de Staat van 26 januari 2018 naar aanleiding van het proces-verbaal,
- de brief van de Stichting c.s. van 5 februari 2018 naar aanleiding van het proces-verbaal,
- de brief van de Stichting c.s. van 8 februari 2018 naar aanleiding van het proces-verbaal,
- de brief van de griffier van 9 februari 2018 aan partijen.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1
Begin jaren ’80 van de vorige eeuw heeft de Staat in NAVO-verband overeenkomsten gesloten met de Verenigde Staten betreffende de opslag van Amerikaans militair materieel op Nederlands grondgebied. Ter uitvoering van deze overeenkomsten zijn zogenaamde ‘Prepositioned Organizational Material Storage sites’ (verder: POMS-sites) opgericht. Nederland kende in de periode 1984 tot en met 2006 vijf POMS-sites, gevestigd in Ter Apel, Coevorden, Vriezenveen, Brunssum en Eygelshoven. Deze POMS-sites werden aangestuurd door NL POMS te Coevorden, een tot de Koninklijke Landmacht behorend Defensieonderdeel.
2.2
De werkzaamheden op de POMS-sites bestonden in hoofdzaak uit het ontvangen, inspecteren, opslaan, onderhouden en uitgeven van militair materiaal. Dit materieel werd na ontvangst geïnspecteerd en zo nodig gereinigd en gerepareerd. Vervolgens werd het gepreserveerd en opgeslagen in loodsen. Zodra inzet van het materieel nodig was, werd het uit de opslag gehaald, gedepreserveerd, getest, zo nodig gerepareerd en klaargemaakt voor transport. Tot de onderhoudswerkzaamheden behoorde in voorkomende gevallen ook het verven van voertuigen. Het verven gebeurde door middel van spotpainting met een verfkwast of (bij grote oppervlakken) door middel van het spuiten met een spuitpistool. Het verwijderen van oude verflagen gebeurde door middel van schuren met de hand of (bij grote oppervlakken) door middel van stralen met behulp van straalgrit.
2.3
De aard van de werkzaamheden op de POMS-sites (opslag en onderhoud van het militair materieel) bracht het werken met gevaarlijke stoffen, waaronder stoffen die Chroom-6 bevatten, met zich. Op de POMS-sites is onder meer met chroomhoudende verf en met Chemical Agent Resistant Coating (verder: CARC) gewerkt. CARC maakt het mogelijk militair materieel na een chemische besmetting te reinigen zonder dat de verf wordt aangetast. Voor zover bekend is CARC niet chroomhoudend. Wanneer CARC op een chroomhoudende grondlaag is aangebracht, kan bij het verwijderen van deze coating de chroomhoudende grondlaag vrijkomen.
2.4
Onbeschermde blootstelling aan chroomhoudende verf en CARC met chroomhoudende grondlaag kan gezondheidsrisico’s opleveren. Chroom-6-verbindingen die in het lichaam terechtkomen, worden omgezet in Chroom-3-verbindingen. Omzetting van een Chroom-6-verbinding in een Chroom-3-verbinding buiten een cel is niet schadelijk voor de gezondheid, vindt omzetting daarentegen in een cel plaats dan kan schade aan die cel ontstaan.
2.5
[eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] en [eiser 5] zijn werkzaam geweest op de POMS-sites Brunssum en/of Eygelshoven. [eiser 2] heeft hier van 1 maart 1984 tot en met 1 november 2006 als allroundmechanicus werkzaamheden verricht. [eiser 3] was van 1984 tot en met 2006 aanvankelijk werkzaam op de afdeling Preservations en later als magazijnmedewerker. [eiser 4] was van 1 maart 1987 tot en met 1 april 1989 als Servicer Preservation (technicus) werkzaam, en [eiser 5] heeft van 1 maart 1984 tot en met eind 2006 als Mechanic Wheels monteur gewerkt op de POMS-sites.
2.6
Sinds augustus 2013 heeft de Staat van meerdere (voormalig) POMS-medewerkers meldingen ontvangen van door hen ondervonden ziektes, die mogelijk veroorzaakt worden door het werken met chroomverf en CARC. Naar aanleiding van deze meldingen heeft de minister van Defensie (verder: de minister) een onderzoek ingesteld naar het gebruik van chroomhoudende verf en CARC binnen defensie en de mogelijke gezondheidsrisico’s die dat met zich brengt. Dit onderzoek wordt gecoördineerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (verder: het RIVM) en begeleid door een paritaire commissie, die op haar beurt wordt ondersteund door het Centrum Arbeidsverhoudingen OverheidsPersoneel (verder: CAOP). Het CAOP is een onafhankelijke stichting die het onderzoek faciliteert door het verstrekken van noodzakelijke informatie en die tevens dient als aanspreekpunt voor (oud)defensiemedewerkers en hun relaties met vragen over CARC en Chroom-6.
2.7
In afwachting van de onderzoeksresultaten van het RIVM heeft de minister voor schrijnende gevallen een coulanceregeling (verder: de regeling) getroffen, inhoudende dat
bij een ‘voorstelbare relatie’ tussen de werkzaamheden met Chroom-6 en de aandoening waaraan de defensiemedewerker lijdt, een tegemoetkoming wordt uitgekeerd. Hiervoor is tevens vereist dat de defensiemedewerker gedurende één jaar of langer in een functie werkzaam is geweest zoals vermeld in Bijlage I bij de regeling, en de aandoening waaraan de defensiemedewerker lijdt, is opgenomen in Bijlage II van de regeling. De tegemoetkoming wordt niet teruggevorderd als de aansprakelijkheid blijkt te ontbreken (artikel 4.1 van de regeling), maar wordt wel in mindering op een eventuele latere schadevergoeding gebracht (artikel 4.1 van de regeling). De regeling is niet bedoeld als erkenning van aansprakelijkheid (artikel 1.2 lid 2 van de regeling).
2.8
[eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] hebben op basis van de coulanceregeling een vergoeding ontvangen. Aan [eiser 2] is bij besluit van 12 mei 2015 een vergoeding van € 7.500,- toegekend, omdat hij lijdt aan slokdarmkanker en allergisch contacteczeem. [eiser 3] heeft bij besluit 26 augustus 2015 een vergoeding van € 5.000,- toegekend gekregen wegens de aandoeningen allergisch beroepsastma, allergisch contacteczeem en een immunologische aandoening anders dan een allergie. Aan [eiser 4] is bij besluit van 30 juni 2015 een vergoeding van € 5.000,- toegekend in verband met allergisch contacteczeem en chroomzweren. [eiser 5] beroep op de coulanceregeling is bij besluit van 12 oktober 2015 afgewezen, omdat - zo staat in het besluit - de aandoeningen waaraan hij lijdt niet in Bijlage II van de regeling zijn opgenomen.
2.9
[eiser 2] (bij brief van 23 augustus 2013), [eiser 3] (bij brief van 4 juni 2014), [eiser 4] (bij e-mail van 21 augustus 2014) en [eiser 5] (bij brief van 12 augustus 2014) hebben het Ministerie van Defensie aansprakelijk gesteld voor de door hen beweerdelijk geleden en in de toekomst nog te lijden materiële en immateriële schade ten gevolge van blootstelling aan lichaamsvreemde agressieve stoffen bij de uitvoering van hun werkzaamheden op de POMS-sites. Defensie heeft bij brief (van 3 april 2014, 23 juni 2014, 20 juni 2014 respectievelijk 27 augustus 2014) kenbaar gemaakt de behandeling van de aansprakelijkheid aan te houden in afwachting van de resultaten van nader onderzoek.
2.10
Bij verzoekschrift van 2 oktober 2014 hebben [eiser 2] en [eiser 3] de rechtbank verzocht een voorlopig getuigenverhoor te gelasten naar de aard van de werkzaamheden op de POMS locaties Brunssum en Eygelshoven en de contacten met CARC en overige gevaarlijke stoffen, de eventuele aan- en afwezigheid van de gehanteerde veiligheidsmaatregelen en de informatieverstrekking over gezondheidsrisico’s. Dit voorlopig getuigenverhoor heeft op 25 maart 2015 en 13 april 2015 plaatsgevonden, waarbij negen (voormalig) POMS-medewerkers zijn gehoord: [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [naam 1] , [eiser 5] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] .
2.11
Op 4 maart 2016 is bij notariële akte de Stichting Gedupeerden Gevaarlijke Stoffen NL POMS Z.N. (verder: de Stichting) opgericht. In deze akte staat, voor zover hier van belang:
DOEL
ARTIKEL 2
1. De stichting heeft ten doel:
a. het behartigen van de belangen van gedupeerden die op hun werkplek bij het Ministerie van
Defensie en de NL-POMS-sites in Brunssum en Eygelshoven in aanraking zijn gekomen met
gevaarlijke stoffen;
b. het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.
2.12
Bij e-mail van 1 september 2016 heeft de Stichting het Ministerie van Defensie aansprakelijk gesteld. In deze e-mail staat, voor zover hier van belang:
Uw Ministerie van Defensie is om meerdere redenen aansprakelijk voor de schade die de gedupeerden bij de uitvoering van de werkzaamheden hebben opgelopen onder meer wegens het onrechtmatig niet opvolgen van de aanbevelingen, het op alle fronten niet naleven van verplichtingen van het Arbeidsomstandighedenbesluit, waaronder het schenden van de informatieplicht, het medisch volgen en registreren van de gedupeerden, alsmede het niet terstond staken van de blootstelling en het verwijderen van de mensen uit die blootstelling, maar ook bijvoorbeeld wegens het niet uitvoeren van maatregelen waarvoor de subsidiegelden van de NAVO in 2000 zijn betaald. Vanwege dit laatste aspect alleen al is het Ministerie van Defensie ongerechtvaardigd verrijkt voor een bedrag van
fl. 2.308.734,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum betaling door de NAVO in 2000.
2.13
Het Ministerie van Defensie heeft bij e-mail van 8 november 2016 hierop gereageerd. In deze e-mail staat, voor zover hier van belang:
U omschrijft in uw brief niet duidelijk namens wie precies u het ministerie van Defensie aansprakelijk stelt. Doet u dit voor de Stichting waarvoor u zegt op te treden en/of een aantal specifieke gedupeerden? Indien u dit (mede)namens een aantal specifieke gedupeerden doet, is mij op dit moment niet duidelijk, wie deze gedupeerden zijn. Gelet op het voorgaande kan ik op dit moment niet beoordelen op welke vorderingsrecht(en) de aansprakelijkheid betrekking heeft. Ook omschrijft u slechts in zeer algemene bewoordingen de omstandigheden die aansprakelijkheid aan de zijde van Defensie zouden kunnen opleveren in de door u bedoelde zin. Tegen deze achtergrond verwijs ik u voor wat betreft de aansprakelijkstelling in verband met de arbeidsomstandigheden op de POMS-sites naar het onderzoek dat op dit moment door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) wordt verricht naar de relatie tussen chroom-6 en de werkzaamheden die door personeel van Defensie zijn verricht op de POMS-sites. … De uitkomsten van dit onderzoek zullen moeten worden afgewacht … .
3. Het geschil
3.1
De Stichting c.s. vorderen:
1. te verklaren voor recht dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) ten aanzien van een ieder van de werknemers en/of tewerkgestelden en/of ambtenaren en/of zelfstandig werkzame personen die minimaal in delen of aaneengesloten voor drie maanden werkzaam is geweest in één van de NL-POMS-sites onrechtmatig heeft gehandeld.
2. te verklaren voor recht dat ten aanzien van het verband tussen gezondheidsschade en de blootstelling van Chroom-6 en andere schadelijke stoffen de omkeerregeling van toepassing is voor een ieder van de werknemers en/of tewerkgestelden en/of ambtenaren en/of zelfstandig werkzame personen die:
a. minimaal in delen of aaneengesloten voor zes maanden werkzaam zijn geweest in
één van de NL-POMS-sites,
b. klachten en beperkingen hebben zoals vermeld in de coulanceregeling blijkende uit een uitkering krachtens die regeling,
c. gezondheidsschade hebben betreffende het verkleuren en uitvallen van het grootste deel van de tanden,
d. zijn overleden aan een ziekte of beperkingen zoals in de coulanceregeling vermeld.
3. te verklaren voor recht dat ten aanzien van ambtenaren die minimaal in delen of aaneengesloten voor zes maanden werkzaam is geweest in één van de NL-POMS-sites op grond van (art. 35 van) het Algemeen Rijksambtenarenreglement in deze kwestie sprake is van een dienstongeval of beroepsziekte, voortvloeiend uit een gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met de uitvoering van zijn taak waaraan de ambtenaar zich vanwege zijn specifieke functie niet kan onttrekken en dus van een beroepsincident, subsidiair sprake is van een ziekte, die in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moeten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten en dus van een beroepsziekte.
4. de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat te gebieden een ieder van de werknemers en/of tewerkgestelden en/of ambtenaren en/of zelfstandig werkzame personen die minimaal in delen of aaneengesloten voor zes maanden werkzaam is geweest in één van de NL-POMS-sites op te roepen voor een medisch onderzoek en daarbij te stimuleren een medisch onderzoek te laten plaatsvinden door daarvoor speciaal opgeleide artsen, met de opdracht zoveel mogelijk te onderzoeken of en zo ja in hoeverre de medische klachten en beperkingen kunnen samenhangen met de blootstelling aan Chroom-6 in combinatie met andere schadelijke stoffen.
5. te verklaren voor recht dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) aan een ieder van de werknemers en/of tewerkgestelden en/of ambtenaren en/of zelfstandig werkzame personen die minimaal in delen of aaneengesloten voor zes maanden werkzaam is geweest in één van de NL-POMS-sites, verschuldigd is een niet met een eerdere schadetoewijzing/tegemoetkoming verrekenbaar bedrag en dit te verwerken in een uitbreiding van de coulanceregeling overeenkomstig de na te noemen veroordeling ten behoeve van [eisers 2 t/m 5] ad € 9.000,- per persoon.
6. de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen om aan [eisers 2 t/m 5] te betalen een bedrag van € 9.000,- per persoon op na te noemen gronden verschuldigd te vermeerderen met een schadevergoeding zowel materieel als immaterieel, verschenen en toekomstig, deze schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet en te vermeerderen met rente vanaf datum blootstelling tot aan de dag der algehele voldoening.
7. de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat te veroordelen om aan de Stichting te betalen een bijdrage in de buitengerechtelijke advocatenkosten van mr. R.M.W.H. Bedaux, te bepalen op € 60.000,-
8. alle voornoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot aan de dag ter algehele voldoening.
9. de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) te veroordelen in de kosten van deze procedure inclusief de getuigenverhoren (behandeling verzoek en twee dagen horen van getuigen) aan de zijde van de Stichting gevallen inclusief salaris advocaat.
3.2
De Stichting c.s. leggen aan hun vorderingen onrechtmatig handelen van de Staat ten grondslag. De Staat heeft, aldus de Stichting c.s., nagelaten de op de POMS-sites werkzame personen voor en in te lichten over de blootstelling aan Chroom-6 en andere gevaarlijke stoffen gebruikt bij de op de POMS-sites verrichtte werkzaamheden, terwijl de Staat in ieder geval vanaf 1985 weet had van het gevaar dat chroom-6 met zich brengt. De onrechtmatigheid is voorts gelegen in het daadwerkelijk blootstellen van de op de POMS-sites werkzame personen aan Chroom-6 en andere gevaarlijke stoffen, zonder dat de Staat
- zoals (Europese) regelgeving voorschrijft - maatregelen heeft getroffen ter voorkoming van die blootstelling, in het nalaten deze personen medisch te onderzoeken en hun medisch te volgen, en in het nalaten onderzoek te doen naar de mate van gevaarzetting.
3.3
De Staat voert verweer.
3.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1
Als meest verstrekkende verweer ten aanzien van zowel de Stichting als [eisers 2 t/m 5] brengt de Staat naar voren dat zij niet kunnen worden ontvangen in hun vorderingen. Niet de burgerlijke rechter, maar de bestuursrechter dient zich over deze vorderingen te buigen, aldus de Staat.
4.2
Vast staat dat de door de Stichting c.s. gestelde schadeveroorzakende gebeurtenissen hebben plaatsgevonden in de periode 1984 tot en met 2006, en het toentertijd geldende recht op de beoordeling van dit verweer van toepassing is. De verhouding tussen de burgerlijke rechter en de bestuursrechter onder dit recht wordt gekenmerkt door een lange geschiedenis in jurisprudentie en literatuur. Dit heeft geresulteerd in een labyrint van regels over bevoegdheid, ontvankelijkheid en formele rechtskracht.
Ontvankelijkheid [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] en [eiser 5]
4.3
De Staat stelt zich op het standpunt dat nu [eisers 2 t/m 5] in de hoedanigheid van (voormalig) ambtenaar op de POMS-sites werkzaam waren en zij de Staat in die hoedanigheid aansprakelijk hebben gesteld, een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang voor hen openstaat. Nu de weg naar de burgerlijke rechter slechts openstaat wanneer er geen bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat of sprake is van zelfstandig schadebesluit - waarvan in dezen vooralsnog geen sprake is - dienen zij zich tot de bestuursrechter te wenden, aldus de Staat. [eisers 2 t/m 5] stellen dat zolang het verzoek tot schadevergoeding niet bij de bestuursrechter aanhangig is, de burgerlijke rechter bevoegd is. De schade wordt immers niet veroorzaakt door een besluit, maar door een onrechtmatig handelen respectievelijk nalaten en het inbreuk maken op het EVRM door de Staat, aldus [eisers 2 t/m 5]
4.4
Vast staat dat [eisers 2 t/m 5] ten tijde van de gestelde schadeveroorzakende gebeurtenissen allen als ambtenaar in dienst waren van de Staat, dat de door [eisers 2 t/m 5] gestelde schade - wat daar verder ook van zij - voortkomt uit een feitelijk handelen van de Staat, en dat de Staat tot op heden geen besluit heeft genomen ten aanzien van de aansprakelijkheidstellingen in afwachting van de onderzoeksresultaten.
4.5.1
De Hoge Raad heeft bepaald dat een eiser door de burgerlijke rechter in zijn vorderingen niet-ontvankelijk moet worden verklaard als een met voldoende waarborgen omgeven bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat of open heeft gestaan. De burgerlijke rechter biedt (slechts) een aanvullende rechtsbescherming (ECLI:NL:HR:1977:AC6111 en ECLI:NL:HR:1992:ZC0527).
4.5.2
De bevoegdheid van de bestuursrechter om kennis te nemen van het beroep tegen (een beslissing op bezwaar tegen) een schadebesluit is, wanneer de belanghebbende in de hoedanigheid van ambtenaar in beroep gaat, niet beperkt tot schadebesluiten gestoeld op een beslissing op bezwaar (artikel 1:3 Awb), maar strekt zich eveneens uit over door het bestuursorgaan verrichte handelingen (artikel 8:1, lid 1 en 2, Awb en vóór 1 januari 1994 op artikel 3 Ambtenarenwet).
4.5.3
Met het Groningen/Raatgever arrest van 17 december 1999 (ECLI:NL:HR:1999:ZC3059) heeft de Hoge Raad een uitzondering op de formele rechtskracht van de bestuursrechter (4.5.1) aanvaard voor zuivere schadebesluiten waarbij de onrechtmatigheid van het besluit van het bestuursorgaan vaststaat. Het zuiver schadebesluit heeft dan ook alleen betrekking op het al dan niet toekennen en de omvang van de schadevergoeding, en niet op de aansprakelijkheid van het bestuursorgaan. Op het moment dat het door het bestuursorgaan genomen besluit wordt vernietigd, is het aan te merken als onrechtmatig en is de aansprakelijkheid van het bestuursorgaan gegeven. Wanneer de onrechtmatigheid van het besluit vaststaat, komt aan de rechtzoekende de keuze toe zijn verzoek om schadevergoeding bij de burgerlijke rechter dan wel de bestuursrechter neer te leggen. Deze keuzevrijheid komt, zo volgt uit het arrest Zevenbergen/Staat (ECLI:NL:HR:2002:AE8464), ook toe aan ambtenaren. Met de invoering van de Awb is deze keuzevrijheid, zo volgt uit de wetsgeschiedenis van artikel 8:73 Awb, gehandhaafd. Wanneer de onrechtmatigheid van het door het bestuursorgaan genomen besluit niet vaststaat, dan is het aan de bestuursrechter over de (on)rechtmatigheid te oordelen: de weg naar de burgerlijk rechter kan dan (vooralsnog) niet worden ingeslagen.
4.6
Nu voor [eisers 2 t/m 5] als (voormalig) ambtenaren een met voldoende waarborgen omgeven bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat (4.5.1), en voor een uitzondering op de formele rechtskracht van de bestuursrechter geen aanleiding bestaat - de onrechtmatigheid van het handelen van de Staat staat (immers nog) niet vast (4.5.3) - zijn zij in hun vorderingen niet-ontvankelijk.
Ontvankelijkheid Stichting
4.7
De Stichting kan evenmin in haar vorderingen worden ontvangen, aldus de Staat. In het kader van haar vordering tot het vaststellen van een beroepsincident of beroepsziekte gaat het grotendeels om ambtenaren. Voor deze ambtenaren staat de met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang open. Dat uit het petitum volgt dat ook belangen van niet-ambtenaren door de Stichting kunnen worden behartigd, kan er niet toe leiden dat voor de Stichting de weg naar de burgerlijke rechter openstaat, aldus de Staat. Voorts stelt de Staat dat voor een collectieve actie in de zin van artikel 3:305a BW vereist is dat de door de Stichting ingestelde rechtsvorderingen strekken tot bescherming van gelijksoortige belangen. Nu de belangen van de verschillende POMS-medewerkers zo divers zijn, is van bundeling van gelijksoortige belangen geen sprake, aldus de Staat. Zo hebben de verschillende POMS-medewerkers allemaal een ander arbeidsverleden, verschillende gezondheidsklachten en zien de verschillen tussen de (oud)medewerkers op zowel de individuele blootstelling aan Chroom-6 en andere gevaarlijke stoffen als op de aannemelijkheid van een causaal verband tussen die blootstelling en de uiteenlopende gezondheidsklachten. Voor zover de Stichting de individuele belangen van specifieke POMS-medewerkers behartigt op basis van (proces)volmachten, dient de Stichting
niet-ontvankelijk te worden verklaard nu zij niet duidelijk heeft gemaakt welke individuele vorderingen zij hieraan koppelt.
4.8
De Stichting stelt zich op het standpunt ontvankelijk te zijn, daar de bestuursrechtelijke weg tot op heden niet is ingeslagen en daarmee de keuze voor de civielrechtelijke weg nog openstaat, de Stichting zelf geen ambtenaar is, de belangen van de individuele eisers overeenkomen met de belangen van de achterban die de Stichting vertegenwoordigt en de rechtsvorderingen die de Stichting instelt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen strekt. Verder zijn de mate van blootstelling en de aard van de gezondheidsklachten, aldus de Stichting, voor de meeste vorderingen niet relevant.
4.9.1
In het arrest Staat/Vreemdelingenorganisaties (ECLI:NL:HR:2010:BM2314) heeft de Hoge Raad bepaald dat in gevallen waarin de rechtsbescherming van individuele belangen is opgedragen aan de bestuursrechter, de enkele bundeling van hun belangen door een rechtspersoon er niet toe leidt dat voor die rechtspersoon de weg naar de burgerlijke rechter komt open te staan. Dit uitgangspunt is ook van toepassing als een belangenorganisatie niet slechts opkomt voor de (gebundelde) belangen van een bepaald of bepaalbaar aantal individuele personen, maar tevens voor het algemeen belang van de bescherming van de rechten van een veel grotere groep van personen die diffuus en onbepaald is. Een belangenorganisatie is wel ontvankelijk bij de burgerlijke rechter in haar vorderingen, voor zover zij daarbij opkomt voor belangen van personen die ter zake geen rechtsingang hebben bij de bestuursrechter, of voor zover zij opkomt voor een eigen belang waarvoor zij geen rechtsingang heeft bij de bestuursrechter (ECLI:NL:HR:2015:1296).
4.9.2
Een stichting met volledige rechtsbevoegdheid kan een vordering instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt (artikel 3:305a BW). Dit vereiste van gelijksoortigheid houdt in dat de belangen ter bescherming waarvan de rechtsvordering strekt, zich lenen voor bundeling, zodat een efficiënte en effectieve rechtsbescherming ten behoeve van de gedupeerden kan worden bevorderd. Doorslaggevend voor de vraag of van gelijksoortige belangen sprake is, is of beoordeling van een vordering mogelijk is zonder naar de bijzondere individuele omstandigheden van iedere gedupeerde afzonderlijk te kijken (ECLI:NL:RBOBR:2016:3892). Het gelijksoortigheidsvereiste is dan ook een natuurlijke begrenzing van de reikwijdte van het collectief actierecht. Is het niet mogelijk de vordering te beoordelen zonder rekening te houden met de bijzondere individuele omstandigheden, dan is een collectieve vordering op grond van artikel 3:305a BW uitgesloten.
4.10.1
In het petitum staat dat de Stichting opkomt voor ‘ieder van de werknemers en/of tewerkgestelden en/of ambtenaren en/of zelfstandig werkzame personen’. Daarmee komt de Stichting op voor een groep die dusdanig diffuus en onbepaald is, dat niet kan worden vastgesteld of hetgeen door de Stichting wordt gevorderd aan de bestuursrechter of aan de burgerlijke rechter dient te worden voorgelegd. Tijdens het pleidooi heeft de Stichting gesteld dat zijzelf geen ambtenaar is, maar wel alle ambtenaren vertegenwoordigt. Voor zover de Stichting daarmee betoogt dat zij in haar hoedanigheid van privaatrechtelijke rechtspersoon wel door de burgerlijke rechter in haar vorderingen dient te worden ontvangen, is de rechtbank van oordeel dat dit er niet toe kan leiden dat de weg naar de burgerlijke rechter openstaat. In dezen is immers doorslaggevend welke belangen de Stichting vertegenwoordigt. Nu de Stichting nadrukkelijk heeft bepleit voor de belangen van ambtenaren op te komen, en het aan de bestuursrechter is zich te buigen over vorderingen voortvloeiende uit een overheid-ambtenaren-relatie (4.6), dienen deze vorderingen aan de bestuursrechter te worden voorgelegd. Bundeling van belangen door een rechtspersoon leidt er immers niet toe dat voor die rechtspersoon de weg naar de burgerlijke rechter komt open te staan (4.9.1).
4.10.2
Voorts is de rechtbank van oordeel dat voor de beoordeling van de rechtsvorderingen zoals door de Stichting ingesteld - anders dan de Stichting betoogt - wel degelijk naar de bijzondere individuele omstandigheden per (voormalig) POMS-medewerker dient te worden gekeken. Niet alleen maakt de Stichting in haar vorderingen zelf een onderscheid in (onder meer) de duur dat een (voormalig) medewerker werkzaam is geweest in een van de POMS-sites, in de hoedanigheid waarin de medewerker werkzaam was - al dan niet als ambtenaar -, en of er al dan niet sprake is van (het overleden zijn aan) klachten en beperkingen zoals vermeld in de coulanceregeling, maar komt het ook bij de beoordeling van de aansprakelijkheid neer op de individuele omstandigheden van de (voormalig) POMS-medewerker. Van gelijksoortige belangen in de zin van artikel 3:305a BW is dan ook geen sprake.
4.10.3
In de dagvaarding wordt door de Stichting meermalen opgeworpen dat zij opkomt voor (voormalig) POMS-medewerkers op grond van een volmacht of lastgeving. Nu de Stichting nalaat - terwijl de volmacht als de lastgeving door de Staat worden betwist - hiervan bewijs te overleggen, is de rechtbank van oordeel dat de Stichting niet heeft aangetoond op te komen voor de belangen van individuele POMS-medewerkers.
4.10.4
De raadsman van de Stichting heeft het recht op incasso van de buitengerechtelijke advocaatkosten aan de Stichting overgedragen aan de Stichting en haar gemachtigd de vergoeding van deze uren van € 60.000,- van de Staat te vorderen. De gevorderde buitengerechtelijke advocaatkosten zijn aan te merken als een nevenvordering. Beoordeling van een nevenvordering is afhankelijk van de vraag of de gevorderde hoofdvordering is toegewezen. Is dit het geval, dan dient ook de nevenvordering te worden beoordeeld. Nu de Stichting niet kan worden ontvangen in haar hoofdvorderingen, kan zij evenmin in haar nevenvordering worden ontvangen.
4.11
Uit het hiervoor onder 4.10.1, 4.10.2, 4.10.3 en 4.10.4 overwogene volgt de
niet-ontvankelijkheid van de Stichting in haar vorderingen.
4.12.1
Nu zowel [eisers 2 t/m 5] (4.6) als de Stichting (4.11) niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen dienen zij, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Staat waarvoor [eisers 2 t/m 5] en de Stichting gezamenlijk worden veroordeeld, worden begroot op:
- griffierecht € 1.929,-
- salaris advocaat € 3.576,-punten x € 894,-)
Totaal € 5.505,-
4.12.2
De Staat heeft tevens kosten gemaakt waartoe enkel [eiser 2] en [eiser 3] - als verzoekers van het voorlopig getuigenverhoor - worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van de Staat begroot op € 894,- (2 x 1/2 punt x € 894,-).
5. De beslissing
De rechtbank
5.1
verklaart [eisers 2 t/m 5] en de Stichting niet-ontvankelijk,
5.2
veroordeelt [eisers 2 t/m 5] en de Stichting tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 5.505,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis,
5.3
veroordeelt [eiser 2] en [eiser 3] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 894,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis,
5.4
veroordeelt [eisers 2 t/m 5] en de Stichting in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers 2 t/m 5] en de Stichting niet binnen twee weken na aanschrijving aan dit vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,- aan salaris advocaat,
5.5
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is uitgesproken door mr. I.M. Etman, mr. F.J.F. Gerard, en mr. K.J.H. Hoofs en in het openbaar uitgesproken.
Type: KH