HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:673.
Hof 's-Hertogenbosch, 02-07-2020, nr. 18/00446
ECLI:NL:GHSHE:2020:1995
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
02-07-2020
- Zaaknummer
18/00446
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2020:1995, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 02‑07‑2020; (Herziening)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2016:5276
- Vindplaatsen
NLF 2020/1734 met annotatie van
Uitspraak 02‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Herzieningsverzoek. Belanghebbende verzoekt hof om herziening van uitspraak wegens foutieve uitleg overeenkomst. Hof wijst het herzieningsverzoek af omdat er geen novum is.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00446
Uitspraak op het verzoek van
[belanghebbende] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: verzoekster,
om herziening in de zin van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van de hierna te vermelden uitspraak.
1. Procedureverloop
1.1.
Verzoekster heeft met dagtekening 26 juli 2018 verzocht om herziening van de uitspraak van het hof van 24 november 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:5276 (hierna: de voorafgaande hofuitspraak).
1.2.
Voor de behandeling van dit verzoek heeft de griffier van verzoekster een griffierecht geheven van € 508. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Verzoekster heeft voorafgaand aan de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in kopie aan de inspecteur gezonden.
1.4.
De zitting heeft plaatsgehad op 4 maart 2020 te ‘s-Hertogenbosch. Daar zijn toen verschenen namens verzoekster, [A] , alsmede, namens de inspecteur, [inspecteur] .
1.5.
Het hof heeft aan het slot van deze zitting het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
2. Ten aanzien van het verzoek
2.1.
Het verzoek is gericht tegen overweging 4.22 van de voorafgaande hofuitspraak. Die overweging luidt als volgt:
“Het Hof is van oordeel dat, mede gelet op de algemene marktinformatie zoals blijkend uit het onderzoek van [P] , waarin is opgenomen dat de licentievergoedingen die verkopers van softwareapplicaties ontvangen veelal variëren van 10% tot maximaal 50% en bij gebreke van overige door de Inspecteur verschafte informatie die aan deze schatting ten grondslag zou kunnen worden gelegd, in het onderhavige geval een redelijke schatting van een zakelijke licentievergoeding over de periode tot en met het jaar 2007 10% van de met [software 1] behaalde omzet bedraagt. De overige 90% van de gecorrigeerde licentievergoedingen is derhalve als een redelijke correctie door de Inspecteur te beschouwen.”
2.2.
Verzoekster betoogt dat het hof in deze overweging is uitgegaan van een evident foutieve uitleg van het door haar in die eerdere procedure ingebrachte rapport van [P] (hierna: het rapport).
2.3.
De inspecteur betoogt dat aan het herzieningsverzoek geen nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van artikel 8:119 Awb ten grondslag liggen.
2.4.
Het hof overweegt als volgt. Op basis van artikel 8:119 van de Awb kan een onherroepelijke uitspraak op verzoek van een partij slechts worden herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
- hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
- bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en
redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
- waren zij bij de desbetreffende rechterlijke instantie eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.5.
Het bijzondere rechtsmiddel van herziening dient er niet toe om een geschil waarin is beslist, naar aanleiding van de uitspraak opnieuw aan de rechter voor te leggen. Het middel biedt een partij dus niet de mogelijkheid argumenten die in een eerdere procedure naar voren zijn of hadden kunnen worden gebracht, opnieuw onderscheidenlijk alsnog naar voren te brengen en aldus het debat te heropenen nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid (vgl. ABRvS 18 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2426 (https://www.navigator.nl/vakstudie/WKNL_CSL_606/document/idc531e2930c7b4399b4e22eae6a135bd7); CRvB 4 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:421; ABRvS 19 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:177).
2.6.
Het onderhavige herzieningsverzoek moet worden afgewezen omdat het niet berust op feiten of omstandigheden in de zojuist beschreven zin. Het rapport maakte deel uit van het procesdossier waarop de voorafgaande hofuitspraak is gebaseerd. De door het hof aan dat rapport gegeven uitleg is geen feit of omstandigheid in de zin van die bepaling. Bovendien dateert die uitleg niet van vóór de voorafgaande hofuitspraak. Voor de door verzoekster gestelde uitlatingen van de inspecteur over de onjuistheid van de uitleg van het rapport geldt hetzelfde.
2.7.
Verzoekster heeft haar grieven betreffende de gewraakte overweging uit de voorafgaande hofuitspraak in cassatie kunnen voorleggen aan de Hoge Raad en zij heeft van die gelegenheid gebruikt gemaakt.1.Het desbetreffende middel heeft niet tot cassatie geleid. Daarmee is het debat over de merites van de uitleg die het hof aan het rapport heeft gegeven en, met name, het daarop voortbouwende oordeel over de redelijkheid van de schatting afgerond. Toewijzing van het verzoek zou, gelet op de gevolgde gang van zaken, ook onverenigbaar zijn met de bedoeling van de herzieningsregeling, gezien wat onder 2.5 is overwogen.
2.8.
Gelet op het voorgaande moet het herzieningsverzoek worden afgewezen.
Ten aanzien van het griffierecht
2.9.
Het hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te bepalen dat de inspecteur aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
2.10.
Het hof acht geen redenen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
3. Beslissing
Het Hof wijst het verzoek tot herziening af.
Aldus gedaan op 2 juli 2020 door P.C. van der Vegt, voorzitter, A.J. Kromhout en J.W. de Tombe, in tegenwoordigheid van P.A. Flutsch, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De uitspraak is enkel ondertekend door de voorzitter, aangezien de griffier is verhinderd deze te ondertekenen.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 02‑07‑2020