Mogelijk is de verklaring voor deze onjuistheid hierin gelegen dat de Akte uitreiking, inhoudende de betekening van de bedoelde aanzegging, is voorzien van een TNT stempel met als datum 18 november 2011.
HR, 23-04-2013, nr. 11/04473
ECLI:NL:HR:2013:BZ8168, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-04-2013
- Zaaknummer
11/04473
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BZ8168
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ8168, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑04‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ8168
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2011:BQ3712, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
ECLI:NL:PHR:2013:BZ8168, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑03‑2013
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHARN:2011:BQ3712
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ8168
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0201
Uitspraak 23‑04‑2013
Inhoudsindicatie
Strafmotivering. Het bij de strafmotivering betrekken van de omstandigheid dat verdachte eerder ter zake van een strafbaar feit is veroordeeld is niet begrijpelijk, in aanmerking genomen dat het door het Hof genoemde UJD naast de onderhavige zaak, enkel twee niet-onherroepelijke veroordelingen resp. een niet-onherroepelijke vrijspraak ter zake soortgelijke feiten, alsmede een niet-onherroepelijke veroordeling wegens een verkeersdelict, vermeldt. De strafoplegging is daarom ontoereikend gemotiveerd.
23 april 2013
Strafkamer
nr. S 11/04473
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 3 mei 2011, nummer 24/002504-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1947.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing naar het Hof opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof bij de strafmotivering ten onrechte heeft betrokken dat de verdachte eerder ter zake van een strafbaar feit is veroordeeld.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij op 28 januari 2010 te Bathmen, opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [betrokkene 1] (belastingdeurwaarder), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, op of aan de Arkelsteijnweg in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Vuile NSB-ers";
2. hij op 28 januari 2010 te Bathmen, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [betrokkene 2], autoberger, tegen de pols heeft gestompt/geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
3. hij op 28 januari 2010 te Bathmen, opzettelijk beledigend [betrokkene 2] (autoberger), in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Vuile NSB-ers"."
2.3. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van zestig uren. Het heeft ten aanzien van de oplegging van de straf onder meer het volgende overwogen:
"Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 3 maart 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder ter zake van een strafbaar feit is veroordeeld. Deze veroordeling heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan."
2.4. De vaststelling van het Hof dat de "de verdachte eerder ter zake van een strafbaar feit is veroordeeld" waarmee het Hof kennelijk tot uitdrukking heeft gebracht dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld, is niet begrijpelijk. Het door het Hof genoemde Uittreksel Justitiële Documentatie gedateerd 3 maart 2011 vermeldt geen zodanige eerdere onherroepelijke veroordeling. De strafoplegging is daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.5. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2013.
Conclusie 05‑03‑2013
Mr. Hofstee
Partij(en)
Nr. 11/04473
Mr. Hofstee
Zitting: 5 maart 2013
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1.
Verzoeker is bij arrest van 3 mei 2011 door het Gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, wegens 1. "eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening", 2. "mishandeling" en 3. "eenvoudige belediging" veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 dagen hechtenis.
2.
Namens verzoeker heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Alvorens het middel te bespreken, permitteer ik mij ambtshalve een opmerking te maken met betrekking tot de ontvankelijkheid van verzoeker in het cassatieberoep.
4.
Gelet op de Akte rechtsmiddel is namens verzoeker op 11 mei 2011 beroep in cassatie ingesteld. Gezien de Akte uitreiking is op 18 oktober 2011 de aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv aan verzoeker in persoon betekend. Daaruit vloeit voort dat de schriftuur, houdende middelen van cassatie, op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen zestig dagen na 18 oktober 2011 en dus uiterlijk op 17 december 2011 bij de Hoge Raad had moet worden ingediend. Blijkens het daarop geplaatste stempel is de onderhavige schriftuur op 12 januari 2012 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Op zich genomen zou deze overschrijding van de termijn van zestig dagen moeten leiden tot het niet-ontvankelijk verklaren van verzoeker in het cassatieberoep. Ik wijs er echter op dat de Mededeling betekening van de griffie van de Hoge Raad, die op 23 november 2012 aan de raadsman van verzoeker, mr. R.J. Baumgardt, is verzonden, kennelijk per abuis vermeldt dat de aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv op 18 november 2011 aan verzoeker is betekend1. en dat op straffe van nietigheid binnen zestig dagen na deze datum - dat wil zeggen uiterlijk op 17 januari 2012 - de vereiste schriftuur bij de Hoge Raad kan worden ingediend. Aan deze termijnstelling heeft mr. Baumgardt voldaan. Ik meen daarom dat de voornoemde onjuistheid in de Mededeling betekening niet ten nadele van verzoeker mag strekken en dat er een grond aanwezig is die de formele overschrijding van de termijn verontschuldigbaar maakt, zodat verzoeker (toch) ontvankelijk kan worden verklaard in het cassatieberoep.
5.
Indien Uw Raad mij in mijn standpunt betreffende de ontvankelijkheid van verzoeker in het cassatieberoep kunt volgen, heeft het volgende te gelden.
6.
Het middel, bezien in samenhang met de toelichting daarop, behelst de klacht dat het Hof de strafoplegging onvoldoende met redenen heeft omkleed, nu het ten onrechte heeft overwogen ermee rekening te houden dat blijkens het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 3 maart 2011 verzoeker eerder ter zake van een strafbaar feit is veroordeeld en dat deze veroordeling verzoeker er kennelijk niet van heeft weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan.
7.
Ten laste van verzoeker heeft het Hof bewezen verklaard dat:
"1.
hij op 28 januari 2010 te Bathmen, opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [betrokkene 1] (belastingdeurwaarder), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, op of aan de Arkelsteijnweg in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Vuile NSB-ers";
2.
hij op 28 januari 2010 te Bathmen, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [betrokkene 2], autoberger, tegen de pols heeft gestompt/geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
3.
hij op 28 januari 2010 te Bathmen, opzettelijk beledigend [betrokkene 2] (autoberger), in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Vuile NSB-ers"."
8.
Voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, heeft het Hof de opgelegde straf als volgt gemotiveerd:
"Strafmotivering
(...).
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 3 maart 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder ter zake van een strafbaar feit is veroordeeld. Deze veroordeling heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan."
9.
Gezien het proces-verbaal terechtzitting in hoger beroep d.d. 19 april 2011 heeft verzoeker, voor zover hier relevant, het volgende verklaard:
"De voorzitter stelt de persoonlijke omstandigheden van verdachte aan de orde, en maakt daarbij melding van een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 3 maart 2011.
De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - :
Mijn ex. heeft mij beschuldigd van huiselijk geweld. Deze vervelende periode is helaas nog niet voorbij. Er lopen nog steeds rechtszaken. In de zaak van februari 2009 is cassatie ingesteld. (...)"
10.
Het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verzoeker van 3 maart 2011, waarnaar het Hof in zijn strafmotivering verwijst, valt uiteen in het hoofd "Gegevens betreffende afgedane rechtbankzaken" en het hoofd "Gegevens betreffende niet afgedane rechtbankzaken". Onder het eerstgenoemde hoofd is geen veroordeling ter zake van een strafbaar feit opgenomen. Het hoofd "Gegevens betreffende niet afgedane rechtbankzaken" houdt in:
- -
Een niet-onherroepelijke veroordeling door de Politierechter in de Rechtbank te Almelo van 2 februari 2009 wegens belaging, meermalen gepleegd, waarbij aan verzoeker een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken is opgelegd.
- -
Een veroordeling door het Gerechtshof Arnhem van 29 april 2008 wegens belaging, waarbij aan verzoeker een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken is opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren, en een werkstraf van 70 uren subsidiair 35 dagen hechtenis.
Het Uittreksel Justitiële Documentatie vermeldt dat de veroordeling op 29 juni 2010 onherroepelijk is geworden.
11.
Niet duidelijk is of het Hof in zijn strafmotivering het oog heeft gehad op beide veroordelingen dan wel op een van beide en, zo ja, op welke. Betreft het hier (mede) de veroordeling van de Politierechter van 2 februari 2009, dan heeft het Hof miskend dat deze veroordeling op het moment van het wijzen van zijn arrest niet onherroepelijk was. Indien het Hof (mede) op de veroordeling door het Arnhemse Hof d.d. 29 april 2008 heeft gedoeld, en dit acht ik niet onwaarschijnlijk, heeft het kennelijk over het hoofd gezien dat blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie deze veroordeling pas op 29 juni 2010 de status van onherroepelijkheid heeft verkregen en dus na het begaan van de onderhavige feiten op de pleegdatum van 28 januari 2010. Niet valt in te zien hoe verzoeker ten tijde van het begaan van de onderhavige feiten toen kon weten of weet had moeten hebben van een eerdere onherroepelijke veroordeling.
12.
Gelet op het vorengaande kan uit de stukken van het geding niet volgen dat verzoeker eerder ter zake van een strafbaar feit (onherroepelijk) is veroordeeld en dat deze veroordeling verzoeker er kennelijk niet van heeft weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan, zodat in dit opzicht 's Hofs motivering van de straf niet begrijpelijk is.2.
13.
Het middel slaagt.
14.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
15.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing naar het Hof opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑03‑2013
Vgl. HR 21 december 2010, LJN BO1265. Zie voorts onder meer HR 13 september 2011, LJN BQ9106 en HR 28 maart 2006, LJN AU9356, NJ 2006/235.