ABRvS, 03-10-2016, nr. 201508031/1/A3
ECLI:NL:RVS:2016:2845
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
03-10-2016
- Zaaknummer
201508031/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:2845, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 03‑10‑2016; (Mondelinge uitspraak)
Uitspraak 03‑10‑2016
Inhoudsindicatie
De Afdeling is van oordeel dat in deze zaak sprake is van aan [appellant] toe te rekenen misbruik door zijn [gemachtigde] van de wettelijke bevoegdheid om een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) in te dienen en hoger beroep in te stellen.
201508031/1/A3.
Datum uitspraak: 3 oktober 2016 AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 oktober 2015 in zaak nr. 15/1878 in het geding tussen: [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van De Fryske Marren. Openbare zitting gehouden op 3 oktober 2016. Tegenwoordig:
Staatsraad mr. C.J. Borman voorzitter
Staatsraad mr. B.P. Vermeulen lid
Staatsraad mr. A.B.M. Hent rapporteur griffier: mr. T. Hartsuiker Verschenen:
Het college, vertegenwoordigd door U. de Wal, werkzaam bij de gemeente De Fryske Marren. Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank van 23 oktober 2015. De Afdeling
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk. Daartoe overweegt zij het volgende. Het college heeft ter zitting aangevoerd dat het instellen van hoger beroep in deze zaak als misbruik van recht moet worden aangemerkt. De Afdeling is van oordeel dat in deze zaak sprake is van aan [appellant] toe te rekenen misbruik door zijn [gemachtigde] van de wettelijke bevoegdheid om een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) in te dienen en hoger beroep in te stellen. Dit oordeel is op de volgende feiten en omstandigheden gebaseerd: - de Afdeling heeft in een groot aantal uitspraken (onder meer de uitspraken van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129, 5 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2446, 27 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:157, 26 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1102, 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1585, 6 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1885 en ECLI:NL:RVS:2016:1884, 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1950 en ECLI:NL:RVS:2016:1957, en 24 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2312) ten aanzien van soortgelijke Wob-procedures als in deze zaak waarbij [gemachtigde] is betrokken, geoordeeld dat misbruik is gemaakt van de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen en een rechtsmiddel in te stellen; - [gemachtigde] voert als rechtsbijstandverlener veel procedures over Wob-verzoeken, waarbij hij veelvuldig gebruik maakt van zeer algemeen geformuleerde machtigingen, zoals hij ook in deze zaak heeft gedaan; - [gemachtigde] heeft het verzoek om informatie in deze zaak kennelijk ingediend om een administratief beroep tegen een verkeersboete te kunnen motiveren, terwijl hij, gelet op zijn ruime kennis en ervaring op het gebied van het bestuursrecht, de Wob en de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, moet worden geacht te weten dat niet de Wob, maar artikel 7:18, vierde lid, van de Awb de geëigende grondslag voor een dergelijk informatieverzoek is; - het is onduidelijk wat in het Wob-verzoek in deze zaak wordt bedoeld met "documenten die zien op scholing en bekwaamheid" en "andere documenten waarvan u bekend is dat deze betrekking hebben op de genoemde bestuurlijke aangelegenheid". Deze vaagheid van het verzoek maakt het op het verzoek te nemen besluit onnodig extra vatbaar voor discussie in vervolgprocedures. w.g. Borman w.g. Hartsuiker
voorzitter griffier 620.