Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 575/2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012
Artikel 458 Macroprudentieel of systeemrisico onderkend op het niveau van een lidstaat
Geldend
Geldend vanaf 09-07-2024
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 09-07-2024.
- Bronpublicatie:
31-05-2024, PbEU L 2024, 2024/1623 (uitgifte: 19-06-2024, regelingnummer: 2024/1623)
- Inwerkingtreding
09-07-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-05-2024, PbEU L 2024, 2024/1623 (uitgifte: 19-06-2024, regelingnummer: 2024/1623)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
De lidstaten wijzen de autoriteit aan die met de toepassing van dit artikel wordt belast. Deze autoriteit is de bevoegde autoriteit of de aangewezen autoriteit.
2.
Indien de overeenkomstig lid 1 van dit artikel aangewezen autoriteit veranderingen constateert in de intensiteit van macroprudentieel of systeemrisico in het financiële stelsel met mogelijk ernstige negatieve gevolgen voor het financiële stelsel en de reële economie in een welbepaalde lidstaat, die naar het oordeel van die autoriteit niet even doeltreffend met andere macroprudentiële instrumenten uit hoofde van deze verordening en van Richtlijn 2013/36/EU kunnen worden ondervangen dan met strengere nationale maatregelen, stelt zij de Commissie en het ESRB daar dienovereenkomstig van in kennis. Het ESRB zendt de kennisgeving onverwijld toe aan het Europees Parlement, de Raad en de EBA.
De kennisgeving gaat vergezeld van de onderstaande documenten en bevat, naargelang het geval, relevante kwantitatieve of kwalitatieve aanwijzingen betreffende:
- a)
de veranderingen in de intensiteit van macroprudentieel of systeemrisico;
- b)
de redenen waarom die veranderingen de financiële stabiliteit op nationaal niveau of de reële economie in gevaar kunnen brengen;
- c)
een uitleg over de vraag waarom de autoriteit van oordeel is dat de macroprudentiële instrumenten uit hoofde van de artikelen 124 en 164 van deze verordening en van de artikelen 133 en 136 van Richtlijn 2013/36/EU minder geschikt en doeltreffend voor het ondervangen van die risico's zouden zijn dan de in punt d) van dit lid bedoelde ontwerpen van nationale maatregelen;
- d)
de ontwerpen van nationale maatregelen die ten doel hebben om voor instellingen waaraan in eigen land een vergunning is verleend of voor subgroepen van die instellingen, de veranderingen in de intensiteit van het risico te limiteren, en die betrekking hebben op:
- i)
het in artikel 92 bepaalde niveau van het eigen vermogen;
- ii)
de vereisten voor grote blootstellingen, vastgelegd in artikel 392 en in de artikelen 395 tot en met 403;
- iii)
de in deel zes vastgestelde liquiditeitsvereisten;
- iv)
risicogewichten ter bestrijding van zeepbellen in activa in de sector niet-zakelijk onroerend goed en zakelijk onroerend goed;
- v)
de in deel acht vastgestelde openbaarmakingsvereisten;
- vi)
het in artikel 129 van Richtlijn 2013/36/EU bepaalde niveau van de kapitaalinstandhoudingsbuffer; of
- vii)
blootstellingen binnen de financiële sector;
- e)
een uiteenzetting van de redenen waarom de ontwerpmaatregelen door de overeenkomstig lid 1 aangewezen autoriteit geschikt, doeltreffend en evenredig voor het ondervangen van de dreiging worden geacht; en
- f)
een beoordeling van het vermoedelijke positieve of negatieve effect van de ontwerpmaatregelen op de interne markt op grond van informatie waarover de betrokken lidstaat beschikt.
3.
De overeenkomstig lid 1 bepaalde autoriteiten die worden gemachtigd tot het toepassen van nationale maatregelen overeenkomstig dit artikel, verstrekken alle relevante informatie aan de relevante bevoegde of aangewezen autoriteiten van andere lidstaten.
4.
De bevoegdheid tot vaststelling van een uitvoeringshandeling houdende verwerping van de ontwerpen van nationale maatregelen als bedoeld in lid 2, punt d), wordt toegekend aan de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, op voorstel van de Commissie.
Binnen één maand na ontvangst van de in lid 2 bedoelde kennisgeving verstrekken het ESRB en de EBA hun respectieve adviezen betreffende de in de punten a) tot en met f) van dat lid vermelde aangelegenheden aan de Raad, de Commissie en de betrokken lidstaat.
Zoveel mogelijk rekening houdend met de in de tweede alinea bedoelde adviezen, kan de Commissie, indien er solide, sterke en gedetailleerde aanwijzingen zijn dat de maatregel een negatief effect zal hebben op de interne markt dat sterker zal doorwegen dan de baten van de financiële stabiliteit die tot een vermindering van de geconstateerde macroprudentiële of systeemrisico's leiden, binnen één maand bij de Raad een voorstel indienen voor een uitvoeringshandeling houdende verwerping van de ontwerpen van nationale maatregelen.
Dient de Commissie geen voorstel in binnen die periode van één maand, dan kan de betrokken lidstaat de ontwerpen van nationale maatregelen onmiddellijk vaststellen voor een periode van maximaal twee jaar of, indien dat eerder is, totdat het macroprudentieel of systeemrisico zich niet langer voordoet.
De Raad neemt binnen één maand na ontvangst van het voorstel van de Commissie een besluit ter zake en vermeldt waarom hij de ontwerpen van nationale maatregelen al dan niet verwerpt.
De Raad verwerpt de ontwerpen van nationale maatregelen uitsluitend indien hij van oordeel is dat een of meer van de volgende voorwaarden niet zijn vervuld:
- a)
de veranderingen in de intensiteit van het macroprudentieel of systeemrisico zijn van dien aard dat zij op nationaal niveau een risico voor de financiële stabiliteit vormen;
- b)
de macroprudentiële instrumenten uit hoofde van deze verordening en van Richtlijn 2013/36/EU zijn minder geschikt of doeltreffend voor het ondervangen van het vastgestelde macroprudentieel of systeemrisico dan de ontwerpen van nationale maatregelen;
- c)
de ontwerpen van nationale maatregelen hebben geen onevenredige ongunstige gevolgen voor het geheel of delen van het financiële stelsel in andere lidstaten of in de Unie als geheel, waardoor zij een belemmering voor de werking van de interne markt zouden vormen; en
- d)
de aangelegenheid gaat slechts één lidstaat aan.
Bij zijn beoordeling houdt de Raad rekening met het advies van het ESRB en de EBA en baseert hij zich op de aanwijzingen die door de overeenkomstig lid 1 aangewezen autoriteit overeenkomstig lid 2 zijn overgelegd.
Stelt de Raad niet binnen één maand na ontvangst van het voorstel van de Commissie een uitvoeringshandeling vast houdende verwerping van de ontwerpen van nationale maatregelen, dan kan de betrokken lidstaat de maatregelen vaststellen en toepassen voor een periode van maximaal twee jaar of, indien dat eerder is, totdat het macroprudentieel of systeemrisico zich niet langer voordoet.
5.
Andere lidstaten kunnen de overeenkomstig dit artikel vastgestelde maatregelen erkennen en deze toepassen op instellingen waaraan in eigen land een vergunning is verleend en die bijkantoren of blootstellingen hebben in de lidstaat die tot het toepassen van de maatregelen gemachtigd is.
6.
Indien lidstaten de overeenkomstig dit artikel vastgestelde maatregelen erkennen, stellen zij het ESRB hiervan in kennis. Het ESRB zendt deze kennisgeving onverwijld door aan de Raad, de Commissie, de EBA en de lidstaat die gemachtigd is de maatregelen toe te passen.
7.
Bij het besluit tot erkenning van de overeenkomstig dit artikel vastgestelde maatregelen neemt de lidstaat de in lid 4 bepaalde criteria in aanmerking.
8.
De lidstaat die tot het toepassen van de maatregelen gemachtigd is, kan het ESRB verzoeken een aanbeveling als bedoeld in artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1092/2010, te doen aan een of meer van de lidstaten die de maatregelen niet erkennen.
9.
Vóór het verstrijken van de overeenkomstig de leden 2 en 4 verleende machtiging evalueert de betrokken lidstaat in overleg met het ESRB, de EBA en de Commissie de situatie en kan hij volgens de in de leden 2 en 4 bedoelde procedure een nieuw besluit vaststellen waarbij de toepassingstermijn van de nationale maatregelen met telkens maximaal twee jaar extra wordt verlengd.
10.
Niettegenstaande de in de leden 3 tot en met 9 van dit artikel beschreven procedure is het de lidstaten toegestaan de risicogewichten waarin bij deze verordening wordt voorzien voor de in punt d), onder iv) en vii), van lid 2 van dit artikel bedoelde blootstellingen, met ten hoogste 25 % te verhogen en de in artikel 395 bepaalde limiet voor grote blootstellingen met ten hoogste 15 % te verlagen voor een periode van maximaal twee jaar of, indien dat eerder is, totdat het macroprudentieel of systeemrisico zich niet langer voordoet, mits aan de voorwaarden en de kennisgevingsvereisten beschreven in lid 2 van dit artikel wordt voldaan.