Hoge Raad 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2628.
Rb. Den Haag, 04-02-2015, nr. C/09/415861 / HA ZA 12-401
ECLI:NL:RBDHA:2015:2027
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
04-02-2015
- Zaaknummer
C/09/415861 / HA ZA 12-401
- LJN
BZ7215
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2015:2027, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 04‑02‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ7215, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 20‑03‑2013; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
IER 2013/42 met annotatie van A.M.E. Verschuur
IER 2013/42 met annotatie van A.M.E. Verschuur
Uitspraak 04‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Gemeenschapsmerk, merkinbreuk, faciliteren van merkinbreuk, bewijslast, groepsverband, bestuurdersaansprakelijkheid, hoofdelijke aansprakelijkheid, niet-verschenen gedaagden, opgave, inzage artikel 843a Rv.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zittingsplaats Den Haag
zaaknummer / rolnummer: C/09/415861 / HA ZA 12-401
Vonnis van 4 februari 2015
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar vreemd recht
TOMMY HILFIGER LICENSING LLC,
gevestigd te New York, Verenigde Staten van Amerika,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TOMMY HILFIGER EUROPE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseressen,
advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
tegen
1. [X],
wonende te [woonplaats], China, gekozen woonplaats te Velsen-Noord,
gedaagde,
2. [Y],
wonende te [woonplaats], China, gekozen woonplaats te Velsen-Noord,
gedaagde,
3. [Z],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DION TRADING B.V.,
gevestigd te Almere,
gedaagde,
niet verschenen,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WISHFUL BUSINESS B.V.,
gevestigd te Beverwijk, gekozen woonplaats te Velsen-Noord,
gedaagde,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] BEHEER & MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Beverwijk, gekozen woonplaats te Velsen-Noord,
gedaagde,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FASHION GATE GROUP B.V.,
gevestigd te Beverwijk, gekozen woonplaats te Velsen-Noord,
gedaagde,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DREAMER B.V.,
gevestigd te Beverwijk, gekozen woonplaats te Velsen-Noord,
gedaagde,
9. [Q],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
gedaagde,
niet verschenen,
gedaagden 1, 2, 5, 6, 7, en 8: advocaat mr. G.P. Poiesz te Velsen-Noord.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk in enkelvoud TH worden genoemd en afzonderlijk worden aangeduid als THL en THE. Gedaagden 1, 2, 5, 6, 7 en 8 zullen gezamenlijk in enkelvoud [X] c.s. genoemd worden en afzonderlijk [X], [Y], Wishful Business, [X] Beheer, Fashion Gate Group en Dreamer. Gedaagden 3, 4 en 9 zullen [Z], Dion en [Q] worden genoemd. Voor TH is de zaak inhoudelijk behandeld door mrs. C.S. Mastenbroek en A.M.E. Voerman, advocaten te Amsterdam. Voor [X] c.s. is de zaak inhoudelijk behandeld door mr. Poiesz voornoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 maart 2013 (hierna: het tussenvonnis), waarbij – samengevat –
i. i) tegen de niet verschenen gedaagden [Q], [Z] en Dion verstek is verleend en de rechtbank de procedure jegens hen heeft aangehouden (4.5);
ii) [Q], [Z], Dion en [X] bij wijze van provisionele voorziening zijn veroordeeld gedurende de looptijd van de bodemprocedure te staken en gestaakt te houden ieder onrechtmatig handelen jegens TH waaronder begrepen betrokkenheid bij het bestellen, de aankoop, de distributie, het aanbieden, het verkopen, de opslag, het leveren en/of verhandelen, alles in de ruimste zin van het woord, van kleding voorzien van de merken die zonder toestemming van THL in de EER is binnengebracht;
iii) [X] c.s. en [Q] zijn bevolen de registeraccountant van TH inzage te verlenen in de in beslag genomen bescheiden en/of bestanden om te onderzoeken of deze het vermoeden ondersteunen dat [X] c.s.
1) handelingen heeft verricht die aan de merkhouder zijn voorbehouden door gebruik te maken van de merken, waarbij onder gebruik met name wordt verstaan:
a. het aanbrengen van dit teken op de waren of op hun verpakking;
b. het aanbieden, in de handel brengen of daartoe in voorraad hebben van waren of het aanbieden of verrichten van diensten onder dit teken;
c. het invoeren of uitvoeren van waren onder dit teken;
d. het gebruik van dit teken in stukken voor zakelijk gebruik en in advertenties; en/of
2) anderszins betrokken was bij de handel in kleding voorzien van de merken; en
welke rol ieder van [X] c.s. bij het gebruik van de merken dan wel bij de betreffende handelingen speelde.
- -
de akte overlegging producties 43 t/m 61 met toelichting van 27 november 2013 van TH (hierna: de akte TH) (de rechtbank zal de producties hernummeren tot 43a t-m 61a omdat TH eerder reeds 54 producties heeft overgelegd);
- -
de akte met producties G13 t/m G17 van 19 februari 2014 van [X] c.s. (hierna: de antwoordakte).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
De rechtbank hanteert hierna de termen als gedefinieerd in het tussenvonnis.
2. De verdere beoordeling
Akte overlegging producties van 27 november 2013 en vermeerdering van gronden
2.1.
De accountant van TH heeft inzage verkregen in de van [X] c.s. en [Q] in conservatoir bewijsbeslag genomen fysieke bescheiden en/of digitale bestanden. Bij akte TH heeft TH het rapport van de registeraccountant overgelegd (productie 43a, hierna ook: het rapport) alsmede aanvullende producties. In de akte voert zij aan dat het rapport en de producties verder onderbouwen dat bij de proefaankoop in maart 2011 en bij de later in september en oktober 2011 in Lelystad, Alkmaar en Beverwijk in beslag genomen kleding, sprake is van merkinbreuk, onrechtmatig handelen, aansprakelijkheid op grond van artikel 6:166 BW en bestuurdersaansprakelijkheid. Verder is de strekking van haar akte dat bij alle verdere transacties inzake kleding voorzien van Tommy Hilfiger tekens sinds 2005 zoals die blijken uit het rapport sprake is van de hiervoor vermelde verwijten.
2.2.
De rechtbank verwerpt de formele bezwaren van [X] c.s. tegen het rapport. In het rapport staat een beschrijving van de uitgevoerde werkzaamheden. De rechtbank ziet niet in op welke grond [X] c.s. in aanvulling hierop recht op of belang heeft bij een afschrift van de opdrachtbevestiging van (de advocaat van TH) aan de registeraccountant. De rechtbank heeft geen aanleiding te veronderstellen dat de registeraccountant buiten de in het tussenvonnis in 4.37 omschreven onderzoekskader is getreden. De registeraccountant was, anders dan [X] c.s. stelt, niet gehouden eerst een concept van het rapport voor te leggen aan [X] c.s. Ook vermag de rechtbank niet in te zien dat de registeraccountant in het rapport conclusies trekt die niet voortvloeien uit de bijgevoegde stukken, anders dan [X] c.s. stelt.
2.3.
De rechtbank verwerpt voorts het bezwaar van [X] c.s. tegen de akte TH. TH heeft in de akte de bevindingen uit het rapport gebruikt om de grondslag van haar vorderingen nader mee te onderbouwen. Die gang van zaken strookt met hetgeen is overwogen in 4.33 van het tussenvonnis. TH heeft immers inzage gekregen in de in beslag genomen (digitale) stukken – via de registeraccountant – voor een aanvullende onderbouwing van hetgeen zij aan haar vorderingen ten grondslag heeft gelegd.
2.4.
De stelling van TH in de akte dat bij de verhandeling van kleding vanaf 2005 zoals die blijkt uit het rapport, sprake is van merkinbreuk en onrechtmatig handelen is een vermeerdering van de grondslag van de eis. Die vermeerdering is op grond van artikel 130 lid 1 Rv toegestaan ten aanzien van [X] c.s. Van strijd met de eisen van een goede procesorde is geen sprake.
2.5.
Gelet op het bepaalde in artikel 130 lid 3 Rv laat de rechtbank de eisvermeerdering in de akte ten aanzien van de niet-verschenen gedaagden Dion, [Z] en [Q] evenwel niet toe.
Antwoordakte
2.6.
In de antwoordakte concludeert [X] c.s. in de hoofdzaak onder meer tot opheffing van de ten laste van [X] c.s. gelegde beslagen. Voor zover [X] c.s. daarmee doelt op de in het incident ex artikel 223 Rv door [X] c.s. gevorderde opheffing van de gelegde conservatoire bewijsbeslagen en derdenbeslagen, geldt dat de rechtbank daarop in in het tussenvonnis reeds heeft beslist en die vordering heeft afgewezen. Voor zover [X] c.s. hiermee bedoelt dat zij thans die opheffing andermaal vordert, verklaart de rechtbank [X] c.s. niet-ontvankelijk in die vordering. Het is in strijd met de goede procesorde om in de antwoordakte, zijnde het laatste processtuk in de hoofdzaak, een dergelijke vordering in te stellen, nog daargelaten of die vordering is bedoeld als een nieuw incident dan wel als eis in reconventie.
Bewijslast
2.7.
Deze zaak gaat over het verhandelen in Nederland van kleding voorzien van Tommy Hilfiger tekens. Partijen verschillen onder meer van mening over het antwoord op de vraag of die kleding met of zonder toestemming van merkhouder THL op de markt in de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte (hierna gezamenlijk aangeduid als: Europa) is gebracht.
2.8.
De bewijslastverdeling is afhankelijk van de grondslag van de vordering. Voor zover TH [X] c.s. aanmerkt als (mede-)inbreukmaker, is de vaststelling dat [X] c.s. Tommy Hilfiger tekens heeft gebruikt in beginsel voldoende voor TH om zich krachtens de artikelen 2.20 lid 1 BVIE en artikel 9 lid 1 GMVo tegen het gebruik van die tekens te kunnen verzetten. Beroept [X] c.s. zich op uitputting dan dient [X] c.s. te stellen en zo nodig te bewijzen, dat de kleding door of met instemming van THL op de markt is gebracht in Europa (zie onder meer HR 18 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7429, Lancaster).
2.9.
Voor zover TH [X] c.s. verwijt inbreuken door derden te hebben gefaciliteerd, of anderszins onrechtmatig te hebben gehandeld, rust de bewijslast daarentegen op TH. In dat geval kan TH geen beroep doen op de artikelen 2.20 lid 1 BVIE en 9 lid 1 GMVo omdat [X] c.s. dan niet de partij is die de Tommy Hilfiger tekens gebruikt. De vorderingen van TH zijn in dat geval gebaseerd op de stelling dat [X] c.s. een maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden door – samengevat – bewust en stelselmatig inbreuken door derden te faciliteren of onrechtmatig te handelen. Voor deze grondslag geldt dat TH de feiten dient aan te dragen, en zo nodig te bewijzen, waaruit volgt dat er daadwerkelijk sprake is van inbreuken door derden. Daarvoor is de vaststelling dat die derden de Tommy Hilfiger tekens hebben gebruikt voor kleding niet voldoende.
Merkinbreuk, onrechtmatig handelen en (bestuurders)aansprakelijkheid
2.10.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Wishful Business door haar betrokkenheid bij de proefaankoop en bij het beslag in Alkmaar merkinbreuk gefaciliteerd. [X] en [Y] hebben door hun betrokkenheid bij de verhandeling van de in Lelystad en Heemskerk in beslag genomen kleding merkinbreuk gefaciliteerd. Ook is vast komen dat Primetta v.o.f. en dus [X] als vennoot en Wishful Business inbreuk op de merkrechten van THL hebben gemaakt door verhandeling van kleding voorzien van Tommy Hilfiger tekens na augustus 2005. Tot slot is sprake van bestuurdersaansprakelijkheid van [X] voor merkinbreuk door [X] Trading B.V., Fashion Gate B.V. en Fashion Logistics B.V. en van [Y] voor merkinbreuk en onrechtmatig handelen door Wishful Business. Een en ander wordt hierna toegelicht.
- proefaankoop en beslag Alkmaar
2.11.
Bij de proefaankoop in maart 2011 heeft React kleding voorzien van de Tommy Hilfiger tekens gekocht van Outlet 4 You en die kleding afgehaald bij de bedrijfsruimte van Wishful Business in Alkmaar (factuur van 21 maart 2011 overgelegd samen met de verklaring van React productie 13 TH). Verder is op 20 september 2011 in Alkmaar in de bedrijfsruimte van Wishful Business 16 stuks kleding voorzien van de Tommy Hilfiger tekens in beslag genomen.
2.12.
TH stelt dat Wishful Business bij de proefaankoop en de in Alkmaar in beslag genomen kleding merkinbreuk heeft gemaakt dan wel merkinbreuk heeft gefaciliteerd (en niet langer ook [Y] in persoon of Dreamer zoals zij eerder aanvoerde). Ter onderbouwing van die stelling wijst TH, in aanvulling op hetgeen zij eerder naar voren heeft gebracht, op diverse facturen: een factuur van Wishful Business aan Outlet 4 You van 23 juli 2010 voor 23 stuks à € 3,65 per stuk Tommy Hilfiger ondergoed uit het bewijsbeslag in Alkmaar (bijlage 1 V13), een pro forma factuur van Wishful Business aan Outlet 4 You van 30 juni 2010 voor 20.734 stuks à € 3,65 per stuk Tommy Hilfiger ondergoed uit het bewijsbeslag in Alkmaar (bijlage 1a V10) en een factuur van Fashion Gate B.V. aan Outlet 4 You van 6 augustus 2007 voor 7.000 stuks à € 12,- polo’s, broeken, sweaters etc. voorzien van het teken Tommy Hilfiger uit het bewijsbeslag in Beverwijk (bijlage 1 V32). Volgens TH is Outlet 4 You een dekmantel van [Y], Wishful Business dan wel [X]. Ook wijst TH erop dat Outlet 4 You op haar beurt op 28 november 2010 weer kleding leverde aan De Poort van Muider (factuur overgelegd als productie 35 TH) die op haar beurt weer leverancier is geweest van Dion. [X] c.s. betwist nog steeds iedere betrokkenheid van Wishful Business bij de proefaankoop en de in Alkmaar in beslag genomen kleding.
2.13.
De rechtbank overweegt als volgt. De hiervoor vermelde facturen zien noch wat datum betreft noch wat aantal en type kledingstukken betreft op de kleding van de proefaankoop of het beslag. Dat Wishful Business de kleding zelf heeft verhandeld of in voorraad hield om zelf te verhandelen, is niet gebleken. Merkinbreuk door Wishful Business kan dan ook niet worden aangenomen.
2.14.
Uit die facturen blijkt wel dat Wishful Business bekend was met Outlet 4 You, zij leverde zelf immers Tommy Hilfiger kleding aan die vennootschap. Ook blijkt hieruit dat Wishful Business wel degelijk ook handelde in kleding voorzien van de Tommy Hilfiger tekens en niet alleen in kleding voorzien van het teken Diesel zoals zij heeft aangevoerd. Gezien deze nieuwe omstandigheden, geldt temeer de eerdere overweging van de rechtbank dat [X] c.s. niet heeft kunnen volstaan met een betwisting bij gebrek aan wetenschap van de transactie terwijl die kleding in dozen in de bedrijfsruimte van Wishful Business stond opgeslagen (tussenvonnis 4.22). Ook ten aanzien van de in Alkmaar in beslag genomen kleding geldt dat [X] c.s. niet heeft kunnen volstaan met de niet onderbouwde stelling dat de kleding niet Wishful Business toebehoorde maar haar verhuurder Kristal B.V. Gelet hierop is vast komen te staan dat Wishful Business betrokken was bij de verhandeling van de bij de proefaankoop gekochte kleding en de in Alkmaar in beslag genomen kleding, althans de verhandeling daarvan heeft gefaciliteerd.
2.15.
TH heeft onderbouwd gesteld (onder overlegging van verklaringen van haar senior brand protection manager) dat de 150 stuks kleding van de proefaankoop counterfeit of te wel namaak zijn en dat het beslag in Alkmaar 2 stuks namaakkleding betrof (en 14 stuks originele kleding, hetgeen hierna nog aan de orde komt). Met counterfeit bedoelt TH dat het gaat om originele kleding die niet afkomstig is (uit de fabrieken) van TH zelf maar dat het gaat om door derden nagemaakte kleding. Bij onderzoek bleek dat labels niet correct zijn aangebracht en voorzien zijn van een verkeerd lettertype, het vlag-logo en de hang tags waren niet juist, en tot slot zijn labels en hang tags van verkeerd materiaal en niet correct aangebracht. [X] c.s. heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat sprake is van namaak in hiervoor bedoelde zin. Zij stelt in feite alleen ter discussie of de senior brand protection manager wel monsters heeft onderzocht uit de proefaankoop en uit de in beslag genomen partijen zonder te concretiseren dat er gronden zijn daaraan te twijfelen. Dat is vastgesteld dat de gecontroleerde monsters namaak kleding betreffen, is door [X] c.s. niet betwist. Het verweer van [X] c.s. dat TH niet heeft bewezen dat sprake is van kleding die zonder toestemming in Europa is verhandeld, faalt. In deze omstandigheden wordt verondersteld dat TH geen toestemming heeft gegeven die kleding in Europa te verhandelen en in voorraad te houden en was het aan [X] c.s. om te stellen en zonodig bewijzen dat TH die toestemming wel heeft gegeven hetgeen [X] c.s. heeft nagelaten.
2.16.
De conclusie is dat Wishful Business door haar betrokkenheid bij de proefaankoop en bij de in beslag genomen namaakkleding merkinbreuk heeft gefaciliteerd en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens TH.
- beslag Lelystad en Heemskerk
2.17.
TH heeft ter onderbouwing van haar stelling dat [X] en [Y] inbreuk hebben gemaakt op haar merkrechten dan wel onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld, aangevoerd dat [X] betrokken was bij het aanbieden, de verhandeling en het in voorraad houden van de in september en oktober 2011 in Lelystad en Heemskerk in beslag genomen kleding. In aanvulling op hetgeen zij hierover eerder naar voren heeft gebracht, heeft TH een beroep gedaan op het rapport en aangevoerd dat [Q] op verkoopfacturen van Dion vermeld staat als afnemer en [Q] aan [X] op 8 maart 2010 e-mailde of hij “achterdeurs” Tommy Hilfiger kleding kon leveren (rapport bijlage 1 V57 en bijlage 5). Uit facturen bijgevoegd bij het rapport blijkt volgens TH verder dat in maart 2011 - rond de tijd dat de privé detective in gesprek was met [Q] over een partij van in totaal 62.000 stuks kleding voorzien van Tommy Hilfiger tekens - Dion grote aantallen Tommy Hilfiger kleding heeft afgenomen van De Poort van Muider (rapport bijlage 1 V60-64). De eenmanszaak De Poort van Muider die wordt gedreven door de heer [J] geboren in 1927 in België (productie 46a TH) fungeert als dekmantel van [X]. Diezelfde heer P.L.M. [J] wordt door [X] c.s. namelijk ook opgevoerd als onafhankelijke derde die de loods aan de Lijnbaan te Beverwijk huurt waar de Tommy Hilfiger kleding in beslag is genomen, zo stelt TH. Ook stelt [X] c.s. dat [Y] betrokken was bij voornoemde handelingen onder verwijzing naar hetgeen zij eerder naar voren heeft gebracht.
2.18.
De rechtbank overweegt als volgt. Of de genoemde facturen zien op de in Lelystad en/of Heemskerk in beslag genomen kleding zoals TH stelt en [X] c.s. betwist, blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende uit die facturen. Noch de datum van de facturen, noch de aantallen zijn goed te rijmen met de op 20 september 2011 in Lelystad in beslag genomen kleding, ook niet als die levering in samenhang wordt beschouwd met de later in beslag genomen kleding in Heemskerk, waarvan TH onweersproken stelt dat dit de tweede helft was van de in Lelystad in beslaggenomen zending. Noch uit de facturen nog anderszins uit het rapport of de aanvullende producties van TH blijkt dat De Poort van Muider feitelijk wordt gedreven door [X] of dat [X] die facturen heeft opgemaakt. Dat facturen van De Poort van Muider aan Dion zijn aangetroffen op gegevensdragers die in Lelystad van [X] in beslag zijn genomen, is daarvoor op zich zelf onvoldoende. Ook valt niet uit die facturen af te leiden dat er een verband is met het verzoek van [Q] aan [X] van een jaar eerder om “achterdeurs” kleding te leveren. [X] antwoordde op dat bericht namens Fashion Gate B.V. en niet als privé persoon als volgt “1) [W] gaat jouw volgende week een mail versturen met de foto’s van de spullen die geleverd zouden kunnen worden. (achterdeur).” Uit de facturen of e-mail correspondentie vloeit zodoende niet voort dat [X] zelf de in beslag genomen kleding heeft aangeboden of verhandeld.
2.19.
Wat betreft de stelling van TH dat [X] de houder is van de in Heemskerk in beslag genomen kleding geldt het volgende. TH heeft aangevoerd dat de huurder van die loods - de heer [J] - tevens degene is die de eenmanszaak De Poort van Muider drijft. [X] c.s. heeft dit niet weersproken noch hiervoor enige verklaring gegeven. Anders dan [X] c.s. eerder heeft gesteld, is de heer [J] dus geen onafhankelijke derde. Nu [X] tevens beschikte over de hiervoor vermelde facturen van De Poort van Muider aan Dion voor de verkoop van kleding voorzien van Tommy Hilfiger tekens, staat daarmee naar het oordeel van de rechtbank vast dat [X] op enigerlei wijze betrokken was bij het in voorraad houden van de kleding die in de loods in beslag is genomen. Dat [X] huurder van de loods was dan wel feitelijk houder van de aldaar in beslag genomen kleding kan echter op basis van het voorgaande niet worden vastgesteld.
2.20.
Het voorgaande in samenhang beschouwd met hetgeen de rechtbank in 4.13 t/m 4.17 en 4.27 en 4.28 van het tussenvonnis heeft overwogen, brengt de rechtbank tot de volgende overweging. TH heeft wat betreft het beslag in Lelystad en Heemskerk geen aanvullend bewijs overgelegd dat [X] zelf kleding voorzien van Tommy Hilfiger tekens heeft aangeboden dan wel verhandeld dan wel in voorraad heeft gehouden. Merkinbreuk door [X] kan zodoende niet worden aangenomen. Wel heeft [X] onrechtmatig gehandeld jegens TH door het faciliteren van merkinbreuk door derden. De rechtbank blijft bij haar overwegingen in het tussenvonnis dat [X] in persoon betrokken was bij de verkoop van kleding voorzien van Tommy Hilfiger tekens die in Lelystad in beslag is genomen. Hiervoor heeft de rechtbank vastgesteld dat [X] ook in persoon betrokken was bij het in voorraad houden van de in Heemskerk in beslag genomen kleding. TH heeft onderbouwd gesteld (onder overlegging van verklaringen van haar senior brand protection manager) dat de in Lelystad en Heemskerk in beslag genomen kleding niet afkomstig is uit de fabrieken van TH maar door derden is nagemaakt. Dat heeft [X] c.s. onvoldoende gemotiveerd betwist zoals hiervoor reeds overwogen. Het verweer dat TH niet heeft bewezen dat sprake is van kleding die zonder toestemming in Europa is verhandeld, is zodoende ook aangaande deze beslagen niet ter zake doende.
2.21.
Ook [Y] heeft onrechtmatig gehandeld jegens TH door het faciliteren van merkinbreuk door derden. Ook zij was in persoon betrokken bij voornoemde verkoop van kleding voorzien van Tommy Hilfiger tekens die in Lelystad en Heemskerk in beslag is genomen. TH heeft er onweersproken op gewezen dat de kleding die in Lelystad en Heemskerk in beslag is genomen en waarvan is vastgesteld dat het gaat om namaak (2.20) qua type kleding (truien, jeans etc), qua model en qua kleurstelling overeenstemt met de 14 originele kledingstukken die bij Wishful Business in Alkmaar in beslag zijn genomen. Ook heeft TH erop gewezen dat ook aan de echtgenote van [X], of te wel [Y] zou kunnen worden betaald voor de kleding die in Lelystad zou worden afgeleverd (zie het e-mailbericht vermeld in 2.18 van het tussenvonnis). Dat is door [X] c.s. slechts bij gebrek aan wetenschap betwist, hetgeen onvoldoende is.
2.22.
De conclusie is dat zowel [X] als [Y] door hun betrokkenheid bij de verhandeling van de in Lelystad in beslag genomen kleding en bij de in Heemskerk op voorraad gehouden kleding merkinbreuk hebben gefaciliteerd en zodoende onrechtmatig hebben gehandeld jegens TH.
2.23.
De stelling dat Dreamer, [X] Beheer, en Fashion Gate Group tevens betrokken waren bij de proefaankoop en de kleding die in beslag is genomen in Alkmaar, Lelystad en Heemskerk heeft TH onvoldoende onderbouwd. Van merkinbreuk dan wel onrechtmatig handelen van deze gedaagden is ten aanzien van deze feiten dan ook geen sprake.
- handel in Tommy Hilfiger kleding vanaf 2005 – (faciliteren van) merkinbreuk
2.24.
TH heeft in de akte de grondslag van haar eis vermeerderd en aangevoerd dat uit het rapport volgt dat gedaagden sinds 2005 betrokken waren bij het aanbieden en verhandelen van veel meer kleding voorzien van Tommy Hilfiger tekens dan aangetroffen bij de proefaankoop en de beslagen. Ook daarvan stelt TH dat sprake is van merkinbreuk en onrechtmatig handelen door gedaagden individueel en in groepsverband en dat [X] en [Y] als bestuurders aansprakelijk zijn voor onrechtmatig handelen van de aan hen gelieerde vennootschappen.
2.25.
[X] c.s. heeft verweer gevoerd en betwist onder meer dat uit het rapport blijkt dat het gaat om kleding die door derden zonder toestemming van merkhouder THL op de markt in Europa is gebracht.
2.26.
De rechtbank overweegt als volgt ten aanzien van de grondslag merkinbreuk. Uit de facturen V1-V7, V19 en V20 van bijlage 1 van het rapport, waarnaar TH verwijst, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat Primetta v.o.f. met partijen gevestigd binnen Europa in 2005 en 2006 heeft gehandeld in kleding voorzien van Tommy Hilfiger tekens. De kleding staat als zodanig omschreven op die facturen. Daarmee staat in beginsel vast dat Primetta v.o.f. aan de merkhouder voorbehouden handelingen heeft verricht. Op grond van artikel 18 Wetboek van Koophandel (WvK) zijn de vennoten van Primetta v.o.f., waar [X] er één van was, hoofdelijk verbonden voor de verbintenissen van de v.o.f. Zodoende heeft [X] als (voormalig) vennoot van Primetta v.o.f. (mede) aan de merkhouder voorbehouden handelingen verricht. De bewijslast dat de facturen zien op kleding die met toestemming van THL voor het eerst op de markt in Europa is verhandeld, rust zoals hiervoor overwogen terzake de grondslag merkinbreuk derhalve op [X]. [X] c.s. heeft hiertoe niets aangevoerd. Zodoende staat vast dat [X] door verhandeling van kleding voorzien van Tommy Hilfiger tekens (mede) inbreuk heeft gemaakt op de merken van THL. De rechtbank verwerpt de stelling van [X] c.s. dat [X] niet aansprakelijk is omdat Primetta v.o.f. in 2006 in Fashion Gate B.V. zou zijn opgegaan. Op genoemde facturen staat Primetta v.o.f. als zodanig vermeld. Dat Primetta v.o.f. vervolgens zou zijn opgegaan in genoemde vennootschap is niet onderbouwd en [X] c.s. heeft overigens niet gesteld dat de v.o.f. daarbij alle goederen en schulden waaronder vorderingen van derden in genoemde besloten vennootschap heeft ingebracht.
2.27.
Uit de facturen V13, V15, V16 en V52 van bijlage 1 van het rapport, waarnaar TH verwijst, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat Wishful Business in 2010 kleding voorzien van de Tommy Hilfiger tekens heeft verkocht aan partijen gevestigd binnen Europa, te weten aan Outlet 4 You in Hongarije en aan een afnemer in Spanje. De kleding staat als zodanig omschreven op die facturen. Ook ten aanzien van deze facturen heeft [X] c.s., hoewel de bewijslast van die stelling op Wishful Business rust, gesteld noch onderbouwd dat de facturen zien op kleding die met toestemming van THL voor het eerst op de markt in de Europa is verhandeld. Zodoende kan TH zich tegen die verhandeling verzetten en staat merkinbreuk door Wishful Business vast.
2.28.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [X] (als vennoot van Primetta v.o.f.) en Wishful Business inbreuk hebben gemaakt op de Gemeenschapsmerken van THL op grond van artikel 9 lid 1 sub a GMVo. Van andere verschenen gedaagden komen in het rapport geen facturen of andere correspondentie voor waaruit blijkt dat zij zelf aan de merkhouder voorbehouden handelingen hebben verricht. Van merkinbreuk door andere verschenen gedaagden op grond van het rapport is dan ook geen sprake.
2.29.
Dat ten aanzien van de verhandeling van kleding die volgt uit de facturen uit het rapport sprake is van het faciliteren van merkinbreuk door [X] c.s. is door TH niet toegelicht. Zodoende laat de rechtbank die grondslag verder buiten beschouwing.
- bestuurdersaansprakelijkheid
2.30.
Vervolgens komt aan de orde de stelling van TH dat [X] en [Y] als (indirect) bestuurders aansprakelijk zijn voor het maken van inbreuk op de merkrechten van THL door aan hen gelieerde vennootschappen. TH stelt dat [X] aansprakelijk is voor het inbreukmakend handelen in kleding voorzien van Tommy Hilfiger tekens door de niet gedaagde vennootschappen Fashion Gate B.V. (facturen V8 t/m V12, V14, V23 t/m V41, V44 t/m 46, V49 t/m 51, V53, V66 blijft buiten beschouwing daar staat niet op dat het gaat om Tommy Hilfiger kleding), [X] Trading B.V. (facturen V42, 47 en 48 ) en Fashion Logistics B.V. (factuur V43). TH stelt dat [Y] aansprakelijk is voor inbreukmakend handelen in kleding voorzien van Tommy Hilfiger tekens door Wishful Business (facturen V13, V15, V16 en V52) en voor het onrechtmatig handelen van Wishful Business bij de proefaankoop en bij de in Alkmaar in beslag genomen namaakkleding. [X] c.s. betwist de gestelde aansprakelijkheid.
2.31.
De rechtbank stelt het volgende voorop. In zijn arrest van 5 september 2014 heeft de Hoge Raad het volgende overwogen in r.o. 3.5.21.: “Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Aldus gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Een hoge drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen (vgl. HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959, NJ 2009/21).”
2.32.
Niet in geschil is dat [X] (indirect) bestuurder is (geweest) van [X] Trading B.V., Fashion Gate B.V. en Fashion Logistics B.V. in de relevante periode. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van bestuurdersaansprakelijkheid van [X] voor merkinbreuk door deze drie vennootschappen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
2.33.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat sprake is van merkinbreuk door Fashion Gate B.V., [X] Trading B.V. en Fashion Logistics B.V. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat genoemde facturen van deze vennootschappen zien op kleding voorzien van Tommy Hilfiger tekens die niet met toestemming van THL in Europa op de markt is gebracht.
2.34.
TH heeft daartoe het volgende aangevoerd hetgeen door [X] c.s. onvoldoende gemotiveerd is betwist.
2.34.1.
De lage prijs waarvoor de kleding is verkocht is een aanwijzing dat geen sprake is van kleding die met toestemming van THL voor het eerst in Europa is verhandeld. Die prijzen blijken uit de facturen en bijvoorbeeld uit de advertenties voor Tommy Hilfiger kleding van Fashion Gate B.V. (bijlage 7 bij het rapport). Die prijzen zijn vele malen lager dan de whole sale prijzen die TH hanteert die ter illustratie zijn vermeld in het rapport.
2.34.2.
Uit e-mailcorrespondentie aan [X] en van [X] blijkt dat hij zich terdege bewust was van het feit dat hij, althans de vennootschappen die hij bestuurde, handelde(n) in kleding die zonder toestemming van THL in Europa op de markt is gebracht. TH verwijst naar e-mail correspondentie in bijlage 3 van het rapport met de volgende e-mailberichten:
e-mail van [S] aan [X], 7 april 2006:
“Hello [X], (…) Please let me know what is left on the Tommy Hilfiger stock. I have a customer from Korea. (…) He prefer to buy “cheap” (I know everybody wants this – but you know what I mean).”
e-mail van [T], 14 januari 2010, aan een medewerkster van Fashion Gate B.V.:
“I showed [X] representative samples in Warshaw of Tommy Hilfiger Tommy stock and made it clear to him at the time at the labels were slightly snipped as per the samples he saw. (…) I made it perfectly clear to [X] that the stock was ‘back door’ from a licensed Tommy Hilfiger factory and that the labels were treated in this way to prevent illegal store returns.”
e-mail van [Q] aan [X], 8 maart 2013:
“Beste [X], toen ik bij je was had jij mij gevraagd of ik achterdeurs Tommy kon verkopen. Ik heb iemand in Turkije die klanten heeft in Europa. Hij heeft beeld en materiaal en prijzen nodig.”
[X] antwoordt hierop namens Fashion Gate B.V.:
“[W] gaat jou volgende week een mail versturen met de foto’s van de spullen die geleverd zouden kunnen worden (achterdeur).”
2.34.3.
In tegenstelling tot deze informatie stond in e-mails en op facturen de verklaring dat het ging om originele goederen die vrij verhandeld mochten worden in Europa (zie bijvoorbeeld factuur V7 van Primetta v.o.f. en facturen V14, V31, V32, V38, V29, V40, V41, V50 en V51 van Fashion Gate B.V.).
2.34.4.
TH heeft aangevoerd dat zij na 2006 geen zaken meer heeft gedaan met [X] c.s. of aan [X] c.s. gelieerde vennootschappen. TH heeft aangevoerd dat de inkoopfacturen I2 t/m I10 (bijlage 2 bij het rapport) in de administratie van [X] c.s. zijn aangetroffen en die van TH afkomstig zouden zijn, zijn vervalst. Geen van de facturen is in de administratie van TH teruggevonden, ook zijn nummers (zoals factuurnummers, accountnummers, delivery nummers, sales order nummers, Customer VAT nummer) en afnemers niet bij TH bekend. Verder wijken de facturen af van originele facturen, vlakken zijn ongebruikt terwijl dit bij TH facturen niet het geval is, omschrijving van kleding is niet consistent qua hoofdletter en kleine letter gebruik, de kleuromschrijving is niet consistent, prijzen ontbreken en de style numbers volgen niet het TH systeem en soms ontbreekt een datum. Tot slot staat er boven de facturen ‘Tommy Hilfiger Europe B.V. - Sportswear Division’ terwijl vóór 2010 de naam van de divisie is veranderd in Tommy Hilfiger Europe B.V. - Men’s Wear’. Een factuur uit 2010 met ‘Sportswear Division’ (zoals I4, I6, I7, I8, I9, en I10) kan dus niet origineel zijn. TH heeft per factuur de afwijkingen aangeduid. Factuur I9 heeft TH eerder gezien in een zaak betreffende meer dan 15.000 stuks namaakkleding die bij Kruidvat is aangetroffen. Bij de als productie 47a overgelegde documentatie aangaande die partij namaakkleding is dezelfde factuur overgelegd en verder ook onder meer facturen van Todos aan De Poort van Muider (ondertekend door de heer [J]), een ‘verklaring leverancier’ waarin Dion aan Kruidvat verklaart dat het gaat om goederen die geen inbreuk maken op intellectuele eigendomsrechten, en een factuur van Dion aan De Poort van Muider.
2.34.5.
TH wijst er tot slot op dat [X] c.s. ten onrechte heeft aangevoerd slechts eenmaal geconfronteerd te zijn geweest met namaakgoederen, namelijk bij een levering aan Kruidvat (hiervoor al vermeld). Bij de in beslag genomen correspondentie zat ook een brief van een advocaat over een partij namaakkleding die door [X] is geleverd aan een Deense afnemer.
2.35.
[X] c.s. betwist weliswaar dat de verkoopfacturen van Fashion Gate B.V., [X] Trading B.V. en Fashion Logistics B.V. zien op kleding voorzien van Tommy Hilfiger tekens die zonder toestemming van THL in Europa op de markt is gebracht maar zij heeft die betwisting, gelet op hetgeen TH heeft aangevoerd, onvoldoende gemotiveerd. [X] stelt in dit verband ten onrechte dat als kleding van een partij in Europa wordt gekocht deze ook in Europa verder mag worden verhandeld. De kleding mag pas in Europa verder worden verhandeld als de eerste verhandeling in Europa met toestemming van de merkhouder is gebeurd. Of daarvan in het geval van de genoemde facturen sprake is, voert [X] c.s. niet aan. [X] c.s. stelt slechts dat voor zover zij weet alle facturen origineel en niet vervalst zijn en zien op legale parallel handel, zonder die stelling op enigerlei wijze te onderbouwen, hetgeen wel op haar weg had gelegen. Op de door TH aangevoerde aanwijzingen dat de inkoopfacturen I2 t/m I10 (bijlage 2 bij het rapport) die in de administratie van [X] c.s. zijn aangetroffen, vervalst zijn, gaat [X] c.s. niet in. Ook de uitleg die [X] c.s. geeft aan de email van [T] overtuigt niet. ‘Back door’ impliceert dat het gaat om kleding die zonder toestemming van de merkhouder op de markt wordt gebracht. Hetzelfde geldt voor de email van [X] namens Fashion Gate B.V. Dat uit de e-mailcorrespondentie zelf niet volgt dat daadwerkelijk in kleding is gehandeld, zoals [X] c.s. aanvoert, is juist. Dat neemt niet weg dat die e-mailcorrespondentie een aanwijzing vormt voor het feit dat daar waar blijkens de facturen wel is gehandeld in kleding voorzien van Tommy Hilfiger tekens, zelfs al zou het gaan om originele kleding, de kleding niet met toestemming van THL voor het eerst op de markt in Europa is gebracht. Dat TH slechts facturen heeft overgelegd en de onderliggende kleding niet is onderzocht, zoals [X] c.s. tot slot aanvoert, doet daaraan niet af.
2.36.
Ten tweede geldt onder verwijzing naar de hiervoor vermelde e-mailcorrespondentie dat [X] van die merkinbreuk op de hoogte was en zich persoonlijk bezighield met het verhandelen van kleding voorzien van Tommy Hilfiger tekens namens deze vennootschappen terwijl hij wist of behoorde te weten dat die kleding niet met toestemming van TH voor het eerst in Europa was verhandeld. Ook dat heeft [X] c.s. onvoldoende gemotiveerd betwist. Naar het oordeel van de rechtbank valt [X] hiervan een persoonlijk ernstig verwijt te maken. Zodoende staat bestuurdersaansprakelijkheid van [X] vast.
2.37.
Naar het oordeel van de rechtbank is tevens sprake van bestuurdersaansprakelijkheid van [Y] voor merkinbreuk en onrechtmatig handelen door Wishful Business. TH heeft onweersproken gesteld dat [Y] (indirect) enig aandeelhouder en bestuurder en feitelijk beleidsbepaler is van Wishful Business en dat zij persoonlijk namens Wishful Business handelde. Wishful Business heeft ook geen werknemers in dienst. Als gevolg van eerdere procedures tegen haar echtgenoot [X] had [Y] op de hoogte dienen te zijn van het inbreukmakend karakter van dergelijk handelen. Van voornoemd handelen is [Y] persoonlijk een ernstig verwijt te maken en zodoende is sprake van bestuurdersaansprakelijkheid.
2.38.
Dat geldt temeer nu blijkt dat [X] (en de vennootschappen waar hij bestuurder van is) en Wishful Business althans [Y] samenwerkten op het gebied van de verhandeling van kleding voorzien van Tommy Hilfiger tekens zoals die uit de facturen blijkt. Zo zijn de facturen V23 t/m V37 in bijlage 1 – die hiervoor als inbreukmakend zijn geoordeeld - in Beverwijk in de computer onder het tabblad Anoeska (de voornaam van [Y]) aangetroffen terwijl dit facturen van Fashion Gate B.V. betreffen en niet van Wishful Business. Voorts zijn in Alkmaar in het bedrijfspand van Wishful Business naast facturen van Wishful Business ook facturen van Primetta v.o.f. en Fashion Gate B.V., aangetroffen die hiervoor als inbreukmakend zijn geoordeeld.
Groepsverband
2.39.
TH stelt tot slot dat gedaagden op grond van artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door hen gemaakte inbreuk op merkrechten en onrechtmatig handelen jegens TH. De rechtbank verwerpt die stelling. Handelen in groepsverband vereist onder meer dat er sprake is van een bewust gezamenlijk optreden van de verschillende deelnemers die ieder een bijdrage hebben geleverd aan gedragingen die een gevaar voor schade hebben doen ontstaan. Dat van een dergelijk bewust gezamenlijk optreden sprake was bij [X] c.s. en [Q], [Z] en Dion wat betreft ieder van de verschillende hiervoor besproken onrechtmatige handelingen heeft TH onvoldoende toegelicht.
Vorderingen in de hoofdzaak
2.40.
Gelet op de vaststelling van merkinbreuk door [X] en Wishful Business is het sub I gevorderde verbod om inbreuk te maken op de Gemeenschapsmerken van THL (vermeld in 2.1 van het tussenvonnis) dientengevolge toewijsbaar als nader in het dictum bepaald. De rechtbank zal gelet op artikel 98 lid 1 GMVo het verbod opleggen voor de Gemeenschap. Afzonderlijk belang bij een verbod op inbreuk op de aan de Gemeenschapsmerken identieke Beneluxmerkrechten heeft TH niet gesteld, zodat het gevorderde verbod in zoverre wordt afgewezen.
2.41.
Nu de rechtbank daarnaast heeft vastgesteld dat [X], [Y] en Wishful Business onrechtmatig jegens TH hebben gehandeld, is een aan hen op te leggen verbod op onrechtmatig handelen eveneens toewijsbaar.
2.42.
TH heeft niet gesteld welk afzonderlijk belang zij heeft bij de gevorderde verklaring voor recht. Het sub II gevorderde wordt in zoverre afgewezen.
2.43.
Ten aanzien van de sub VI en VII cumulatief gevorderde schadevergoeding en winstafdracht overweegt de rechtbank als volgt. TH heeft gesteld dat [X], [Y] en Wishful Business op grote schaal en op georganiseerde wijze hebben gehandeld in en betrokken zijn geweest bij de handel in namaakkleding. TH stelt dat haar schade bestaat uit reputatieschade, inkomstenderving en afbreuk aan de commerciële waarde van haar merken. TH stelt dat de schade niet precies berekend kan worden en dat zij die schat op € 50,- per counterfeit kledingstuk dat gedaagden hebben ingekocht en, in voorraad hadden en/of hebben verkocht. Volgens TH is dat een redelijke en evenredige schadevergoeding. De gederfde winst van TH per counterfeit kledingstuk varieert van € 25,- tot € 100,- afhankelijk van het type kledingstuk, zo stelt zij.
2.44.
Ingevolge het bepaalde in artikel 14 en 101 GMVo jo artikel 2.21 BVIE volgt uit de vaststelling van merkinbreuk dat THL als merkhouder van de Gemeenschapsmerken waarop inbreuk is gemaakt, recht heeft op vergoeding van de door haar geleden schade. Ook THE heeft als licentiehouder recht op vergoeding van de door haar geleden schade ten gevolge van de merkinbreuk ingevolge het bepaalde in artikel 22 lid 4 GMVo jo artikel 2.32 lid 4 BVIE.
2.45.
Vast staat dat [X] en Wishful Business inbreukmakende handelingen hebben verricht en dat [X], [Y] en Wishful Business tevens bij verhandeling van die producten door anderen betrokken zijn geweest. [Y] is mede aansprakelijk als bestuurder van Wishful Business. [X] is aansprakelijk voor zijn eigen betrokkenheid bij merkinbreuk door anderen, voor merkinbreuk door Primetta v.o.f. en dus hemzelf als vennoot, en als bestuurder voor merkinbreuk door [X] Trading B.V., Fashion Gate B.V. en Fashion Logistics B.V. De rechtbank acht de mogelijkheid dat TH door genoemd onrechtmatig handelen schade heeft geleden aannemelijk. Daarbij gaat het om schade vanaf augustus 2005 (de oudste facturen uit het rapport dateren uit die periode). [X] c.s. heeft het geschatte schadebedrag en genoemde bandbreedte van gederfde winst betwist. TH heeft geen nadere onderbouwing gegeven hoe zij tot die bedragen is gekomen. TH heeft desgevraagd verklaard dat de winstderving van TH per type kledingstuk verschilt. Nu overigens nog opgave dient te worden gedaan van de aantallen inbreukmakende producten (zoals hierna zal worden overwogen), kan de rechtbank de schade thans niet begroten en dient de hoogte van die schade bij staat te worden opgemaakt. De gevorderde veroordeling tot schadevergoeding nader op te maken bij staat is derhalve toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor de gevorderde wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding.
2.46.
Hiervoor heeft de rechtbank vastgesteld dat [X] en [Y] beiden betrokken waren bij de verhandeling van dan wel het in voorraad houden van de inbreukmakende kleding die in Lelystad en Heemskerk in beslag is genomen (2.22) en dat zij voorts beiden betrokken waren bij de inbreukmakende handelingen waarvoor zij als (indirect) bestuurder aansprakelijk zijn (2.38). Voor de schade veroorzaakt door deze onrechtmatige handelingen zijn [X] en [Y] hoofdelijk aansprakelijk. Zodoende zal ten aanzien van die handelingen de veroordeling tot vergoeden van schade hoofdelijk worden toegewezen zoals gevorderd.
2.47.
Naast schadevergoeding vordert TH winstafdracht. [X] c.s. betwist dat [X] en Wishful Business bij de vastgestelde merkinbreuk te kwader trouw hebben gehandeld omdat geen sprake is van moedwillig of opzettelijk gepleegde inbreuk.
2.48.
De rechtbank verwerpt dit verweer. In het arrest Ondeo/Michel (Benelux Gerechtshof 11 februari 2008, LJN BC6935) heeft het Benelux Gerechtshof uitleg gegeven aan het vereiste van kwade trouw dat gesteld wordt aan een vordering tot winstafdracht (thans in artikel 2.21 lid 4 BVIE). Het Hof oordeelde, kort gezegd, dat daarvan geen sprake is indien degene wiens handelen achteraf inbreukmakend wordt geoordeeld, het verwijt van inbreuk heeft bestreden met een verweer dat in redelijkheid niet als bij voorbaat kansloos kan worden aangemerkt. Dit laatste is volgens de rechtbank niet het geval. De vordering tot winstafdracht is dan ook toewijsbaar.
2.49.
[X] c.s. heeft voorts betwist dat de vorderingen tot schadevergoeding en winstafdracht kunnen cumuleren. Cumulatie van winstafdracht en schadevergoeding is naar de stand van de rechtspraak slechts in beperkte zin mogelijk in die zin dat niet cumulatief zowel een vergoeding van schade als gevolg van winstderving als winstafdracht gevorderd kan worden. Andere vormen van schade kunnen derhalve wel samengaan met een vordering tot winstafdracht. Dit betekent dat TH slechts een gerechtvaardigd belang bij winstafdracht heeft, voor zover er geen sprake is van cumulatie daarvan met een (in een schadestaat procedure toe te wijzen) schadevergoeding als gevolg van winstderving van TH zelf. De winstafdracht- en schadevergoedingsvordering zijn derhalve slechts toewijsbaar, vanaf augustus 2005, in ‘en/of’ vorm onder de voorwaarde dat ze niet cumulatief als hiervoor bedoeld ten uitvoer worden gelegd.
2.50.
TH vordert een bevel om opgave te doen van leveranciers en afnemers (niet-zijnde consumenten), inkoopaantallen en inkoopprijzen. [X] c.s. heeft tegen deze vordering als enige verweer gevoerd dat zij die gegevens niet meer onder zich heeft. De rechtbank verwerpt dit verweer. Voor zover [X] c.s. daarmee bedoelt dat zij niet over die gegevens beschikt omdat deze in beslag zijn genomen, geldt dat [X] c.s. niet kan overleggen waarover zij geen beschikking heeft. Voor zover zij wel over die informatie beschikt, dient zij deze over te leggen, ook als die informatie tevens in beslag is genomen. Zodoende zal de rechtbank [X], Wishful Business en [Y] bevelen aan TH informatie te verstrekken als in het dictum verwoord. Het gaat daarbij ook om informatie betreffende inbreuken door derden te weten Primetta v.o.f., [X] Trading B.V., Fashion Gate B.V. en Fashion Logistics B.V. Daarbij is ook de gevorderde accountantsverklaring toewijsbaar. [X] c.s. heeft zich ook hier niet tegen verweerd. De opgave dient te worden voorzien van een door [X], Wishful Business en [Y] te bekostigen verklaring van een door TH aan te wijzen maar overigens onafhankelijke accountant (RA of AA) waaruit blijkt dat hij de opgave heeft geverifieerd aan de hand van de administratie en of, voor zover verifieerbaar, de opgave strookt met de gegevens uit die administratie en of, voor zover verificatie niet volledig mogelijk is, hij aanwijzingen heeft dat de opgave geen getrouwe weergave van de werkelijkheid omtrent de te verstrekken gegevens zou inhouden. De accountant dient de opgave tevens te verifiëren aan de hand van de in beslag genomen informatie waarin TH indirect inzage zal verkrijgen zoals hierna wordt overwogen. De termijn voor de opgave zal worden bepaald op drie maanden omdat de gevorderde termijn van 10 dagen gelet op de verificatie door een accountant te kort wordt geacht voor een juiste uitvoering.
2.51.
Gelet op het relatief lange tijdsverloop sinds de geconstateerde inbreuken en meewegende dat TH niet heeft aangegeven dat het reëel is dat de inbreukmakende producten nog bij de afnemers aanwezig zijn, zal de rechtbank het sub IV gevorderde terughaalverzoek afwijzen. De sub V gevorderde afgifte ter vernietiging is niet bestreden en zal worden toegewezen met dien verstande dat dit slechts ziet op inbreukmakende producten die zich onder [X], [Y] of Wishful Business bevinden dan wel onder derden die die producten voor hen houden.
2.52.
Bij het beoordelen van de gevorderde inzage in de beslagen documentatie is thans aan de orde de tweede grond die TH daaraan ten grondslag heeft gelegd namelijk het vaststellen en van schade c.q. winstafdracht ten gevolge van de gestelde inbreuken (zie r.o. 4.32 e.v. van het tussenvonnis).
2.53.
Naar het oordeel van de rechtbank vormt deze grond een rechtmatig belang in de zin van artikel 843a Rv. De rechtbank neemt daarbij aan dat sprake is van een rechtsbetrekking in de zin van artikel 843a Rv, te weten een verbintenis uit onrechtmatige daad wegens inbreuk op merkrechten (artikel 1019a Rv). De vordering overlapt met de gevorderde opgave van gegevens in die zin dat het (deels) om dezelfde gegevens gaat. TH heeft ondanks deze overlap wel een rechtmatig belang bij inzage in de beslagen gegevens omdat via de inzage de juistheid van de opgave kan worden geverifieerd. De rechtbank zal de gevorderde inzage toewijzen als hierna bepaald. Het eerder gevoerde verweer dat de beslagen informatie vertrouwelijke gegevens bevat, slaagt in zoverre dat geen rechtstreekse inzage zal worden verleend. Rechtstreekse inzage in de gegevens is in dit geval ook niet nodig om tegemoet te komen aan het belang van TH. De rechtbank zal aldus, met toepassing van haar bevoegdheid krachtens artikel 843a lid 2 Rv, voorwaarden stellen aan de wijze waarop inzage wordt verschaft zoals hierna zal worden bepaald.
2.53.1.
[X], Wishful Business en [Y] dienen de door TH aan te wijzen maar overigens onafhankelijke accountant (RA of AA) (zie 2.50) inzage te geven in de van [X] c.s. en [Q] op 20 september 2011 in conservatoir bewijsbeslag genomen fysieke bescheiden en/of digitale bestanden. De bij de betreffende verlofbeschikking(en) aan de bewaarder opgelegde plicht tot geheimhouding van die fysieke bescheiden en/of digitale bestanden wordt in zoverre opgeheven, maar blijft voor het overige in stand.
2.53.2.
De accountant dient te onderzoeken of de in beslag genomen fysieke bescheiden en/of digitale bestanden informatie bevatten van na augustus 2005 die ziet op:
- a.
de totale hoeveelheid producten voorzien van één of meer van de Gemeenschapsmerken die niet door of met toestemming van THL voor het eerst in Europa in het verkeer zijn gebracht (hierna ook: Inbreukmakende Producten) die door [X], Primetta v.o.f., Wishful Business, [X] Trading B.V., Fashion Gate B.V. en Fashion Logistics B.V. en [Y] is ingekocht althans bij de verhandeling waarvan één of meerdere van hen betrokken was/waren;
- b.
de voor die Inbreukmakende Producten betaalde inkoopprijzen;
- c.
de totale hoeveelheid Inbreukmakende Producten die door [X], Primetta v.o.f., Wishful Business, [X] Trading B.V., Fashion Gate B.V. en Fashion Logistics B.V. en [Y] is verkocht althans bij de verhandeling waarvan één of meerdere van hen betrokken waren;
- d.
e voor de Inbreukmakende Producten ontvangen verkoopprijzen.
2.53.3.
De accountant dient zijn bevindingen schriftelijk vast te leggen en deze aan alle partijen te sturen.
2.53.4.
De accountant zal een afschrift van die delen van de documentatie die naar zijn oordeel relevant zijn om te komen tot de bevindingen, aan TH verstrekken met afschrift aan [X] c.s. Uitsluitend in dat geval mag die selectie worden verstrekt. Voor het overige dient de accountant de documentatie geheim te houden ten opzichte van TH en derden.
2.53.5.
De kosten van de werkzaamheden van de accountant die zien op de inzage in de beslagen bescheiden en documentatie komen gelet op artikel 843a lid 1 Rv voor rekening van TH.
2.54.
[X] c.s. heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde opgave van vermogen op te stellen door een accountant. De vordering is toewijsbaar jegens Wishful Business, [X] en [Y] voor Nederland als nader in het dictum bepaald.2.Daarbij zal eveneens een termijn van drie maanden worden gehanteerd.
2.55.
De gevorderde dwangsommen zullen worden gematigd en gemaximeerd als hierna opgenomen in het dictum.
2.56.
Jegens de overige verschenen gedaagden zijn de vorderingen niet toewijsbaar.
2.57.
Hetgeen partijen overigens nog hebben gesteld en aangevoerd, behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking meer.
Proceskosten
2.58.
In de procedure tussen TH enerzijds en [X], Wishful Business en [Y] anderzijds zullen laatstgenoemden als grotendeels in het ongelijk gesteld in de proceskosten worden veroordeeld in de hoofdzaak alsmede in de kosten in de incidentele (provisionele) vordering van TH tot inzage en het incident ex artikel 223 Rv van [X] c.s. Die laatste worden begroot op nihil.
2.59.
TH vordert een volledige proceskostenvergoeding in de zin van artikel 1019h Rv en zij begroot haar advocaatkosten op in totaal € 97.886,88 exclusief BTW en de verschotten inclusief griffierecht, beslagkosten en accountantskosten op € 73.821,54 (productie 61a met totaaloverzicht). TH heeft zich niet uitgelaten over de verdeling van de kosten over de verschillende gedaagden. De rechtbank ziet daarin aanleiding om per gedaagde uit te gaan van 1/9 deel van de kosten. Voor het gedeelte van de procedure dat betrekking heeft op de handhaving van intellectuele eigendomsrechten (het IE-deel) is artikel 1019h Rv van toepassing, voor het gedeelte dat betrekking heeft op onrechtmatig handelen (het OD-deel) zal het liquidatietarief worden toegepast. Nu TH zich daar niet over heeft uitgelaten schat de rechtbank dat 50% van de tijd is besteed aan het IE-deel en 50% aan het OD-deel. Dit betekent dat TH voor het IE-deel van de procedure € 48.943,44 aan kosten vordert. [X] c.s. heeft de hoogte van de door TH gevorderde advocaatkosten betwist met de stelling dat er onevenredig veel tijd aan deze zaak is besteed terwijl de zaak is behandeld door gespecialiseerde advocaten en dat onnodig meerdere advocaten aan de zaak hebben gewerkt hetgeen tot dubbele kosten leidt. Nu [X] c.s. de advocaatkosten betwist, lag het op de weg van TH om te onderbouwen waarom haar advocaatkosten voor het IE-deel van de procedure redelijk en evenredig zijn. Dat heeft zij niet gedaan. Daarin ziet de rechtbank aanleiding de toe te wijzen advocaatkosten voor het IE-deel te beperken tot het in de indicatietarieven in IE-zaken vermelde bedrag van € 25.000,- (categorie overige bodemzaken met repliek, dupliek en/of pleidooi gelet op de aktewisseling na het tussenvonnis). De verschotten heeft [X] c.s. niet betwist. Voor [X], Wishful Business en [Y] komt dit op het volgende neer: € 8.333,33 aan advocaatkosten voor het IE-deel (3/9 x € 25.000,-), te vermeerderen met € 188,33 (3/9 x 50% x 2,5 punten x € 452,-) voor het OD-deel, en € 24.607,18 (3/9 x € 73.821,54) aan verschotten inclusief griffierecht, derhalve een bedrag van in totaal € 33.128,84. De gevorderde hoofdelijke veroordeling is niet betwist en zal worden toegewezen.
2.60.
In de procedure tussen TH enerzijds en de verschenen gedaagden [X] Beheer & Management B.V., Fashion Gate Group B.V. en Dreamer B.V. anderzijds, zal TH als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. [X] c.s. vordert een volledige proceskostenvergoeding in de zin van artikel 1019h Rv en begroot haar advocaatkosten op in totaal € 29.923,43 exclusief BTW conform een door haar overgelegde specificatie. [X] c.s. heeft zich niet uitgelaten over de verdeling van de kosten over de verschillende verschenen gedaagden. De rechtbank ziet daarin aanleiding om per verschenen gedaagde uit te gaan van 1/6 deel van de kosten. Ook hier geldt dat voor het IE-deel van de procedure artikel 1019h Rv van toepassing is en dat op het OD-deel het liquidatietarief zal worden toegepast. Nu ook [X] c.s. zich daar niet over heeft uitgelaten, schat de rechtbank dat 50% van de tijd is besteed aan het IE-deel en 50% aan het OD-deel. TH heeft de kosten van [X] c.s. niet betwist. Voor [X] Beheer & Management B.V., Fashion Gate Group B.V. en Dreamer B.V. komt dit op het volgende neer: € 7.480,86 (3/6 x 50% x € 29.923,43) aan advocaatkosten voor het IE-deel, te vermeerderen met € 282,50 (3/6 x 50% x 2,5 punten x € 452,-) voor het OD-deel, en € 280,- (3/6 x € 560) aan griffierecht, derhalve een bedrag van in totaal € 8.043,36.
Niet-verschenen gedaagden
2.61.
Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank in 4.5 en 4.6 van het tussenvonnis en in 2.5 van dit vonnis heeft overwogen, komen de vorderingen in de hoofdzaak de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zullen deze jegens de niet-verschenen gedaagden [Q], [Z] en Dion worden toegewezen als nader in het dictum bepaald. Toewijzing geschiedt behoudens hetgeen hierna wordt overwogen ten aanzien van de beperking daarvan danwel omdat het onnodig aanleiding geeft tot executiegeschillen en met dien verstande dat de gevorderde dwangsom zal worden beperkt en gemaximeerd.
2.62.
TH heeft haar schade begroot op € 50,- per inbreukmakend kledingstuk. De hoogte van de gestelde schade is niet bestreden, zodat vergoeding van deze schade zal worden toegewezen. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor over cumulatie van winstafdracht en schadevergoeding is overwogen, zijn de winstafdracht- en schadevergoedingsvordering slechts toewijsbaar in ‘en/of’ vorm onder de voorwaarde dat ze niet cumulatief als hiervoor bedoeld in ten uitvoer worden gelegd.
2.63.
De door TH gevorderde opgave van namen van leveranciers, het aantal ingekochte, verkochte en voorradige inbreukmakende kleding, de in- en verkoopprijzen en de nettowinst is onder verwijzing naar de overwegingen hiervoor in 2.50 eveneens toewijsbaar op de wijze als in het dictum vermeld. Opgave dient te worden gedaan vanaf 2009 zoals gevorderd.
2.64.
De gevorderde terugroeping is onder verwijzing naar de overwegingen hiervoor in 2.51 niet toewijsbaar.
2.65.
Als in het ongelijk gestelde partijen, zullen [Q], [Z] en Dion in de kosten worden veroordeeld. TH vordert een volledige proceskostenveroordeling overeenkomstig artikel 1019h Rv en heeft haar kosten in een kostenoverzicht begroot. Een vergoeding van dergelijke kosten is alleen toewijsbaar als de kosten zo tijdig zijn opgegeven en gespecificeerd dat de wederpartij zich daartegen naar behoren kan verweren (vgl. HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2153, Endstra). Die eis gaat niet zover dat de opgave bij exploot aan een niet-verschenen wederpartij moet worden uitgebracht (Hof Den Haag 22 februari 2011, Stichting Ideëel Verzekeringen, IEPT 20110222). Naar het oordeel van de rechtbank zal eiser wel moeten aantonen dat de opgave is verzonden naar een adres waarvan hij redelijkerwijs mocht aannemen dat de wederpartij aldaar door hem kon worden bereikt, en dat de opgave aldaar is aangekomen (vgl. HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4104). Nu TH in de dagvaarding geen kosten heeft genoemd en TH niet heeft gesteld dat zij haar kostenoverzicht aan de niet-verschenen gedaagden heeft gezonden als hiervoor vermeld, zal de rechtbank de kosten begroten conform het liquidatietarief als volgt: € 376,66 (3/9 x 2,5 punten x € 452,-), te vermeerderen met € 24.607,18 (3/9 x € 73.821,54) aan verschotten inclusief griffierecht, dus in totaal op € 24.983,85. De gevorderde hoofdelijke veroordeling zal worden toegewezen.
3. De beslissing
De rechtbank
In het incident
3.1.
veroordeelt [X] c.s. in de kosten van de incidenten, aan de zijde van TH tot op heden begroot op nihil;
In de hoofdzaak
in de zaak tussen TH enerzijds en [X], Wishful Business en [Y] anderzijds
3.2.
beveelt [X] en Wishful Business om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis elke inbreuk op de Gemeenschapsmerken van THL in de Europese Gemeenschap te staken en gestaakt te houden, waaronder begrepen het aanbieden, het verhandelen en het daartoe in voorraad houden van producten voorzien van één of meer van de Gemeenschapsmerken die niet door of met toestemming van THL voor het eerst in Europa in het verkeer zijn gebracht (hierna: Inbreukmakende Producten);
3.3.
beveelt [X], Wishful Business en [Y] om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis elk onrechtmatig handelen jegens TH te staken en gestaakt te houden waaronder begrepen het faciliteren van en betrokken zijn bij inbreuk op de Gemeenschapsmerken van THL;
3.4.
beveelt [X], Wishful Business en [Y] om op eigen kosten binnen drie maanden na betekening van dit vonnis aan de advocaat van TH, schriftelijk en voorzien van een verklaring door een accountant als nader omschreven in overweging 2.50 een met administratieve bescheiden gestaafde opgave te doen over de periode vanaf augustus 2005 tot aan de betekening van dit vonnis van:
- a.
de namen en adressen van alle bij de verhandeling en vervaardiging van de Inbreukmakende Producten betrokken personen, niet zijnde consumenten, waaronder de namen en adressen van alle leveranciers;
- b.
de totale hoeveelheid Inbreukmakende Producten die door [X], Primetta v.o.f., Wishful Business, [X] Trading B.V., Fashion Gate B.V. en Fashion Logistics B.V. en [Y] is ingekocht althans bij de verhandeling waarvan één of meerdere van hen betrokken was/waren;
- c.
de voor die Inbreukmakende Producten betaalde inkoopprijzen;
- d.
e totale hoeveelheid Inbreukmakende Producten die door [X], Primetta v.o.f., Wishful Business, [X] Trading B.V., Fashion Gate B.V. en Fashion Logistics B.V. en [Y] is verkocht althans bij de verhandeling waarvan één of meerdere van hen betrokken waren;
- e.
de voor de Inbreukmakende Producten ontvangen verkoopprijzen.
3.5.
gebiedt [X], Wishful Business en [Y] alle Inbreukmakende Producten die zij, dan wel derden voor één van hen, onder zich hebben binnen 15 (vijftien) werkdagen na betekening van dit vonnis aan TH op een door haar te bepalen plaats over te dragen ter vernietiging op kosten van [X], Wishful Business en [Y];
3.6.
beveelt [X], Wishful Business, [Y] en de bewaarders van de van [X] c.s. op 20 september 2011 in beslag genomen fysieke bescheiden en digitale bestanden om de door TH aan te wijzen accountant op diens eerste verzoek inzage te verlenen in die bescheiden en/of bestanden ter uitvoering van het in rechtsoverweging 2.50 en 2.53 beschreven onderzoek overeenkomstig de in die overweging genoemde voorwaarden, en om die accountant toe te staan afschriften te maken van de voor dat onderzoek relevante delen van die fysieke bescheiden en of digitale bestanden;
3.7.
gebiedt [X], Wishful Business en [Y] om aan TH binnen drie maanden na betekening van dit vonnis een door een onafhankelijke accountant opgestelde opgave te doen van alle op de datum van het vonnis door [X], Wishful Business en [Y] in Nederland gehouden activa;
3.8.
veroordeelt [X], Wishful Business en [Y] ieder tot betaling aan TH van een dwangsom ter hoogte van € 5.000,- (vijfduizend euro) voor iedere dag dat dan wel € 500,- (vijfhonderd euro) voor ieder product waarmee - ter keuze van TH - de betrokken gedaagde geheel of gedeeltelijk in strijd heeft gehandeld met een van de aan hem/haar onder 3.2 tot en met 3.7 gegeven verboden en bevelen, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 50.000,- (honderdduizend euro) per gedaagde;
3.9.
veroordeelt [X] en [Y] hoofdelijk, aldus dat voor zover door één van hen is betaald de ander is gekweten,
- -
tot betaling aan TH van schadevergoeding nader op te maken bij staat voor door TH als gevolg van de hiervoor omschreven merkinbreuk en het onrechtmatig handelen geleden schade vanaf augustus 2005 als overwogen in 2.46 tot aan de betekening van dit vonnis, en/of ter keuze van TH,
- -
afdracht van de door [X], Primetta v.o.f., Wishful Business, [X] Trading B.V., Fashion Gate B.V. en Fashion Logistics B.V., met de verhandeling van de Inbreukmakende Producten vanaf augustus 2005 die zien op voornoemd handelen tot aan de betekening van dit vonnis, genoten netto winst,
aan TH op een daartoe door haar op te geven bankrekening, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
3.10.
veroordeelt [X] en Wishful Business ieder,
- -
tot betaling aan TH van schadevergoeding nader op te maken bij staat voor door TH geleden schade, als gevolg van de hiervoor omschreven door [X] en Wishful gepleegde merkinbreuk en onrechtmatig handelen anders dan bedoeld in 2.46, vanaf augustus 2005 tot aan de betekening van dit vonnis, en/of ter keuze van TH,
- -
afdracht van de door [X] en Wishful Business met de verhandeling van de Inbreukmakende Producten vanaf augustus 2005 die zien op voornoemd handelen tot aan de betekening van dit vonnis genoten netto winst,
aan TH op een daartoe door haar op te geven bankrekening, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
3.11.
veroordeelt [X], Wishful Business en [Y] hoofdelijk, aldus dat voor zover door één van hen is betaald de ander is gekweten, in de proceskosten, aan de zijde van TH tot op heden begroot op € 33.128,84;
3.12.
verklaart dit vonnis in deze zaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.13.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de zaak tussen TH enerzijds en [X] Beheer & Management B.V., Fashion Gate Group B.V. en Dreamer B.V. anderzijds
3.14.
wijst de vorderingen van TH af;
3.15.
veroordeelt TH in de kosten van deze procedure, tot dusverre aan de zijde van [X] Beheer & Management B.V., Fashion Gate Group B.V. en Dreamer B.V. begroot op € 8.043,36;
3.16.
verklaart de proceskostenveroordeling in 3.15 uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaak tussen TH enerzijds en [Q], [Z] en Dion anderzijds
3.17.
beveelt [Q], [Z] en Dion om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis elke inbreuk op de Gemeenschapsmerken van THL in de Europese Gemeenschap te staken en gestaakt te houden, waaronder begrepen het aanbieden, het verhandelen en het daartoe in voorraad houden van producten voorzien van één of meer van de Gemeenschapsmerken die niet door of met toestemming van THL voor het eerst in Europa in het verkeer zijn gebracht (hierna: Inbreukmakende Producten);
3.18.
beveelt [Q], [Z] en Dion om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis elk onrechtmatig handelen jegens TH te staken en gestaakt te houden waaronder begrepen het faciliteren van en betrokken zijn bij inbreuk op de Gemeenschapsmerken van THL;
3.19.
verklaart voor recht dat het bestellen, de aankoop, distributie, het aanbieden, verkopen, de opslag, leveren en/of verhandelen, alles in de ruimste zin van het woord, van Inbreukmakende Producten waaronder de counterfeit kleding zoals omschreven in paragraaf 20-57 van de dagvaarding jegens TH onrechtmatig is;
3.20.
beveelt [Q], [Z] en Dion om op eigen kosten binnen drie maanden na betekening van dit vonnis aan de advocaat van TH, schriftelijk en voorzien van een verklaring door een accountant als nader omschreven in overweging 2.63 en 2.50 een met administratieve bescheiden gestaafde opgave te doen over de periode vanaf 2009 tot aan de betekening van dit vonnis van:
de namen en adressen van alle bij de verhandeling en vervaardiging van de Inbreukmakende Producten betrokken personen, niet zijnde consumenten, waaronder de namen en adressen van alle leveranciers;
b) de totale hoeveelheid Inbreukmakende Producten die door [Q], [Z] en Dion is ingekocht;
c) de voor die Inbreukmakende Producten betaalde inkoopprijzen;
d) de totale hoeveelheid Inbreukmakende producten die die door [Q], [Z] en Dion is verkocht;
e) de voor de Inbreukmakende Producten ontvangen verkoopprijzen;
3.21.
gebiedt [Q], [Z] en Dion om alle Inbreukmakende Producten die zij, dan wel derden voor één hen, onder zich hebben binnen 15 (vijftien) werkdagen na betekening van dit vonnis aan TH op een door haar te bepalen plaats over te dragen ter vernietiging op kosten van [Q], [Z] en Dion;
3.22.
beveelt [Q], [Z] en Dion om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis te gedogen dat TH, door middel van tussenkomst van Agin Pranger deurwaarders en/of DigiJuris, een kopie verkrijgt van de op 20 september 2011 in beslag genomen fysieke en digitale bestanden en documenten uit hun administratie, zoals beschreven in productie 28, teneinde de aard en de omvang van de door [Q], [Z] en Dion gepleegde inbreuk en onrechtmatige daad en de hoogte van de van ieder van hen in de hoofdzaak te vorderen schadevergoeding c.q. winstafdracht te kunnen bepalen;
3.23.
gebiedt [Q], [Z] en Dion om aan TH binnen drie maanden na betekening van dit vonnis een door een onafhankelijke accountant opgestelde opgave te doen van alle op de datum van het vonnis door [Q], [Z] en Dion in Nederland gehouden activa;
3.24.
veroordeelt [Q], [Z] en Dion ieder tot betaling aan TH van een dwangsom ter hoogte van € 5.000.- (vijfduizend euro) voor iedere dag dat dan wel € 500,- (vijfhonderd euro) voor ieder product waarmee - ter keuze van TH - de betrokken gedaagde geheel of gedeeltelijk in strijd heeft gehandeld met een van de onder 3.17 tot en met 3.23 gegeven verboden en bevelen, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 50.000,- (honderdduizend euro) per gedaagde;
3.25.
veroordeelt [Q], [Z] en Dion hoofdelijk, aldus dat voor zover door één van hen is betaald de ander is gekweten,
- -
tot betaling aan TH van een schadevergoeding van € 50,- per Inbreukmakend Product dat [Q], [Z] en Dion hebben verhandeld dan wel bij de verhandeling waarvan zij betrokken zijn geweest vanaf augustus 2005 tot aan de betekening van dit vonnis, en/of ter keuze van TH,
- -
afdracht van de door [Q], [Z] en Dion met de verhandeling van de Inbreukmakende Producten vanaf augustus 2005 tot aan de betekening van dit vonnis genoten netto winst,
aan TH op een daartoe door haar op te geven bankrekening, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
3.26.
veroordeelt [Q], [Z] en Dion hoofdelijk, aldus dat voor zover door één van hen is betaald de ander is gekweten, in de proceskosten, aan de zijde van TH tot op heden begroot op € 24.983,85;
3.27.
verklaart dit vonnis in deze zaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.28.
wijst het meer of anders gevorderde af;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.M. Loos en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2015.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 04‑02‑2015
Vgl. Gerechtshof Den Haag 28 september 2010, zaaknrs. 105.000.110/01 & 105.000.111.01 (Mol v. Technip Benelux B.V.).
Uitspraak 20‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Inbreuk Gemeenschapsmerk en Beneluxmerk TOMMY HILFIGER door gebruik op kleding. Onrechtmatig handelen al dan niet in groepsverband. Inzage in beslagen bescheiden ex artikel 843a Rv.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zittingsplaats Den Haag
zaaknummer / rolnummer: C/09/415861 / HA ZA 12-401
Vonnis van 20 maart 2013
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar vreemd recht
TOMMY HILFIGER LICENSING LLC,
gevestigd te New York, Verenigde Staten van Amerika,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TOMMY HILFIGER EUROPE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseressen,
advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
tegen
1. [X],
wonende te [woonplaats], China, gekozen woonplaats te [woonplaats],
gedaagde,
2. [Y],
wonende te [woonplaats], China, gekozen woonplaats te [woonplaats],
gedaagde,
3. [Z],
wonende te Almere,
gedaagde,
niet verschenen,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DION TRADING B.V.,
gevestigd te Almere,
gedaagde,
niet verschenen,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WISHFUL BUSINESS B.V.,
gevestigd te [woonplaats], gekozen woonplaats te Velsen-Noord,
gedaagde,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] BEHEER & MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Beverwijk, gekozen woonplaats te Velsen-Noord,
gedaagde,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FASHION GATE GROUP B.V.,
gevestigd te Beverwijk, gekozen woonplaats te Velsen-Noord,
gedaagde,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DREAMER B.V.,
gevestigd te Beverwijk, gekozen woonplaats te Velsen-Noord,
gedaagde,
9. [Q],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
gedaagde,
niet verschenen,
gedaagden 1, 2, 5, 6, 7, en 8: advocaat mr. G.P. Poiesz te Velsen-Noord.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk in enkelvoud TH worden genoemd en afzonderlijk worden aangeduid als THL en THE. Gedaagden 1, 2, 5, 6, 7 en 8 zullen gezamenlijk in enkelvoud [X] c.s. genoemd worden en afzonderlijk [X], [Y], Wishful Business, [X] Beheer, Fashion Gate Group en Dreamer. Gedaagden 3, 4 en 9 zullen [Z], Dion en [Q] worden genoemd. Voor TH is de zaak inhoudelijk behandeld door mrs. C.S. Mastenbroek en A.M.E. Voerman, advocaten te Amsterdam. Voor [X] c.s. is de zaak inhoudelijk behandeld door mr. Poiesz voornoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 20 december 2011 (met provisionele vorderingen) met 42 producties;
- -
de conclusie van antwoord tevens incidentele conclusie houdende vordering ex artikel 223 Rv van 26 juni 2012 met producties G1 t/m G5;
- -
het vonnis van 11 juli 2012 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- -
de beschikking van 10 september 2012 waarbij de comparitie van partijen is bepaald op
- 12.
oktober 2012;
- -
de brief van 28 september 2012 met producties 43 tot en met 46 zijdens TH;
- -
de brief van 1 oktober 2012 met producties G6a, G6b en G6c zijdens [X] c.s.;
- -
de brief van 4 oktober 2012 met productie G7 zijdens [X] c.s.;
- -
de brief van 8 oktober 2012 met producties 47 tot en met 51 zijdens TH;
- -
de brief van 9 oktober 2012 met productie 52 zijdens TH;
- -
de brief van 11 oktober 2012 met producties 53 en 54 zijdens TH;
- -
de brief van 11 oktober 2012 met productie G8 zijdens [X] c.s.;
- -
het proces-verbaal van de comparitie van 12 oktober 2012 met de daarbij door partijen overgelegde pleitnotities;
- -
de akte van 31 oktober 2012 zijdens [X] c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
THL is een onderneming die zich bezighoudt met het ontwerp, de productie en de verkoop van sportieve kleding. THL is houdster van onder meer de navolgende merkrechten:
- -
het Beneluxwoordmerk TOMMY HILFIGER dat op 23 december 1992 en 19 februari 1996 is gedeponeerd en vervolgens per 1 juli 1993 is ingeschreven onder nummer 524087 respectievelijk per 1 december 1996 onder nummer 587912 voor waren in de klassen 3, 14, 18, 21, 24 en 25, waaronder kleding, schoeisel en hoofddeksels;
- -
het Beneluxbeeldmerk dat op 23 december 1992 en 19 februari 1996 is gedeponeerd en vervolgens per 1 augustus 1993 is ingeschreven onder nummer 525311 respectievelijk per 1 december 1996 onder nummer 588146 voor waren in de klassen 3, 14, 18, 21, 24 en 25, waaronder kleding, schoeisel en hoofddeksels, zoals hieronder weergegeven:
- -
het Gemeenschapswoordmerk TOMMY HILFIGER dat op 1 april 1996 is gedeponeerd en vervolgens per 16 oktober 1998 is ingeschreven onder nummer 131706 voor waren in de klassen 3, 18 en 25, waaronder kleding, schoeisel en hoofddeksels;
- -
het Gemeenschapsbeeldmerk dat op 1 april 1996 is gedeponeerd en vervolgens per 5 juni 2000 is ingeschreven onder nummer 138529 voor waren in de klassen 3, 18 en 25, waaronder kleding, schoeisel en hoofddeksels, zoals hieronder weergegeven:
- -
het Gemeenschapsbeeldmerk dat op 1 maart 2007 is gedeponeerd en vervolgens per 10 april 2008 is ingeschreven onder nummer 5726955 voor waren in de klassen 9, 14, 18 en 25, waaronder kleding, schoeisel en hoofddeksels, zoals hieronder weergegeven:
voornoemde merken hierna gezamenlijk te noemen de merken.
2.2.
THE brengt in de Europese Gemeenschap kleding en daarbij behorende accessoires op de markt onder de merken.
2.3.
[X] is bestuurder en enig aandeelhouder van [X] Beheer. [X] Beheer is op haar beurt bestuurder en enig aandeelhouder van Fashion Gate Group, en Fashion Gate Group is dit weer van Fashion Gate B.V. welke vennootschap sinds 11 januari 2011 failliet is. Fashion Gate Group houdt zich bezig met de in- en opkoop van faillissements- en restantpartijen, afgekeurde producten en te veel geproduceerde producten en dan met name waar het gaat om kleding. Deze drie vennootschappen staan in het handelsregister ingeschreven met als bezoekadres [adres] te [woonplaats], het voormalig woonadres van [X] en [Y].
2.4.
[Y] is de echtgenote van [X] en bestuurder en enig-aandeelhouder van Dreamer, een financiële holdingmaatschappij, die op haar beurt bestuurder en enig aandeelhouder is van Wishful Business, een groothandel in bovenkleding waaronder import en export. Dreamer en Wishful Business staan laatstelijk ingeschreven in het handelsregister met als bezoekadres [adres] te [woonplaats]. Voorheen dreef Wishful Business haar onderneming vanuit een bedrijfspand aan [adres] te Alkmaar.
2.5.
[Z] is bestuurder en enig aandeelhouder van Dion, een groothandel in textielgrondstoffen en halffabricaten, alsmede in onder- en bovenkleding.
2.6.
Begin 2011 bemerkte TH een stijging in het aanbod op de Nederlandse markt van namaakkleding voorzien van haar merken.
2.7.
In maart 2011 heeft TH door de Stichting Namaakbestrijding (hierna: React) een testaankoop laten doen bij het Hongaarse bedrijf Outlet 4 You Kft. In de verklaring van de vertegenwoordiger van React staat dat hij de kleding heeft afgehaald aan [adres] te Alkmaar waar hij werd geholpen door een manspersoon. Ook staat hierin dat de vertegenwoordiger de kleding die in dozen was verpakt, heeft gecontroleerd en dat de inhoud overeenkwam met de bestelde kleding (30 t-shirts, 30 polo’s, 40 shirts, 30 sweaters en 20 jeans voorzien van de merken) als vermeld op de factuur van Outlet 4 You Kft van 21 maart 2011.
2.8.
TH heeft naar aanleiding van deze proefaankoop door een privédetective onderzoek laten verrichten naar de handel in namaakkleding. De privédetective opereerde onder de namen ‘[A]’ en ‘[B]’. Tijdens de comparitie van partijen heeft de privédetective als volgt verklaard als opgenomen in het proces-verbaal:
“[Privédetective] verklaart als volgt. [Privédetective] is een onafhankelijke privédetective in Nederland en verricht buiten Nederland werkzaamheden voor React. Hij is niet in dienst van React. Het onderzoek naar [X] heeft [privédetective] verricht in opdracht van React. Hij handelde onder de schuilnaam [B] en [A]. Door een klant van TH is hij in contact gekomen met [Q]. [Q] is agent van [X] en biedt in de markt spullen van [X] aan. [Privédetective] heeft begrepen dat de relatie tussen [Q] en [X] al heel lang bestond. Na diverse e-mailcorrespondentie over en weer tussen [X] en [Q] zijn zij op 13 juli 2011 kleding gaan bekijken in Lelystad. Daarbij was [X] aanwezig en hij heeft zich aan [privédetective] voorgesteld als [voornaam X]. [Privédetective] vroeg om een monster maar kreeg dat niet van [X] omdat er al genoeg problemen waren met TH. Na correspondentie over en weer tussen [privédetective] en [Q] is de definitieve afspraak voor de levering gemaakt. [Privédetective] zou een kwitantie kunnen verkrijgen als hij contant zou betalen aan de stockeigenaar [X] of aan zijn vrouw [voornaam Y]. Op 20 september 2011 vond de levering plaats. De locatie was geheim en werd pas op het laatste moment bekend gemaakt. [Q] liet de goederen zien en samen met [X] heeft [privédetective] de dozen geïnspecteerd. [Privédetective] liep toen naar buiten om te bellen met degene die het geld zou komen brengen en heeft toen de deurwaarder gebeld. De e-mailcorrespondentie die is overgelegd als productie 15 en volgende ziet allemaal op de levering die op 20 september 2011 plaatsvond. De spullen kwamen uit Turkije van een leverancier van [X]. Hoe het netwerk precies in elkaar zit weet [privédetective] niet. [Privédetective] heeft alsnog voor de beslagen, na de inspectie, een sample van de kleding ontvangen.”
2.9.
Deze verklaring komt overeen met een schriftelijke verklaring van de privédetective van 27 september 2012 die door TH is overgelegd.
2.10.
In een e-mailbericht van 28 juli 2011 van [Q] aan [A] staat onder meer:
“Beste [B],
Geen probleem voor de monster alleen is [voornaam X] het land uit voor een week. Ik kan dan pas voor de monster zorgen, (…)
Ik ben bezig met een project [B]. Origineel Tommy met documenten en Ralph Lauren met documenten alleen is de prijs duur niet die wij gewend zijn, maar misschien kunnen wij een grote pluk weghalen en dan de faktuur gebruiken voor alle ander Tommy en rl om die officieel te verkopen. (…)”
2.11.
In een e-mailbericht van 29 juli 2011 van [Q] aan [A] staat:
“Beste [B],
Hierbij de faktuur van de tommie zoals afgesproken
Grt [voornaam Q]”
2.12.
De betreffende factuur is gedateerd 29 juli 2011 en is afkomstig van Silkroad Stocks International Trading Ltd (hierna: Silkroad) te Engeland en vermeldt voor zover relevant:
“Mixes stock fleece, polos and tees 62.000 € 11,00 682.000,00 €”
2.13.
Op een print van 12 september 2011 van de website www.companycheck.co.uk/company/07486908 staat dat Silkroad op 10 januari 2011 is opgericht. [Q] staat als ‘officer’ van Silkroad vermeld.
2.14.
In een e-mailbericht van [Q] aan [A] van 10 augustus 2011 staat:
“Beste [B],
Gisteren dinsdag heb ik een aanbetaling van je ontvangen van het bedrag 5000,- euro voor de stock in Nederland.
Ik heb een kontrakt gemaakt tussen mij en de stockverkoper dat wij uiterlijk de eerste week september de resterende bedrag betalen en de goederen afnemen.
Tot zover info
Mvgr [voornaam Q]”
2.15.
In een e-mailbericht van [A] aan [Q] van 6 september 2011 staat onder meer:
“(…) [R] heeft via een contact van hem in Suriname vernomen dat ene [X] ook TH beschikbaar zou hebben voor inkoop in NL. Voor het geval dit ook de mensen zijn met wie jij je zaken doet, wil ik niet dat dit dan “dubbel” gaat lopen. Ik wil liever nog dat jij erdan tussen blijft zitten want anders heb ik ook minder commissie en jij dan al helemaal niet. (…)”
2.16.
In een ongedateerd e-mailbericht van [Q] aan [A] staat:
“(…) Het is dezelfde partij waar ik de aanbetaling op heb gedaan.(…)”
2.17.
In een e-mailbericht van [Q] aan [A] van 9 september 2011 met onderwerp ‘Tommy Nederland’ staat onder meer:
“(…) Ik heb info voor je betreft de dozen. (…) ongeveer 11-12 pallets (16 dozen) broeken voor de truien ook ongeveer 11-12 pallets. (…)”
2.18.
In een e-mailbericht van [A] aan [Q] van 13 september 2011 met onderwerp ‘Tommy Nederland’ staat onder meer:
“Net van [B] begrepen dat we aan de echtgenote van [voornaam X] kunnen betalen ([voornaam Y]) kunnen we wel een kwitantie ontvangen die dag van jou of haar??”
2.19.
In een e-mailbericht van [Q] aan [A] van 16 september 2011 staat:
“Beste [B] en [A],
Momenteel heb ik klaar laten zetten in Nederland het volgende van TH:
- 5000.
stuks jeans prijs 17,50 euro
4500 stuks pullovers prijs 17,50 euro
2500 stuks pullovers prijs 17,- euro
Aanbetaald is 6000,- euro
Mvgr [voornaam Q]”
2.20.
De privédetective heeft aan TH laten weten dat de aan- en verkoop van de partij kleding gepland stond op 20 september 2011.
2.21.
Op 20 september 2011 heeft TH op drie plaatsen op ongeveer hetzelfde tijdstip de volgende beslagen doen leggen:
2.21.1.
ten laste van [X] c.s. te Lelystad aan [adres] (het bezoekadres van Dion) is door de deurwaarder als vermeld in het proces-verbaal in het bijzijn van een slotenmaker, een hulpofficier van justitie en een vertegenwoordiger van React gesproken met de aldaar aanwezige [X], [Q] en ene [B] en is in beslag genomen een achttal pallets met dozen jeans en sweaters alsmede uit de auto van [X] één overhemd en twee pullovers. De in beslag genomen goederen zijn in gerechtelijke bewaring gegeven aan React. Ook is conservatoir bewijsbeslag gelegd op diverse mobiele telefoons en gegevensdragers en alle data op deze gegevensdragers. Forensische kopieën van de in beslag genomen data zijn in bewaring gegeven aan Digijuris B.V. (hierna: Digijuris) en alle originele gegevensdragers zijn op last van de FIOD ECD overgedragen aan de FIOD ECD (hierna: het beslag Lelystad).
2.21.2.
ten laste van [X] c.s. en [Q] te [woonplaats] aan [adres] (het toenmalig woonadres van [X] en [Y] en het bezoekadres van [X] Beheer en Fashion Gate Group) heeft de deurwaarder als vermeld in het proces-verbaal in het bijzijn van een slotenmaker, een IT-specialist van Digijuris en een hulpofficier van justitie alle aangetroffen gegevensdragers en alle gegevens en/of data op die gegevensdragers in conservatoir bewijsbeslag genomen. Forensische kopieën van de in beslag genomen data zijn in bewaring gegeven aan Digijuris en alle originele gegevensdragers zijn op last van de FIOD ECD overgedragen aan de FIOD ECD. (hierna: het beslag [woonplaats])
2.21.3.
ten laste van [X] c.s. en [Q] te Alkmaar aan [adres] (het bezoekadres van Wishful Business en Dreamer) zijn door de deurwaarder als vermeld in het proces-verbaal in het bijzijn van een slotenmaker, een IT-specialist van Digijuris, een hulpofficier van justitie en een vertegenwoordiger van React 16 kledingstukken voorzien van de merken die op kleerhangers hingen in conservatoir beslag tot afgifte genomen en in bewaring gegeven aan React. Ook is conservatoir bewijsbeslag gelegd op een mobiele telefoon en aantal gegevensdragers en alle data op deze gegevensdragers. Forensische kopieën van de in beslag genomen data zijn in bewaring gegeven aan Digijuris en alle originele gegevensdragers zijn op last van de FIOD ECD overgedragen aan de FIOD ECD (hierna: het beslag Alkmaar).
2.22.
Op 20 september 2011 is door TH ten laste van [X] c.s. en [Q] ook conservatoir derdenbeslag gelegd onder een vijftal banken.
2.23.
In een e-mailbericht van [B] aan [Q] van 5 oktober 2011 staat:
“heeft Turkije nog iets gezegd over de TH aldaar? Moeten wij(!) daar nog mee doorgaan…? Wat denk jij? Of weg blijven van TH spullen???”
2.24.
In een e-mailbericht van [Q] aan [B] van 5 oktober 2011 staat onder meer:
“[B],
Hier geen problemen kunnen ermee doorgaan. Ik denk dat wij zoals je zei plukken moeten nemen en telkens aanbetaling voor de rest van de partij doen. (…)”
2.25.
Op 19 oktober 2011 is door TH - na een tip te hebben ontvangen dat een deel van de kleding behorende tot de levering die op 20 september 2011 plaatsvond zich aldaar zou bevinden - ten laste van [X] c.s. door de deurwaarder als vermeld in het proces-verbaal in het bijzijn van een slotenmaker, een hulp officier van justitie en een vertegenwoordiger van React conservatoir beslag tot afgifte gelegd op 348 dozen met kleding voorzien van de merken (jeans, sweaters, polo’s, t-shirts en overhemden) in een loods in de directe omgeving van het toenmalige feitelijke woonadres van [X] en [Y] te Heemskerk aan [adres]. In de woning van [X] en [Y] is geen kleding aangetroffen. In het proces-verbaal heeft de deurwaarder opgenomen dat de heer [S] (verhuurder van de woning aan [X], hierna: [S]) heeft verklaard dat hij de deurwaarder toegang tot de loods kon verschaffen, dat [S] de loods huurde en weer onderverhuurde aan [X] en dat de goederen in de loods [X] toebehoorden, en dat hij de deurwaarde later een kopie van de onderhuurovereenkomst zou sturen. De in beslag genomen kleding is in gerechtelijke bewaring gegeven aan React.
2.26.
Op 14 december 2011 is door TH ten laste van [Z] en Dion conservatoir derdenbeslag gelegd onder vijf banken.
3. Het geschil
3.1.
TH vordert incidenteel (provisioneel) voor zover mogelijk bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, kort gezegd, (I) door middel van een kopie inzage in de beslagen bestanden en documenten uit de administratie van [X] c.s. en [Q], (II) een bevel aan gedaagden tot het verschaffen van bescheiden en (III) een merkinbreukverbod (alleen gevorderd door THL) aan gedaagden op te leggen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2.
In de hoofdzaak vordert TH – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, (I) een merkinbreukverbod (alleen door THL gevorderd) en een verbod op onrechtmatig handelen in groepsverband dan wel individueel (II) een verklaring voor recht dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld, (III) opgave van leveranciers, herkomst- en distributiekanalen, professionele afnemers, aantallen, prijzen, leverdata, (IV) een brief te sturen aan afnemers van gedaagden met verzoek tot retournering van geleverde kleding, (V) afgifte van kleding ter vernietiging, (VI) inzage in de beslagen administratie van [X] c.s. en [Q], (VII) bevel aan gedaagden tot het verschaffen van bescheiden, (VIII) hoofdelijke veroordeling tot betaling van schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, (IX) een hoofdelijke veroordeling tot betaling van winstafdracht, (X) opgave van vermogen, een en ander (behoudens de gevorderde verklaring voor recht, schadevergoeding en winstafdracht) op straffe van verbeurte van een dwangsom, en onder hoofdelijke veroordeling tot voldoening van de proceskosten conform artikel 1019h Wetboek van Rechtsvordering (hierna: Rv).
gebruik merken
3.3.
TH stelt dat gedaagden - behorend tot een internationale organisatie gezamenlijk - zonder haar toestemming de merken in Europa hebben gebruikt. Ter onderbouwing van die stelling heeft TH het volgende aangevoerd:
3.3.1.
[Y] dan wel Wishful Business dan wel Dreamer was betrokken bij een proefaankoop van kleding voorzien van de merken in maart 2011. Een vertegenwoordiger van React heeft kleding voorzien van de merken besteld bij Outlet 4 You Kft (een Hongaarse onderneming). De vertegenwoordiger van React heeft de kleding afgehaald en betaald op het adres [adres] te Alkmaar, het bezoekadres van Wishful Business en Dreamer en is daarbij in het bedrijfspand geweest (zie de verklaring hiervoor vermeld in 2.7). De senior brand protection manager van TH heeft vastgesteld dat de 150 stuks kleding namaak waren.
3.3.2.
[Q] is betrokken bij de handel in kleding voorzien van de merken en treedt daarbij op als agent van [X] waarvoor hij commissie ontvangt (zie de e-mailcorrespondentie hiervoor vermeld in 2.10 en de verklaring van de privédetective in 2.8). De factuur die [Q] voor de partij van in totaal 62.000 stuks kleding op 29 juli 2011 aan de privédetective heeft gezonden stond op naam van Silkroad waarvan [Q] directeur is (zie hiervoor vermeld in 2.12).
3.3.3.
[X] is blijkens de e-mailcorrespondentie tussen de privédetective en [Q] degene die de partij Tommy Hilfiger kleding aanbiedt en in de handel brengt. De privédetective heeft samen met [Q] op 13 juli 2011 [X] ontmoet waarbij [X] kledingstukken voorzien van de merken aan de privédetective heeft laten zien en aan hem heeft aangeboden (zie de verklaring van de privédetective hiervoor vermeld). [X] was - samen met de privédetective, [Q] en [Z] - aanwezig in Lelystad op 20 september 2011 waar de partij kleding aan de privédetective zou worden afgeleverd om betaling van de koopprijs van de partij in ontvangst te nemen. [X] was de feitelijke ‘stockeigenaar’ van de partij. In de auto van [X] lagen nog drie stuks kleding voorzien van de merken verpakt in plastic (zie het proces-verbaal van het beslag Lelystad hiervoor vermeld in 2.21.1). Tot slot heeft [X] kleding voorzien van de merken in voorraad gehouden in een loods in Heemskerk die [X] huurde vlakbij zijn woning en die op 19 oktober 2011 in beslag is genomen (zie 2.25). Dit is het tweede gedeelte van de partij kleding die op 20 september 2011 in Lelystad aan de privédetective zou worden geleverd (na waarschuwing door [X] is de vrachtwagen echter omgedraaid en niet naar de loods van Dion gereden). [X] is het brein van een internationale organisatie waartoe onder meer de overige gedaagden behoren en die zich bezighoudt met de handel in namaakkleding voorzien van de merken.
3.3.4.
[Y] was ook betrokken bij de verkoop van de partij kleding voorzien van de merken door haar echtgenoot [X] aan de privédetective. Uit de e-mail correspondentie tussen de privédetective en [Q] blijkt dat bij aflevering van de kleding ook aan haar betaald kon worden (zie 2.18). Op 20 september 2011 is op het adres van Wishful Business en Dreamer beslag gelegd op 16 stuks kleding voorzien van de merken (zie 2.21.3) waarvan TH heeft vastgesteld dat 14 stuks origineel en 2 stuks namaak waren. Zowel Wishful Business, als Dreamer zijn te beschouwen als houder van de in voorraad gehouden kleding omdat deze in hun bedrijfsruimte in beslag is genomen. Ook [Y] is te beschouwen als houder van die kleding omdat zij eigenaar is van Wishful Business en Dreamer. [Y] is tot slot aan te merken als medehuurder van de loods in Heemskerk en als zodanig betrokken bij de in Heemskerk in beslag genomen kleding.
3.3.5.
De namaakkledingstukken die in Lelystad en Heemskerk in beslag zijn genomen, zijn identiek (het gaat om dezelfde soorten kleding, dezelfde modellen en dezelfde kleurstellingen). De senior brand protection manager van TH heeft vastgesteld dat de kledingstukken namaak zijn. Op hun beurt stemt deze kleding overeen met de in Alkmaar in beslag genomen 14 originele Tommy Hilfiger kledingstukken. Hieruit blijkt eens te meer dat zowel [X] als [Y] betrokken zijn bij het verhandelen van de partij kleding die de privédetective via [Q] heeft gekocht.
3.3.6.
[Z] en/of Dion was betrokken bij de verhandeling van de partij kleding door [X]. De kleding was in de loods van Dion in Lelystad aanwezig toen deze in beslag is genomen. [Z] heeft zich jegens de deurwaarder als eigenaar van de kleding gepresenteerd.
3.3.7.
Van Fashion Gate Group en [X] Beheer is hun exacte rol niet bekend, aldus nog steeds TH.
3.4.
TH stelt dat gedaagden ook al eerder betrokken waren bij de handel in namaak Tommy Hilfiger kleding. In juli 2010 heeft TH bewijsbeslag en beslag tot afgifte gelegd onder het thans gefailleerde Fashion Gate B.V. met betrekking tot meer dan 20.000 stuks namaakkleding voorzien van de merken. Ook is [X] door Abercrombie & Fitch in rechte betrokken wegens het verhandelen van namaakkleding. Dion was in 2010 betrokken bij een levering van zo’n 15.000 stuks namaakkleding voorzien van de merken aan Kruidvat. In maart 2011 heeft Dion namaakkleding aan een vennootschap in Duitsland verkocht met de vermelding “Goods are all original and free to be sold in Europe”). Uit door TH overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt dat [Q] in juli 2011 namaakkleding voorzien van de merken heeft aangeboden die met “TH paperwork” verkocht zou kunnen worden. In juli 2011 heeft [Q] aan een Zwitserse vennootschap een factuur gestuurd voor ‘mixed stock’. Dion heeft in juli 2011 aan diezelfde Zwitserse vennootschap een factuur gestuurd voor 12.500 stuks Tommy Hilfiger kleding. TH heeft een ‘pro forma invoice’ overgelegd van Outlet 4 You Kft van 29 augustus 2011 voor 60 polo’s van Tommy Hilfiger voor € 8,90 per stuk onder vermelding van een Nederlands bankrekeningnummer, aldus nog steeds TH.
3.5.
TH stelt dat gedaagden ook na de gelegde beslagen in september en december 2011 zijn doorgegaan met het verhandelen van kleding voorzien van de merken. TH verwijst naar e-mailcorrespondentie tussen de privédetective en [Q] van 5 oktober 2011 (hiervoor in 2.24). Ook stelt TH dat Dion betrokken was bij een door de Duitse politie in beslag genomen partij kleding waartoe zij verwijst naar een door haar overgelegde vrachtbrief van 26 oktober 2011 waarop Dion als afzender staat vermeld.
grondslag vorderingen in de hoofdzaak
3.6.
TH legt aan haar vorderingen die zien op merkinbreuk ten grondslag dat THL zich als merkhouder op grond van artikel 2.20 lid 1 sub a en c van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (inzake merken en tekeningen of modellen) (hierna: BVIE) en op grond van artikel 9 lid 1 sub a en c van de Verordening (EG) 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Gemeenschapsmerk (hierna: GMVo) kan verzetten tegen het zonder haar toestemming gebruiken van haar merken in het economisch verkeer. Zij stelt daartoe dat gedaagden de merken gebruiken voor dezelfde waren als die waarvoor de merken zijn ingeschreven, te weten kleding en dat de merken bovendien bekend zijn in het Beneluxgebied, zodat ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van de merken door het aanbieden, verkopen en leveren van namaakkleding, voorzien van de merken. Door het gebruik van de merken in stukken voor zakelijk gebruik en reclame plegen [Z], Dion en [Q] bovendien merkinbreuk in de zin van artikel 2.20 lid 2 BVIE c.q. artikel 9 lid 2 GMVo.
3.7.
TH legt aan haar vorderingen die zien op onrechtmatig handelen voorts ten grondslag dat gedaagden onrechtmatig jegens haar handelen door betrokkenheid bij het produceren, ontwerpen, aanbieden en verkopen van namaakkleding, terwijl zij wisten dat het geen authentieke kleding betrof en dat dit schade zou toebrengen aan de merken. Zij zijn daarmee doorgegaan nadat zij op de inbreuk zijn gewezen en hebben dientengevolge moedwillig schade toegebracht aan TH.
3.8.
TH stelt dat de onrechtmatige gedragingen in groepsverband hebben plaatsgevonden, aangezien er samenhang bestaat tussen de gedragingen van de afzonderlijke gedaagden, waarbij ieder van hen een bijdrage heeft geleverd aan de samenwerking. Tenminste één van de tot de groep behorende personen heeft onrechtmatig schade toegebracht. Door zich als groep schuldig te maken aan merkinbreuk dan wel onrechtmatig handelen, zijn gedaagden daarvoor zowel individueel op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), als ook in groepsverband op grond van artikel 6:166 BW, aansprakelijk aldus TH.
3.9.
TH stelt dat [X], [Y], [Q] en [Z] persoonlijk aansprakelijk zijn voor de onrechtmatige handelingen van de aan hen verbonden vennootschappen en de schade die TH daardoor heeft geleden, nu hen een persoonlijk en ernstig verwijt daarvan kan worden gemaakt (bestuurdersaansprakelijkheid). Omdat de bestuurders van de vennootschappen het in hun macht hebben om onrechtmatig handelen te voorkomen, kan aan hen ook een verbod voor de toekomst worden opgelegd, ook als zij zelf niet verwijtbaar hebben gehandeld, aldus TH.
3.10.
De vordering tot betaling van schadevergoeding en winstafdracht baseert TH op de artikelen 2.21 jo. 2.32 lid 4 BVIE jo 6:96 BW e.v. (jo 101 en 102 GMVo). Het causaal verband tussen de gedragingen van gedaagden en de opgetreden schade en daarmee de toerekenbaarheid is gegeven. Gedaagden hebben moedwillig inbreuk te kwader trouw gemaakt. Zij zijn daarnaast hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade, bestaande uit gederfde winst op grond van artikel 2.21 lid 1 BVIE of artikel 6:104 BW jo. artikel 6:99 BW zo stelt TH.
3.11.
De vordering tot opgave is gebaseerd op artikel 2.22 lid 4 en 5 BVIE en de gevorderde afgifte ter vernietiging op de artikelen 2.20 lid 1 sub a jo. 2.22 lid 1 jo. 2.32 lid 6 BVIE (jo 101 en 102 GMVo). De gevorderde opgave van vermogen is een algemene nevenvordering die wordt ingesteld omdat er volgens TH genoegzaam vanuit kan worden gegaan dat TH een schadevordering heeft op gedaagden en zij dientengevolge als schuldenaren te beschouwen zijn. Op grond daarvan zijn zij verplicht om aan TH inlichtingen te verschaffen over hun inkomens en vermogenspositie en omtrent voor verhaal vatbare goederen, aldus TH.
grondslag incidentele (provisionele) vordering
3.12.
De incidentele (provisionele) vordering tot afgifte dan wel inzage in de bescheiden is gegrond op de artikelen 843a jo. 1019a jo. 223 Rv. TH stelt dat zij teneinde de merkinbreuk te kunnen vaststellen en vervolgens haar schade en de door gedaagden genoten winst te begroten, en haar schade verder te beperken door inzicht te krijgen in de voormannen en andere betrokkenen, recht heeft op en spoedeisend belang heeft op toewijzing van de vorderingen. De bescheiden zijn voldoende bepaald omdat het gaat om de beslagen bescheiden. Ook heeft TH belang bij een provisioneel verbod nu gedaagden ook na de beslagen zijn doorgegaan met het plegen van merkinbreuk, zo stelt TH.
3.13.
[X] c.s. voert verweer in de hoofdzaak en in het incident van TH.
incident ex artikel 223 Rv (voorlopige voorziening) [X] c.s.
3.14.
[X] c.s. vordert provisioneel voor zover mogelijk bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, – kort gezegd – de ten laste van [X] c.s. gelegde conservatoire bewijsbeslagen en derdenbeslagen onder diverse banken en in beslag genomen auto’s, met onmiddellijke ingang op te heffen. [X] c.s. voert daartoe aan dat zij spoedeisend belang heeft bij een provisionele vordering tot opheffing van de beslagen voor de duur van het geding omdat zij daardoor hun onderneming niet kunnen uitoefenen.
3.15.
TH voert verweer.
3.16.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
In de hoofdzaak, in het incident van TH en in het incident van [X] c.s.
bevoegdheid
4.1.
Voor zover de vorderingen van TH zijn gebaseerd op de Gemeenschapsmerken van THL, is deze rechtbank exclusief bevoegd op grond van de artikelen 95 lid 1, 96 en 97 lid 1 van de GMVo en artikel 3 van de Uitvoeringswet EG-verordening inzake het Gemeenschapsmerk, omdat [X] c.s., [Z] en Dion in Nederland hun (gekozen) woonplaats dan wel vestigingsplaats hebben. Ten aanzien van alle gedaagden is deze rechtbank ook bevoegd op grond van artikel 97 lid 5 GMVo omdat de gestelde inbreuk ook hier te lande heeft plaatsgevonden.
4.2.
Voor zover de vorderingen zijn gebaseerd op de Beneluxmerken van THL is de rechtbank bevoegd op grond van artikel 4.6 lid 1 BVIE omdat [X] c.s., [Z] en Dion in Nederland hun (gekozen) woonplaats dan wel vestigingsplaats hebben en ten aanzien van alle gedaagden omdat TH stelt dat gedaagden kleding voorzien van de merken in heel Europa waaronder in dit arrondissement hebben aangeboden zodat de gestelde inbreuk mede in dit arrondissement plaatsvindt.
4.3.
Voor zover de vorderingen zijn gebaseerd op onrechtmatige daad, komt de rechtbank uit hoofde van artikel 102 Rv bevoegdheid toe nu TH stelt dat het onrechtmatige handelen tevens in dit arrondissement plaatsvindt. Ten aanzien van [Q] geldt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op grond van artikel 6 Rv en de rechtbank bevoegd is op grond van artikel 102 Rv.
4.4.
De bevoegdheid van deze rechtbank wordt overigens niet door [X] c.s. bestreden.
[Q], [Z] en Dion
4.5.
Tegen de niet verschenen gedaagden [Q], [Z] en Dion is verstek verleend. Dit betekent dat in beginsel alle vorderingen jegens hen voor toewijzing gereed liggen, tenzij deze onrechtmatig of ongegrond voorkomen. Dit laatste is niet het geval.
4.6.
De rechtbank ziet evenwel aanleiding om de procedure tegen [Q], [Z] en Dion in deze fase van het geding te laten meelopen met de procedure tegen [X] c.s. Onder verwijzing naar hetgeen hierna ten aanzien van [X] c.s. zal worden overwogen, zullen de incidentele vorderingen jegens [Q], [Z] en Dion worden toegewezen als nader in het dictum bepaald en zal de rechtbank alle overige beslissingen aanhouden.
niet-ontvankelijkheid THE
4.7.
[X] c.s. betwist dat THE een exclusieve licentie heeft van THL voor het gebruik van de merken, zoals TH stelt. [X] c.s. stelt zich op het standpunt dat THE om die reden geen processueel belang heeft en niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vorderingen.
4.8.
De rechtbank verwerpt die stelling. TH heeft onweersproken gesteld dat THL en THE onderdeel uitmaken van hetzelfde concern en dat zij beiden de merken gebruiken. Ook heeft TH onweersproken gesteld dat THE zich onder meer bezig houdt met de productie van en de groothandel in producten voorzien van de merken in Europa. Tijdens de comparitie van partijen heeft TH toegelicht dat sprake is van een zogenaamde ‘intercompany license’ van THL aan THE. De rechtbank begrijpt dat TH daarmee bedoelt dat THL een mondelinge licentie aan THE heeft verstrekt voor het gebruik van de merken. Zulks is door [X] c.s. onvoldoende gemotiveerd betwist en door [X] c.s. is voorts niet aangevoerd dat THE zich niet op een dergelijke mondelinge licentie jegens haar zou mogen beroepen.
merkinbreuk en onrechtmatig handelen
4.9.
In essentie zijn de vorderingen van TH gebaseerd op de stelling dat (i) [X] c.s. zich schuldig maakt aan merkinbreuk door het verrichten van aan de merkhouder voorbehouden handelingen met betrekking tot kleding, en (ii) [X] c.s. jegens TH onrechtmatig handelt door opzettelijk betrokken te zijn bij merkinbreuk door derden al dan niet in groepsverband.
4.10.
Het verweer van [X] c.s. dat geen sprake is van merkinbreuk omdat TH geen, althans onvoldoende bewijs heeft overgelegd dat de bij de proefaankoop en de later in beslag genomen kleding namaak is, wordt door de rechtbank verworpen. De rechtbank is met TH van oordeel dat het in deze zaak in beginsel niet relevant is of de kleding origineel is en afkomstig van de merkhouder dan wel namaak omdat [X] c.s. zich niet op een uitzondering zoals uitputting van de merkrechten van THL heeft beroepen. Dat genoemde kleding voorzien is van de merken is door [X] c.s. niet betwist. Daarmee staat al vast dat het zonder toestemming van THL binnen de EER verhandelen van deze kleding geldt als merkinbreuk.
4.11.
Naar het oordeel van de rechtbank is vooralsnog niet vast komen te staan dat [X] aan de merkhouder voorbehouden handelingen heeft verricht zodat de rechtbank geen merkinbreuk kan aannemen. TH heeft wel voldoende onderbouwd dat [X] onrechtmatig heeft gehandeld jegens TH door zijn betrokkenheid bij de door de privédetective opgezette transactie van de partij kleding die in Lelystad in beslag is genomen. Een provisioneel verbod is jegens [X] toewijsbaar. Een en ander wordt hierna verder toegelicht.
4.12.
Ten aanzien van [Y], Wishful Business, Dreamer, Fashion Gate Group en [X] Beheer geldt dat vooralsnog niet vast is komen te staan dat zij merkinbreuk hebben gepleegd noch dat zij onrechtmatig jegens TH hebben gehandeld door betrokkenheid bij merkinbreuk door derden. Een provisioneel verbod is dan ook niet toewijsbaar. Zoals door de rechtbank nader zal worden gemotiveerd, heeft TH wel het vermoeden van merkinbreuk althans onrechtmatig handelen door [Y], Wishful Business, Dreamer, [X] Beheer en Fashion Gate Group voldoende onderbouwd voor toewijzing van een vordering tot inzage in de bescheiden die ten laste van [X] c.s. en [Q] zijn beslagen. Dit geldt ook voor het vermoeden van merkinbreuk door [X].
Betrokkenheid [X] bij in beslag genomen kleding Lelystad
4.13.
[X] c.s. heeft de inhoud van de e-mailcorrespondentie tussen de privédetective en [Q] over de aankoop van de kleding bij gebrek aan wetenschap betwist. [X] c.s. heeft die betwisting op geen enkele wijze gemotiveerd, terwijl dit naar het oordeel van de rechtbank wel op zijn weg had gelegen. [X] c.s. erkent immers dat [X] [Q] kent en weleens zaken met hem doet. Ook heeft [X] c.s. niet betwist dat uit de e-mailcorrespondentie volgt dat de ‘[voornaam X] ’ die wordt aangeduid als de eigenaar van de kleding, [X] is, en dat aan hem betaald diende te worden, noch dat [Y] wordt genoemd als persoon aan wie de privédetective de partij kleding ook kon betalen.
4.14.
Ook het relaas van de privédetective rond de inspectie van de kleding voorzien van de merken op 13 juli 2011 waarbij [X] aan de privédetective en [Q] kledingmonsters heeft getoond, is door [X] c.s. slechts bij gebrek aan wetenschap betwist. Ook hier was het aan [X] c.s. om die betwisting te motiveren, hetgeen niet is gebeurd.
4.15.
De verklaring die [X] c.s. heeft gegeven voor de aanwezigheid van [X] op 20 september 2011 in Lelystad, namelijk dat [X] door [Z] was verzocht om een partij afgekeurde kleding te inspecteren, overtuigt, zonder enige nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet. Immers, waarom zou [Z] [X] vragen om afgekeurde kleding te inspecteren terwijl op hetzelfde moment de afnemer van de partij kleding aanwezig is om de partij in ontvangst te nemen en te betalen. De rechtbank gaat er, gelet ook op hetgeen zij hiervoor omtrent de e-mailcorrespondentie en de inspectie van monsters heeft overwogen, voorshands van uit dat [X] ter plekke aanwezig was om de door de privédetective te betalen koopprijs in ontvangst te nemen.
4.16.
[X] c.s. wijst er op dat TH zich blijkens haar dagvaarding op het standpunt stelt dat [Z] eigenaar was van die kleding. Dat is echter niet geheel juist. TH heeft zich op het standpunt gesteld dat [Z] weliswaar ten tijde van het beslag heeft verklaard de eigenaar van de betreffende partij kleding te zijn, maar TH heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat in feite [X] de eigenaar was van die kleding omdat zulks blijkt uit de e-mailcorrespondentie. Of [X] al dan niet eigenaar was van de kleding kan de rechtbank thans niet vaststellen.
4.17.
Ongeacht wie op het moment van de inbeslagname in Lelystad geacht moet worden de eigenaar van de kleding te zijn geweest, volgt uit het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank dat [X] betrokken was bij het verhandelen van deze partij kleding voorzien van de merken. [X] is een professionele handelaar in kleding die zelf stelt ook in het verleden zaken gedaan te hebben met TH. Hij had er op zijn minst genomen ernstig rekening mee behoren te houden dat sprake was van kleding die zonder toestemming van THL in de EER op de markt werd gebracht. De transactie kwam niet tot stand via de gebruikelijke distributiekanalen van TH. TH heeft voorts onweersproken gesteld dat de in de e-mailcorrespondentie vermelde prijzen veel lager waren dan voor authentieke kleding van TH normaliter door tussenpersonen wordt betaald. [X] wordt geacht van die prijzen op de hoogte te zijn geweest omdat de partij kleding aan hem moest worden betaald. Niettemin heeft [X] bewust meegewerkt en daarmee tenminste merkinbreuk of althans dreiging van inbreuk door derden bevorderd.
4.18.
Hiermee is voorshands voldoende aannemelijk dat [X] onrechtmatig heeft gehandeld jegens TH om tot toewijzing van het door TH incidenteel provisioneel sub III gevorderde verbod te komen. Dat TH belang heeft bij een voorlopig verbod als gevorderd voor de duur van de procedure volgt uit de dreiging van herhaling van het onrechtmatig handelen. Daaraan doet niet af dat [X] thans in het buitenland verblijft.
4.19.
Dat [X] ook zelf handelingen heeft verricht die aan de merkhouder zijn voorbehouden, is vooralsnog onvoldoende gebleken. Een provisioneel verbod op merkinbreuk is dan ook niet toewijsbaar. Wel heeft TH voldoende aangedragen om te oordelen dat sprake is van een vermoeden van merkinbreuk door [X]. De rechtbank komt hier bij het bespreken van de incidentele vordering tot inzage in de beslagen bescheiden op terug.
4.20.
Met inachtneming van het voorgaande is het incidenteel sub II gevorderde bevel aan [X] tot het verschaffen van bescheiden niet toewijsbaar. Dat [X] merkinbreuk heeft gemaakt is vooralsnog niet gebleken zodat het bevel niet toewijsbaar is op grond van artikel 2.22 lid 4 BVIE (jo de artikelen 101 en 102 GMVo). TH heeft niet concreet gesteld dat en waarom [X] moet worden beschouwd als de persoon in de zin van artikel 2.22 lid 5 BVIE zodat het bevel ook op die grondslag niet toewijsbaar is. Tot slot heeft TH niet onderbouwd gesteld waarom [X] bij de hiervoor vastgestelde stand van zaken anderszins gehouden zou zijn tot het verschaffen van de gevorderde bescheiden. Voor toewijzing van het bevel teneinde de omvang van het onrechtmatig handelen en de daaruit voortvloeiende schade vast te stellen is onvoldoende spoedeisend belang zodat ook dit gedeelte van de vordering reeds op die grond niet toewijsbaar is.
Betrokkenheid [X] c.s. bij overige handelingen
- -
proefaankoop
4.21.
[X] c.s. betwist dat [Y], Wishful Business en Dreamer betrokken zijn bij de proefaankoop van kleding door React in maart 2011 van het Hongaarse bedrijf Outlet 4 You Kft. [X] c.s. heeft daartoe aangevoerd dat zij van die transactie geen weet heeft en dat de door React in het verslag (hiervoor vermeld in 2.7) genoemde manspersoon bij haar niet bekend is.
4.22.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [X] c.s. de inhoud van de verklaring van de vertegenwoordiger van React onvoldoende gemotiveerd betwist. Zo heeft [X] c.s. niet betwist dat de kleding die de vertegenwoordiger van React in maart 2011 heeft gekocht, stond opgeslagen in dozen in de bedrijfsruimte, welke ruimte, zo stelt [X] c.s. zelf, door Wishful Business werd gehuurd. Gelet hierop heeft [X] c.s. niet kunnen volstaan met een betwisting bij gebrek aan wetenschap van bekendheid met de bedoelde transactie en met de in de verklaring bedoelde manspersoon. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat [Y] dan wel Wishful Business dan wel Dreamer op enigerlei wijze betrokken was dan wel waren bij deze proefaankoop omdat de dozen in het bedrijfspand van Wishful Business stonden opgeslagen op welk adres ook Dreamer was ingeschreven en van welke twee bedrijven [Y] directeur en enig aandeelhouder is.
4.23.
Zoals TH zelf al heeft aangevoerd, blijkt niet wie van deze drie partijen (of twee van hen of alle drie) daadwerkelijk betrokken was of waren bij deze proefaankoop van kleding voorzien van de merken noch wat haar/hun exacte rol daarbij was.
- -
beslag Alkmaar
4.24.
[X] c.s. betwist ook dat de kleding die op 20 september 2011 in beslag is genomen in Alkmaar in het bedrijfspand van Wishful Business toebehoorde aan [Y], Wishful Business en/of Dreamer. Daartoe heeft zij aangevoerd dat die kleding eigendom was van de verhuurder Kristal Beheer B.V. en in dozen klaar stond om door Kristal Beheer B.V. te worden opgehaald.
4.25.
De rechtbank verwerpt dit verweer van [X] c.s. [X] c.s. heeft haar stelling dat de kleding haar verhuurder toebehoorde op geen enkele wijze onderbouwd terwijl dit wel op haar weg had gelegen. Degene die een goed houdt, wordt immers vermoed dit voor zichzelf te houden (artikel 3:109 BW). Ook strookt het verweer niet met het onweersproken proces-verbaal van inbeslagname (vermeld in 2.21.3) omdat daaruit blijkt dat de kleding op hangers hing en niet was verpakt in dozen zoals [X] c.s. stelt.
4.26.
Ook hier geldt dat nog niet is gebleken wie van deze drie partijen (of twee van hen of alle drie) daadwerkelijk de dozen met kleding voorzien van de merken in voorraad hield dan wel wat de precieze betrokkenheid bij de kleding verder was.
- -
beslag Heemskerk
4.27.
[X] c.s. heeft gemotiveerd betwist dat de 348 dozen kleding die op 19 oktober 2011 in Heemskerk in beslag zijn genomen in een loods aan [adres] vlakbij het toenmalige woonhuis van [X] en [Y], toebehoren aan [X]. [X] c.s. heeft daartoe een verklaring overgelegd van [S] die verklaart dat hij - anders dan vermeld in het proces-verbaal, zie 2.25 - niet tegen de deurwaarder heeft gezegd dat [X] de loods van hem huurde. Ook heeft [X] c.s. het huurcontract overgelegd tussen [S] en ene heer [T] aan wie [S] de bedrijfsruimte aan [adres] onderverhuurde. TH heeft onvoldoende nader onderbouwd dat de loods door [X] werd gehuurd zodat niet op die grond kan worden aangenomen dat [X] eigenaar en/of houder is van de in Heemskerk in beslag genomen kleding. TH heeft nog aangevoerd dat de in Heemskerk in beslag genomen kleding de tweede helft is van de partij kleding die in Lelystad op 20 september 2011 geleverd had behoren te worden. Dit zou volgens TH blijken uit het feit dat in de e-mailcorrespondentie het aantal te leveren kledingstukken is genoemd en slechts ongeveer de helft daarvan in Lelystad aanwezig was op 20 september 2011. [X] c.s. heeft dit niet weersproken, noch hiervoor een verklaring gegeven.
4.28.
Hoewel die stelling van TH wel het vermoeden rechtvaardigt dat de kleding door [X] in de loods in voorraad werd gehouden, is dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om zulks thans aan te nemen.
- -
Fashion Gate Group en [X] Beheer
4.29.
Tot slot is thans nog niet vast komen te staan dat Fashion Gate Group en [X] Beheer betrokken was of waren bij de hiervoor genoemde handelingen.
incidentele (provisionele) vordering van TH tot inzage
4.30.
Gelet op het voorgaande ontbreekt voor de vaststelling dan wel het voorshands oordeel dat [X] c.s. merkinbreuk heeft gepleegd dan wel al dan niet in groepsverband onrechtmatig jegens TH heeft gehandeld (behalve voor de voorshands aangenomen onrechtmatige handelingen van [X]) vooralsnog voldoende onderbouwing. [X] c.s. was op enigerlei wijze betrokken bij de proefaankoop, bij de partij kleding die in Alkmaar in beslag is genomen en wellicht ook bij de kleding die in Heemskerk in beslag is genomen. Echter, niet vast is komen te staan wie van deze (rechts)personen betrokken was of waren bij genoemde handelingen, noch in voorkomend geval wat de rol is geweest van iedere betrokken partij.
4.31.
TH heeft bewijs aangeboden van haar stellingen en verwacht dat nadere onderbouwing kan worden verkregen door onderzoek van de op 20 september 2011 in conservatoir bewijsbeslag genomen fysieke bescheiden en digitale bestanden van [X] c.s. en [Q].
4.32.
Bij de beoordeling van de incidenteel sub I gevorderde inzage in de bescheiden die ten laste van [X] c.s. en [Q] zijn beslagen, moet een onderscheid worden gemaakt tussen de gronden die TH daarvoor aanvoert, te weten (i) het vaststellen of gedaagden inbreuk maken op haar merkrechten, en (ii) het vaststellen en beperken van de schade ten gevolge van de gestelde inbreuken.
4.33.
De hiervoor als sub (i) aangeduide grond is naar het oordeel van de rechtbank een rechtmatig belang in de zin van artikel 843a Rv. De rechtbank neemt daarbij aan dat er sprake is van een rechtsbetrekking in de zin van artikel 843a Rv, te weten een verbintenis uit onrechtmatige daad al dan niet wegens inbreuk op een merkrecht (artikel 1019a Rv). In dit verband stelt de rechtbank voorop dat de drempel voor het aannemen van een dergelijke rechtsbetrekking in het kader van een beroep op het inzagerecht ter staving van onrechtmatig handelen of een inbreuk lager is dan de maatstaf voor toewijzing van een verbod en een opgaveplicht. Als dezelfde eisen aan het te leveren bewijs zouden worden gesteld, zou het beroep op artikel 843a Rv – dat nu juist kan worden gebruikt ter verkrijging van aanvullende bewijsmiddelen – immers zinloos worden. Aan de andere kant moeten ‘fishing expeditions’ worden voorkomen (Kamerstukken II 1999-2000, 26 855 nr. 3, p. 188 en Kamerstukken II 2005-2006, 30 392, nr. 3. p. 20). Het inzagerecht mag niet worden gebruikt om op basis van een willekeurige beschuldiging van onrechtmatig handelen, in de administratie van een ander te gaan vissen naar een mogelijke onderbouwing van die beschuldiging. Het komt er dus op aan dat er concrete feiten en omstandigheden worden aangevoerd die een redelijk vermoeden van een inbreuk kunnen dragen en dat de aangevoerde feiten en omstandigheden worden onderbouwd met redelijkerwijs beschikbaar bewijsmateriaal.
4.34.
Dat is hier het geval. TH heeft naar het oordeel van de rechtbank haar vermoeden van merkinbreuk en onrechtmatig handelen door [X] c.s. met het voor haar beschikbare bewijsmateriaal voldoende onderbouwd voor toewijzing van de incidenteel sub I gevorderde inzage. Dit geldt ook voor het vermoeden van merkinbreuk door [X] met betrekking tot de in Lelystad in beslag genomen kleding.
4.35.
De rechtbank is van oordeel dat de door TH verlangde bescheiden en bestanden ook voldoende zijn bepaald. Het gaat om de in conservatoir bewijsbeslag genomen fysieke bescheiden en digitale bestanden uit de administratie van [X] c.s. die zien op inbreukmakende dan wel onrechtmatige handelingen ten aanzien van kleding voorzien van de merken van THL.
4.36.
Het verweer van [X] c.s. dat TH met haar vordering onvoldoende rekening houdt met het verschoningsrecht van [X] c.s. of met geprivilegieerde gegevens wordt verworpen. De rechtbank begrijpt dat [X] c.s. daarmee bedoelt dat de beslagen bescheiden vertrouwelijke informatie bevatten. Rechtstreekse inzage in de gegevens is in dit geval niet nodig om tegemoet te komen aan het belang van TH. Inzage zal worden verleend aan een door TH aan te wijzen, maar overigens onafhankelijke, registeraccountant, om te voorkomen dat TH ook kennis neemt van (bedrijfs)vertrouwelijke informatie die niets van doen heeft met inbreukmakende dan wel onrechtmatige handelingen.
4.37.
De rechtbank zal aldus, met toepassing van haar bevoegdheid krachtens artikel 843a lid 2 Rv, voorwaarden stellen aan de wijze waarop inzage wordt verschaft zoals hierna zal worden bepaald.
4.37.1.
[X] c.s. dient een door TH aan te wijzen maar overigens onafhankelijke registeraccountant inzage geven in de van [X] c.s. en [Q] op 20 september 2011 in conservatoir bewijsbeslag genomen fysieke bescheiden en/of digitale bestanden. De bij de betreffende verlofbeschikking(en) aan de bewaarder opgelegde plicht tot geheimhouding van die fysieke bescheiden en/of digitale bestanden wordt in zoverre opgeheven, maar blijft voor het overige in stand.
4.37.2.
De registeraccountant dient te onderzoeken of deze in conservatoir bewijsbeslag genomen fysieke bescheiden en/of digitale bestanden het vermoeden ondersteunen dat [X] c.s.
- 1)
handelingen heeft verricht die aan de merkhouder zijn voorbehouden door gebruik te maken van de merken, waarbij onder gebruik met name wordt verstaan:
- a.
het aanbrengen van dit teken op de waren of op hun verpakking;
- b.
het aanbieden, in de handel brengen of daartoe in voorraad hebben van waren of het aanbieden of verrichten van diensten onder dit teken;
- c.
het invoeren of uitvoeren van waren onder dit teken;
- d.
het gebruik van dit teken in stukken voor zakelijk gebruik en in advertenties; en/of
- 2)
anderszins betrokken was bij de handel in kleding voorzien van de merken; en
welke rol ieder van [X] c.s. bij het gebruik van de merken dan wel bij de betreffende handelingen speelde.
4.37.3.
De registeraccountant dient zijn bevindingen vast te leggen in een schriftelijk rapport. Het rapport moet aan alle partijen worden gestuurd.
4.37.4.
Als de registeraccountant in dat rapport concludeert dat de documentatie het vermoeden van inbreuk dan wel onrechtmatig handelen ondersteunt, zal de registeraccountant een afschrift van die delen van de documentatie die naar zijn oordeel relevant zijn voor die conclusie, aan TH verstrekken met afschrift aan [X] c.s. Uitsluitend in dat geval mag die selectie worden verstrekt. Voor het overige dient de registeraccountant de documentatie geheim te houden ten opzichte van TH en derden.
4.37.5.
De kosten van de werkzaamheden van de registeraccountant komen gelet op artikel 843a lid 1 Rv voor rekening van TH.
beperking van de bevelen
4.38.
De gevorderde bevelen zijn slechts in na te melden vorm toewijsbaar. Voor zover meer of anders is gevorderd, ontbreekt daarvoor een rechtsgrond of geeft het onnodig aanleiding tot executiegeschillen. Waar nodig geoordeeld, is een termijn voor voldoening aan het bevel gesteld. Gevorderde dwangsommen zijn waar nodig gematigd en gemaximeerd.
proceskosten
4.39.
De beslissing over de proceskosten in het incident van TH wordt aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak.
incident ex artikel 223 Rv van [X] c.s.
4.40.
Uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen in de hoofdzaak en in het incident van TH, volgt dat de vorderingen van TH jegens [X] c.s. niet summierlijk ondeugdelijk zijn wegens gebrek aan bewijs. De door [X] c.s. bij voorlopige voorziening gevorderde opheffing van de beslagen zal dan ook worden afgewezen.
4.41.
De beslissing over de proceskosten in het incident van [X] c.s. wordt aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak.
5. De beslissing
De rechtbank
in het incident van TH:
5.1.
beveelt [X] c.s. en [Q] en de bewaarders van de van [X] c.s. en [Q] op 20 september 2011 in beslag genomen fysieke bescheiden en digitale bestanden om een door TH aan te wijzen registeraccountant op diens eerste verzoek inzage te verlenen in die bescheiden en/of bestanden ter uitvoering van het in rechtsoverweging 4.37 beschreven onderzoek overeenkomstig de in die overweging genoemde voorwaarden, en om die registeraccountant toe te staan afschriften te maken van de voor dat onderzoek relevante delen van die fysieke bescheiden en of digitale bestanden, een en ander op straffe van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag dat aan deze veroordeling in het geheel of gedeeltelijk geen gevolg is gegeven, met een maximum van € 500.000,-;
5.2.
veroordeelt [X], [Q], [Z] en Dion bij wijze van provisionele voorziening gedurende de looptijd van deze bodemprocedure om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden ieder onrechtmatig handelen jegens TH waaronder begrepen betrokkenheid bij het bestellen, de aankoop, de distributie, het aanbieden, het verkopen, de opslag, het leveren en/of verhandelen, alles in de ruimste zin van het woord, van kleding voorzien van de merken die zonder toestemming van THL in de EER is binnengebracht, een en ander op straffe van een dwangsom van € 10.000,- voor iedere dag, dan wel € 5.000,- voor ieder product waarmee – ter keuze van TH – door deze gedaagden na betekening van dit vonnis aan deze veroordeling in het geheel of gedeeltelijk geen gevolg is gegeven met een maximum van € 500.000,-;
5.3.
verklaart dit vonnis in deze zaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan;
in het incident van [X] c.s.:
5.5.
wijst de provisionele vordering af;
5.6.
houdt de beslissing over de proceskosten aan;
in de hoofdzaak:
5.7.
houdt de zaak aan tot nadat de registeraccountant kennis heeft genomen van de in beslag genomen fysieke en digitale bestanden en zijn bevindingen aan TH heeft gerapporteerd;
5.8.
verwijst de zaak daartoe naar de parkeerrol van 3 oktober 2013;
5.9.
stelt TH bij voortprocederen in de gelegenheid om het rapport van de registeraccountant en de bijlagen daarbij bij akte in het geding te brengen, desgewenst voorzien van een toelichting;
5.10.
stelt [X] c.s. in de gelegenheid hierop bij antwoordakte te reageren, waarna vonnis zal worden gewezen;
5.11.
houdt iedere verdere beslissing aan;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.M. Loos en in het openbaar uitgesproken op
- 20.
maart 2013.