Hof Den Haag, 16-03-2018, nr. BK-17/00888
ECLI:NL:GHDHA:2018:707
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
16-03-2018
- Zaaknummer
BK-17/00888
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2018:707, Uitspraak, Hof Den Haag, 16‑03‑2018; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2017:15071, Bekrachtiging/bevestiging
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:59
- Vindplaatsen
NLF 2018/0874 met annotatie van
Uitspraak 16‑03‑2018
Inhoudsindicatie
In hoger beroep zijn, net als voor de Rechtbank, de ontvankelijkheid in bezwaar, de hoorplicht en de verzuimboete in geschil.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-17/00888
Uitspraak van 16 maart 2018
in het geding tussen:
[X] te [Z] , belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren, dienstverlening en bezwaar, kantoor Den Haag, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 9 november 2017, nr. SGR 17/4498.
Procesverloop
1.1.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015 en de bijbehorende boetebeschikking.
1.2.
Bij gezamenlijke uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep bij de Rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 46 is geheven.
1.4.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 124 is geheven.
1.6.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 2 maart 2018. Partijen zijn verschenen.
Feiten
2.1.
De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 25 april 2017, bij de Inspecteur binnengekomen op 26 april 2017, bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Het bezwaarschrift vermeldt:
"(…)
Bezwaar
Hierbij maken wij namens belanghebbende bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2015 die is opgelegd. Indien het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn is ingediend, dan wordt de reden van de (verschoonbare) termijnoverschrijding gegeven na het ontvangen van alle op de zaak betrekking hebbende stukken.
(…)
Stukken
Belanghebbende verzoekt, in het kader van het bezwaarschrift, alle op de zaak betrekking hebbende stukken die ten grondslag liggen aan de onderhavige aanslag toe te sturen naar zijn gemachtigde (…).
Horen
Mocht u niet (volledig) aan het bezwaar tegemoet komen, dan wenst belanghebbende gaarne gehoord te worden ex art. 25 AWR. Ik wijs u erop dat wij eerst inzage willen in de stukken die aan de aanslag ten grondslag liggen.
Proceskostenvergoeding
Belanghebbende verzoekt om een proceskostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze vergoeding is gecedeerd aan ondergetekende en dient rechtstreeks naar (…) te worden overgemaakt (…)."
2.2.
Bij brief van 22 mei 2017 heeft de Inspecteur de gemachtigde van belanghebbende meegedeeld dat het bezwaar niet tijdig is ingediend, dat het bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard, dat hij van plan is het bezwaar af te wijzen maar, alvorens dat te doen, hem de gelegenheid geeft het bezwaarschrift mondeling toe te lichten door telefonisch een afspraak te maken en dat hem wordt verzocht vóór 12 juni 2017 schriftelijk te reageren.
2.3.
In reactie op een e-mailbericht van de gemachtigde van belanghebbende van 29 mei 2017 heeft de Inspecteur bij brief van 8 juni 2017 de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de gemachtigde verstrekt en heeft hij de reactietermijn verlengd tot 29 juni 2017.
2.4.
Bij e-mailbericht van 13 juni 2017 heeft de gemachtigde van belanghebbende het bezwaar nader gemotiveerd. Hij stelt dat belanghebbende geen aanmaning heeft gehad voor het indienen van de aangifte IB/PVV en daarom geen plaats is voor een verzuimboete. De gemachtigde heeft in het e-mailbericht niets vermeld over horen.
2.5.
Bij de bestreden uitspraak heeft de Inspecteur het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
De Rechtbank
3. De Rechtbank heeft overwogen:
"(…)
5. In geschil is of het bezwaar met betrekking tot de verzuimboete terecht niet-ontvankelijk is verklaard, en zo nee, of de verzuimboete terecht is opgelegd. Voorts is in geschil of [de Inspecteur] de hoorplicht heeft geschonden.
6. Het aanslagbiljet is gedagtekend op 24 februari 2017. Gesteld noch gebleken is dat het aanslagbiljet, met daarin vervat de boetebeschikking, later dan 24 februari 2017 bekend is gemaakt. Het bepaalde in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen brengt alsdan mee dat in dit geval de bezwaartermijn op 7 april 2017 eindigde. Het bezwaar is dan ook, gelet op artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb niet tijdig ingediend.
7. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener ervan in verzuim is geweest. Voor zover een te laat ingesteld bezwaar op een boete betrekking heeft, hoeft [belanghebbende] slechts te stellen dat en op welke grond de termijnoverschrijding niet aan hem is toe te rekenen en kan de niet-ontvankelijkheid dan slechts worden uitgesproken indien de onjuistheid van die stelling is bewezen (vgl. Hoge Raad 22 juni 1988, ECLI:NL:HR:1988:ZC3854, BNB 1988/292 en Hoge Raad 10 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0550).
8. [ Belanghebbende] heeft (eerst in beroep) gesteld dat hij de aanslag niet heeft ontvangen en dat hij pas na ontvangst van een aanmaning tot betaling van de onderhavige aanslag voor het eerst op de hoogte is geraakt van de onderhavige aanslag en verzuimboete.
9. [ De Inspecteur] heeft met de door hem overgelegde stukken de verzending van de aanslag en boetebeschikking naar het juiste adres aannemelijk gemaakt. Dit rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst daarvan. De enkele, eerst in beroep ingenomen stelling dat [belanghebbende] de aanslag niet heeft ontvangen, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het hier juist voor de hand had gelegen om deze stelling, anders dan de stelling dat de aanmaning tot doen van aangifte niet is ontvangen, reeds direct in bezwaar aan te voeren, temeer nu [belanghebbende] ook in de brief van 22 mei 2017 van [de Inspecteur] op de te late indiening van het bezwaar is gewezen. De gemachtigde heeft desgevraagd ter zitting geen verklaring kunnen geven waarom hij pas in beroep deze stelling heeft ingenomen. De rechtbank acht [de Inspecteur] geslaagd in de op hem rustende bewijslast. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is dan ook geen sprake.
10. Nu [belanghebbende] ook overigens geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die de termijnoverschrijding verschoonbaar zouden kunnen maken, heeft [de Inspecteur] terecht het bezwaar, ook voor zover het de verzuimboete betreft, niet-ontvankelijk verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep komt de rechtbank niet toe.
Hoorplicht
11. De rechtbank stelt voorop dat, anders dan [de Inspecteur] betoogt, van een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaar geen sprake is, nu [belanghebbende] in het bezwaarschrift niet heeft erkend dat het bezwaar te laat is. De enkele omstandigheid dat [belanghebbende] in bezwaar geen reden voor een verschoonbare termijnoverschrijding heeft gegeven, rechtvaardigt nog niet de conclusie dat sprake is van een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaar. Artikel 7:3, onder a, van de Awb is in het onderhavige geval dan ook niet van toepassing.
12. Hoewel [belanghebbende] in zijn pro forma bezwaarschrift heeft verzocht om te worden gehoord, is de rechtbank van oordeel dat van schending van de hoorplicht in het onderhavige geval geen sprake is. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat [de Inspecteur] bij brief van 22 mei 2017 [belanghebbende] onder meer in de gelegenheid heeft gesteld om het bezwaarschrift mondeling toe te lichten door daarvoor een afspraak te maken en heeft hij verzocht om vóór 12 juni 2017 een schriftelijke reactie in te dienen. Na verlenging door [de Inspecteur] van voormelde reactietermijn - onder toezending van alle op de zaak betrekking hebbende stukken - tot 29 juni 2017, heeft [belanghebbende] bij e-mailbericht van 13 juni 2017 op voormelde brief van [de Inspecteur] van 22 mei 2017 gereageerd en zijn bezwaar nader gemotiveerd. Nu [belanghebbende] tussen de brief van 22 mei 2017 en zijn e-mailbericht van 13 juni 2017 geen afspraak voor een hoorgesprek heeft gemaakt en daar in zijn e-mail niets over vermeldt, mocht [de Inspecteur] ervan uitgaan dat [belanghebbende] geen behoefte meer had aan een hoorgesprek. [De Inspecteur] heeft daarom ingevolge artikel 7:3, onder d, van de Awb mogen afzien van een hoorgesprek.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."
Geschil en standpunten
4.1.
In hoger beroep zijn, net als voor de Rechtbank, de ontvankelijkheid in bezwaar, de hoorplicht en de verzuimboete in geschil.
4.2.
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Beoordeling
5.1.
De beschikbare gegevens brengen mee dat de Rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat het gelijk op alle onderdelen van het geschil aan de zijde van de Inspecteur is. Belanghebbende heeft in beroep en in hoger beroep niets aangevoerd, tegen de achtergrond van de stellingen van de Inspecteur, dat een andere conclusie rechtvaardigt. Ter zitting heeft belanghebbende, toen hem de overwegingen van de Rechtbank over het ontvangen hebben van de aanslag en over de hoorplicht zijn voorgehouden, verklaard te beseffen dat hij meer feiten had moeten aandragen om in hoger beroep een andere beslissing dan bij de Rechtbank te verkrijgen.
5.2.
Het hoger beroep is ongegrond.
Proceskosten
Het Hof ziet geen reden een partij te veroordelen in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
De uitspraak is vastgesteld door U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier M.C.M. Boutier-Warmenhoven. De beslissing is op 16 maart 2018 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- - de naam en het adres van de indiener;
- - de dagtekening;
- - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- - de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.