CRvB, 04-02-2016, nr. 14/722 AW
ECLI:NL:CRVB:2016:421
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
04-02-2016
- Zaaknummer
14/722 AW
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2016:421, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 04‑02‑2016; (Herziening)
Uitspraak 04‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek om herziening uitspraak. Geen nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in art. 8:119, lid 1, Awb.
14/722 AW, 14/750 AW
Datum uitspraak: 4 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 december 2013, 12/2494 AW en 13/2642 AW
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de Minister van Infrastructuur en Milieu (minister)
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft op 29 januari 2014 om herziening verzocht van de hiervoor vermelde uitspraak van 19 december 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:2954).
Namens de minister heeft mr. I.M. Speel een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 15/445 AW, plaatsgevonden op
10 december 2015. Verzoekster is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.A.S. Andela, mr. M.J. Hofste en mr. J.C. Hooftman. In de zaak 15/445 AW is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
1. Bij de uitspraak van 19 december 2013 heeft de Raad beslist op de hoger beroepen van verzoekster tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 15 maart 2012, 10/304, en de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 maart 2013, 12/2539. De uitspraak van de rechtbank Middelburg is bevestigd voor zover aangevochten. Daarmee is de aan verzoekster gerichte terugvordering van € 8.488,27 wegens een onjuiste nabetaling van salaris in rechte onaantastbaar geworden. De Raad heeft, voor zover thans van belang, geoordeeld dat verzoekster met de vaststelling van het terug te betalen bedrag geenszins te kort is gedaan. De uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant is bevestigd. Daarmee is de afwijzing van een verzoek om schadevergoeding in rechte onaantastbaar geworden.
2. Verzoekster heeft aan haar verzoek om herziening van de uitspraak van 19 december 2013, samengevat, ten grondslag gelegd dat de Raad de door verzoekster ingebrachte feiten en bedragen onvolledig en onjuist heeft vermeld. Verder heeft zij nog gesteld dat zij van het ABP, anders dan Van Miltenburg ter zitting van de Raad op 7 november 2013 heeft gezegd, heeft vernomen dat een verzoek om wijziging van de melding van urenomvang van de aanstelling van verzoekster aan het ABP door de werkgever moet gebeuren.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, enc. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad is het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken uitspraak te openen (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 5 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:319).
3.3.
Verzoekster beoogt met haar stelling dat de Raad de door haar ingebrachte feiten en bedragen onvolledig en onjuist heeft vermeld, een hernieuwde discussie over de uitspraak van 19 december 2013 te openen. Die stelling kan, gelet op 3.2, niet tot herziening van die uitspraak leiden.
3.4.
De stelling van verzoekster over de verkregen informatie van het ABP kan evenmin tot herziening van de uitspraak leiden, reeds omdat niet valt in te zien dat die informatie tot een andere uitspraak zou hebben kunnen leiden.
3.5.
Uit 3.3 en 3.4 volgt dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen. Bij deze uitkomst is een veroordeling tot vergoeding van schade niet mogelijk, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- wijst het verzoek om herziening af;- wijst het verzoek om een veroordeling tot het vergoeden van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en J.N.A. Bootsma en
W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2016.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) S.W. Munneke
HD