Ingevoerd bij Wet van 10 december 1992, Stb 1993/11 (21 504), laatstelijk gewijzigd bij Wet van 16 juli 2005, Stb 2005/390 (Wet bevoegdheden vorderen gegevens).
HR, 23-02-2016, nr. 15/03023
ECLI:NL:HR:2016:314
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-02-2016
- Zaaknummer
15/03023
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:314, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑02‑2016; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2702, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:2702, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑12‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:314, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑08‑2015
- Wetingang
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0123
NbSr 2016/105 met annotatie van mr. J.N. de Boer
Uitspraak 23‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Artt. 126a en 552a Sv. Bevel om opgave te doen of inzage of afschrift te geven van bescheiden en gegevens ex. art. 126a.1.a Sv. De Rb heeft met juistheid geoordeeld dat klaagster ontvankelijk is in haar ex art. 552a Sv ingediende klaagschrift tegen de vordering gegevens ex art. 126a Sv. De HR herhaalt relevante overwegingen uit HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV3004 en HR 30 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:8735. HR: de Rb heeft in haar beschikking niet blijk gegeven de f&o die klaagster aan haar bezwaar tegen de vordering ten grondslag heeft gelegd, te hebben onderzocht. De beslissing van de Rb dat het klaagschrift ongegrond is, is daarom ontoereikend gemotiveerd.
Partij(en)
23 februari 2016
Strafkamer
nr. S 15/03023 B
CeH/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 24 maart 2015, nummer RK 14/3231, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster] , gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft P.G. Grijpstra, advocaat te Deurne, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel
2.1.
De middelen richten zich tegen de beslissing tot ongegrondverklaring van het klaagschrift. In de kern klagen zij dat de Rechtbank het klaagschrift van de klaagster, ertoe strekkende dat zij niet behoeft te voldoen aan het, op de voet van art. 126a, eerste lid aanhef en onder a, Sv, aan haar gegeven bevel om opgave te doen of inzage of afschrift te geven van bescheiden en gegevens, op onjuiste gronden ongegrond heeft verklaard. De middelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
2.2.1.
De Rechtbank heeft het op art. 552a Sv gebaseerde klaagschrift ongegrond verklaard.
2.2.2.
Dat klaagschrift houdt het volgende in:
"Op of omstreeks 6 oktober 2014 is de personenauto van het merk Ferrari, type 458 Speciale/F142, voorzien van Duits kenteken: [AA-00-BB] , in beslag genomen onder [betrokkene 1] . Naar klaagster later is gebleken is de personenauto in het kader van een SFO bekend onder parketnummer 16-703125-13 jegens [betrokkene 1] in beslag genomen.
Als eigenaar en kentekenhouder van deze auto heeft klaagster om teruggave verzocht aan de politie. Op dat moment is klaagster blijkbaar 'in beeld gekomen' bij de politie. Klaagster kreeg daarop van de politie te horen, dat pas een beslissing op haar verzoek zou worden genomen, nadat zij (in januari 2015) als getuige in de zaak tegen [betrokkene 1] was gehoord.
Na aandringen van de politie - en in de hoop op een spoedige (positieve) beslissing op het verzoek om teruggave van de auto - is [betrokkene 2] op 28 oktober 2014 naar het politiebureau te Almere afgereisd. Daar is hij in totaal 6 à 7 uur lang gehoord. Tijdens het getuigenverhoor viel het [betrokkene 2] reeds op dat slechts een deel van het verhoor betrekking had op de 'transacties' tussen [betrokkene 1] en EU-Import. Het overige deel van het verhoor had betrekking op [klaagster] zelf en 'transacties' tussen [klaagster] en derden.
Klaagster heeft hierna nogmaals verzocht om teruggave van de auto en tevens herhaadelijk verzocht om een afschrift te ontvangen van de kennisgeving van inbeslagname van de auto. Ondanks deze herhaaldelijke verzoeken weigeren politie en Openbaar Ministerie hieraan gehoor te geven. Sterker nog, de vragen en verzoeken van klaagster blijven meestentijds onbeantwoord, waardoor klaagster het gevoel krijgt dat zij aan het 'lijntje wordt gehouden'.
Bevel tot uitlevering ex artikel 126a Sv d.d. 27 oktober 2014
Op 27 oktober 2014 ontvangt klaagster een bevel tot uitlevering van stukken ex art. 126a Sv van verbalisant [verbalisant 1] van de Nationale Politie, Eenheid Midden-Nederland. Hierin wordt zij bevolen in het strafrechtelijk financieel onderzoek jegens [betrokkene 1] , opgave te doen of inzage/afschrift te geven van bescheiden en gegevens van alle transacties met [betrokkene 1] , alsmede op te geven of, en zo ja welke, vermogensbestanddelen die hij onder zich heeft of heeft gehad, welke toebehoren of hebben toebehoord aan degene tegen wie het onderzoek is gericht. Een afschrift van dit bevel is als bijlage 3 bij dit klaagschrift gevoegd.
Klaagster had het Openbaar Ministerie echter, toen zij om de teruggave van de auto vroeg, al voorzien van gegevens en informatie betreffende haar transacties met [betrokkene 1] . Aan het uitdrukkelijke bevel van de politie heeft klaagster ook voldaan. Klaagster heeft opnieuw per e-mail alle bescheiden, gegevens en informatie betreffende de transacties met [betrokkene 1] aan de politie verstrekt. Voorts is kenbaar gemaakt dat klaagster op dat moment (nog) geen vermogensbestanddelen van [betrokkene 1] onder zich heeft gehad. Afschriften van de bescheiden, gegevens en informatie die klaagster aan politie en Openbaar Ministerie heeft verstrekt zijn als bijlage 4 bij dit klaagschrift gevoegd.
Enkele dagen later (na het getuigenverhoor van [betrokkene 2] ) laat verbalisant [verbalisant 2] telefonisch (!) weten, dat de officier van justitie heeft besloten het verzoek van klaagster om teruggave van de auto af te wijzen, reden waarom klaagster inmiddels de raadkamer van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, in een afzonderlijk klaagschrift ex artikel 552a Sv heeft verzocht om teruggave van deze personenauto.
Bevel tot uitlevering ex artikel 126a Sv d.d. 3 november 2014
Op 3 november 2014 ontvangt klaagster een bevel tot uitlevering van stukken ex art. 126a Sv van verbalisant [verbalisant 2] van de Nationale Politie, Eenheid Midden-Nederland, alsmede een afschrift van de door rechter-commissaris mr. P.L.C.M. Ficq gegeven machtiging van 12-8-2014 tot het instellen van een strafrechtelijk financieel onderzoek jegens [betrokkene 1] , bekend onder parketnummer 16-703125-13.
In het bevel wordt klaagster bevolen opgave te doen of inzage/afschrift te geven van bescheiden en gegevens van alle inhoudelijke gegevens inzake alle sale - lease back transacties van 1 januari 2009 tot heden waarin [klaagster] en/of aan [klaagster] gerelateerde (rechts)personen betrokken zijn en/of waarbij (mede) betrokkenheid is van één of meerdere van de volgende (rechts)personen of ondernemingen:
[A] B.V., [B] B.V.,
Stichting Administratiekantoor [B] B.V.,
[betrokkene 3] , [C] B.V.,
[D] B.V. en Stichting Administratiekantoor [D] B.V. Afschriften van dit bevel en de machtiging zijn als bijlage 5 bij dit klaagschrift gevoegd.
Het bevel tot uitlevering van stukken ex artikel 126a Sv van 3 november 2014 kan klaagster niet rijmen met het strafrechtelijk financieel onderzoek tegen [betrokkene 1] , waarvoor de rechter-commissaris een machtiging heeft gegeven. Verbalisant [verbalisant 2] gebruikt die machtiging van 12-8-2014 als grondslag om klaagster te bevelen opgave te doen of inzage/afschrift te geven van bescheiden en gegevens van alle inhoudelijke gegevens inzake alle sale - lease back transacties van 1 januari 2009 tot heden. Klaagster is van mening, dat deze machtiging niet zover strekt dat zij gehouden is aan het bevel van verbalisant [verbalisant 2] te voldoen. Dit klaagschrift heeft derhalve betrekking op de bezwaren van klaagster om te voldoen aan de 'vordering van gegevens' c.q. het bevel tot uitlevering ex artikel 126a Sv. Klaagster zal hierna uiteenzetten waarom zij zich verzet tegen de vordering van gegevens (het bevel ex artikel 126 a Sv) van verbalisant [verbalisant 2] .
Klaagster heeft aan het bevel van verbalisant [verbalisant 1] van 27 oktober 2014 voldaan door alle informatie, gegevens en bescheiden betreffende haar transacties met [betrokkene 1] te overleggen, alsmede kenbaar te maken dat zij (nog) geen vermogensbestanddelen van [betrokkene 1] onder zich heeft gehad. [betrokkene 2] heeft in dat kader zelfs een uitgebreide getuigenverklaring afgelegd op het politiebureau te Almere. Kortom, alle informatie, bescheiden en gegevens aangaande de transacties tussen [klaagster] en [betrokkene 1] zijn thans in het bezit van de politie en het Openbaar Ministerie.
Wat betreft [betrokkene 1] hebben geen transacties plaatsgevonden tussen [klaagster] en de opgesomde (rechts)personen. Wat betreft [betrokkene 1] heeft klaagster enkel rechtstreeks met hem zaken gedaan. Daarbij waren de opgesomde (rechts)personen niet betrokken.
(...)
Voor zover klaagster wordt verdacht van enig strafbaar feit, is het onderzoek waarin zij wordt bevolen de gevraagde stukken te overleggen, gericht op haar. Op grond van artikel 126a lid 2 Sv mag verbalisant [verbalisant 2] zo'n bevel tot uitlevering van stukken echter niet doen aan degene tegen wie het onderzoek is gericht.
Klaagster verzoekt u daarom officier van justitie mr. J. Zeilstra van het parket Midden-Nederland en/of verbalisant [verbalisant 2] van de politie Eenheid Midden-Nederland (Almere/Flevoland) te gelasten kenbaar te maken wat de status van klaagster is: getuige of verdachte.
Indien klaagster verdachte zou zijn of jegens haar (het vermoeden van) een verdenking van enig strafbaar feit bestaat, verzoekt klaagster u te bepalen, dat zij ingevolge artikel 126a lid 2 Sv niet gehouden is te voldoen aan het bevel van verbalisant [verbalisant 2] van 3 november 2014. Klaagster verzoekt u zoveel ook kenbaar te maken aan officier van justitie mr. J. Zeilstra en verbalisant [verbalisant 2] .
Niet alleen als verdachte (zwijgrecht) maar ook als getuige (verschoningsrecht) kan klaagster niet worden gedwongen om zichzelf, door een getuigenverklaring of het overleggen van bescheiden en gegevens, in het gevaar van een strafrechtelijke vervolging te brengen.
Indien en voor zover u van oordeel zou zijn dat klaagster toch gehouden is de gevorderde stukken te overleggen in het kader van het SFO jegens [betrokkene 1] , verzoekt klaagster u de officier van justitie te gelasten schriftelijk te bevestigen dat de door klaagster verstrekte stukken niet gebruikt (mogen/zullen) worden in een jegens haar nog aanhangig te maken strafzaak.
Juridisch kader SFO: hoe ver reikt de ex artikel 126 Sv gegeven machtiging?
Indien en voor zover klaagster geen verdachte is, noch (het vermoeden van) een verdenking van enig strafbaar feit jegens haar bestaat, en de gevorderde stukken niet in een mogelijke strafzaak jegens klaagster gebruikt kunnen worden, rest de vraag welk belang de verbalisant heeft bij het bevel aan klaagster om - in het kader van het SFO jegens [betrokkene 1] - inzage of afschrift te geven van bescheiden en gegevens van alle inhoudelijke gegevens inzake alle sale - lease back transacties van 1 januari 2009 tot heden tussen [klaagster] en de opgesomde (rechts)personen.
De 'sale - lease back' (koopovereenkomst en latere huurovereenkomst) die klaagster met [betrokkene 1] heeft gesloten dateert van begin augustus 2014, waardoor het voor klaagster onduidelijk is waarom zij allerlei stukken vanaf 1 januari 2009 tot heden zou moeten verstrekken.
Sowieso vraagt klaagster zich af welk belang verbalisant [verbalisant 2] heeft bij het bevel aan haar om - in het kader van het SFO jegens [betrokkene 1] - de gevorderde stukken te overleggen, nu deze stukken geen betrekking hebben op [betrokkene 1] en de verbalisant dus ook geen inzicht zullen verschaffen in zijn vermogenspositie.
Op grond van artikel 126a lid 1 Sv is een met het strafrechtelijk financieel onderzoek belaste opsporingsambtenaar (op vertoon van een afschrift van de ingevolge artikel 126 Sv gegeven machtiging) bevoegd een ieder te bevelen (onder meer) inzage of afschrift te geven van bescheiden of gegevens, teneinde inzicht te verkrijgen in de vermogenspositie van degene tegen wie het onderzoek is gericht. Dit houdt in, dat verbalisant [verbalisant 2] krachtens dit artikel (slechts) bevoegd is aan klaagster inzage of afschrift te vragen van bescheiden of gegevens die inzicht verschaffen in de vermogenspositie van [betrokkene 1] .
Zoals reeds is aangevoerd, is het onmogelijk om inzicht te verkrijgen in de vermogenspositie van [betrokkene 1] middels bescheiden of gegevens die direct noch indirect verband houden met [betrokkene 1] . De transacties tussen [klaagster] en de opgesomde (rechts)personen hebben namelijk geen betrekking op [betrokkene 1] . Het enige document waarover klaagster beschikt van één van de opgesomde (rechts)personen, dat betrekking heeft op [betrokkene 1] , heeft klaagster zowel aan de politie als aan het Openbaar Ministerie verstrekt. Namelijk, toen klaagster de onderhavige personenauto van [betrokkene 1] kocht, ontving zij van hem niet alleen al de relevante autopapieren en de sleutel van de auto, maar ook een afschrift van de nota die hij van de initiële verkoper had ontvangen. Dit betrof een nota van [D] aan [betrokkene 1] . Dit document is, zoals gezegd, al door klaagster aan de politie en het Openbaar Ministerie verstrekt. Ten overvloede wenst klaagster op te merken, dat het document geen betrekking heeft op een transactie tussen [klaagster] en [D] .
De toepassing van artikel 126a Sv door de officier van justitie of de opsporingsambtenaar is gebonden aan het doel van de SFO: opsporing van wederrechtelijk verkregen voordeel en het vaststellen van de omvang van dat voordeel, oftewel het in kaart brengen van het vermogen van degene tegen wie het onderzoek is gericht. Het doel van het SFO gericht tegen [betrokkene 1] wordt niet gediend door bescheiden of gegevens van transacties tussen klaagster en de opgesomde (rechts)personen te overleggen. Het mogelijke door [betrokkene 1] wederrechtelijk verkregen voordeel en de omvang daarvan zal namelijk niet blijken uit gegevens of bescheiden van transacties tussen klaagster en de opgesomde personen en rechtspersonen. Deze informatie heeft immers geen enkele relatie tot c.q. betrekking op [betrokkene 1] .
Klaagster verzoekt u derhalve te bepalen dat zij (als getuige) evenmin gehouden is te voldoen aan het bevel van verbalisant [verbalisant 2] van 3 november 2014. Klaagster verzoekt u zoveel ook kenbaar te maken aan officier van justitie mr. J. Zeilstra en verbalisant [verbalisant 2] .
Klaagster stelt zich op het standpunt dat de inzake parketnummer 16-703125-13 afgegeven machtiging louter strekt om strafrechtelijk financieel onderzoek te verrichten naar [betrokkene 1] , en niet naar transacties tussen klaagster en derden die geen betrekking hebben op (de vermogenspositie van) [betrokkene 1] .
Klaagster verzoekt u, met andere woorden, aan officier van justitie Zeilstra en/of verbalisant [verbalisant 2] kenbaar te maken dat de machtiging van rechter-commissaris Ficq niet zo ver reikt dat ex art. 126a Sv bevel kan worden gedaan om inzage of afschrift te geven van bescheiden of gegevens, die geen enkele betrekking hebben op [betrokkene 1] (de persoon tegen wie het SFO is gericht).
Voor zover dit specifieke rechtsmiddel niet zou openstaan tegen de 'vordering van gegevens' c.q. het bevel tot uitlevering van stukken ex artikel 126a Sv heeft klaagster zekerheidshalve een afschrift van dit klaagschrift naar rechter-commissaris mr. P.L.C.M. Ficq verzonden. Het rechtsgevoel van klaagster druist in tegen het bevel tot uitlevering van stukken ex artikel 126a Sv van verbalisant [verbalisant 2] . Deze vordering van gegevens komt onrechtmatig op klaagster over. Het lijkt alsof de verbalisant gebruik (misbruik?) maakt van de in het kader van het SFO jegens [betrokkene 1] gegeven machtiging om strafrechtelijk (financieel) onderzoek naar [klaagster] te verrichten. Vandaar dat zij ervoor gekozen heeft hierover haar beklag te doen bij u en bij de rechter-commissaris die de machtiging in deze kwestie heeft gegeven.
Als onafhankelijke en onpartijdige rechter bent u bevoegd en in staat om in deze kwestie te bepalen wat de reikwijdte van de ex artikel 126 Sv afgegeven machtiging is. Het zou naar de mening van klaagster onrechtvaardig zijn als die machtiging een vrijbrief voor de verbalisant zou inhouden om in het kader van een SFO elk willekeurig document te kunnen opeisen. Te meer als het document dat de verbalisant opeist geen enkel direct of indirect verband heeft met het SFO waarvoor de rechter-commissaris de machtiging heeft verstrekt.
Gelet op het vorenstaande verzoekt klaagster u het onderhavige beklag gegrond te verklaren en aan de officier van justitie en/of de verbalisant kenbaar te maken wat zij heeft verzocht."
2.2.3.
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van 3 maart 2015 houdt het volgende in:
"De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering is het mogelijk beklag te doen "over de vordering van gegevens". Mijn cliënt heeft een getuigenverklaring afgelegd in de strafzaak tegen [betrokkene 1] . Daarnaast heeft mijn cliënt alle relevante gegevens in de strafzaak tegen [betrokkene 1] verstrekt. De vordering om wederom gegevens te verstrekken, die geen betrekking hebben op [betrokkene 1] , gaat de kaders van het strafrechtelijk financieel onderzoek tegen [betrokkene 1] te buiten. Het openbaar ministerie verzoekt om gegevens tussen mijn cliënt en derden en ook in een periode van 2009-2010 waarin mijn cliënt geen zaken deed met [betrokkene 1] . Het is onduidelijk welke status mijn cliënt heeft, die van getuige of die van verdachte. Dit is relevant, aangezien niemand gehouden is medewerking te verlenen die zelf verdachte is.
(...)
De officier van justitie voert het woord, zakelijk weergegeven:
Ik kan niets zeggen over de status van klager/ [betrokkene 2] , aangezien ik niet de zaaksofficier van justitie ben.
Primair acht ik het klaagschrift niet-ontvankelijk, omdat dit op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering niet mogelijk is als er sprake is van een vordering ex artikel 126a van het Wetboek van Strafvordering. In de toelichting bij artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering staat vermeld dat de bepaling niet van toepassing is op de artikelen 125i en verder van het Wetboek van Strafvordering.
Subsidiair acht ik het klaagschrift ongegrond. De rechter-commissaris heeft een strafvorderlijk financieel onderzoek geopend. Op grond van de wet kan in dat geval aan een ieder worden opgedragen gegevens te verstrekken. Als klager geen verdachte is ook aan hem. Ik zie geen enkel aanknopingspunt voor de stelling dat deze vordering onrechtmatig is.
De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Artikel 126a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat gegevens moeten worden verstrekt met betrekking tot de (rechts)persoon tegen wie het strafrechtelijk financieel onderzoek is gericht. De gedane vordering aan mijn cliënt gaat verder dan de wettelijke bepaling.
Niet is gemotiveerd door het openbaar ministerie waarom de uitlevering van stukken noodzakelijk is. Het openbaar ministerie vordert (via de politie) gegevens die geen inzicht verschaffen in het handelen van mijn cliënt dan wel van [betrokkene 1] . Het lijkt erop dat mijn cliënt stukken dient te verstrekken die betrekking hebben op anderen dan [betrokkene 1] .
De officier van justitie voert het woord, zakelijk weergegeven:
De wet verbiedt niet inzage te krijgen in de financiële relaties tussen klager en [betrokkene 1] .
(...)
De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Mijn cliënt heeft stukken verstrekt die buiten het bevel vielen. Verder is mijn cliënt naar Almere gegaan voor een zeven uur durend verhoor als getuige. De toon van dat verhoor geeft het beeld dat klager zelf verdachte is.
Ik meen dat het klaagschrift ontvankelijk is, aangezien niet uit de wet blijkt dat artikel 552 van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing is."
2.2.4.
De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"Standpunt Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft tot niet-ontvankelijkverklaring van het klaagschrift geconcludeerd omdat beklag ex artikel 552a Sv tegen een bevel ex art. 126a Sv niet mogelijk is. Subsidiair heeft de officier gerekwireerd tot ongegrondverklaring van het beklag, omdat niet uitgesloten is dat de gegevens waarvan de uitlevering wordt bevolen relevant kunnen zijn binnen het SFO en de doelstelling daarvan.
Standpunt klaagster
Namens klaagster is aangegeven dat zij alle informatie en gegevens waarover zij beschikt ten aanzien van degene tegen wie het SFO is gericht, reeds aan de politie heeft verstrekt voorafgaand aan het bevel ex art 126a Sv d.d. 3 november 2014. Daarnaast stelt klaagster dat de gegevens waarvan de uitlevering in het bestreden bevel wordt bevolen, redelijkerwijs niet relevant kunnen zijn voor de verkrijging van inzicht in de vermogenspositie van bedoeld SFO-object. Daarmee overschrijdt het bevel, aldus klaagster, de doel gebonden grenzen van de artikelen 126 en 126a Sv. Tenslotte bestaat volgens klaagster de mogelijkheid dat zij zich, door te voldoen aan het bevel, blootstelt aan het risico zelf strafrechtelijk te worden vervolgd, terwijl een bevel als het onderhavige niet aan (de) verdachte(n) mag worden gegeven.
Het oordeel van de rechtbank
Artikel 552a Sv biedt onder meer de mogelijkheid tot beklag '... over de vordering van gegevens ...'. Daaronder valt naar het oordeel van de rechtbank ook een bevel tot uitlevering van gegevens als bedoeld in art. 126a Sv. Klaagster is dan ook ontvankelijk.
De Hoge Raad heeft in zijn rechtspraak omtrent art. 552a Sv bestendig beslist dat voor beslissingen buiten de kaders van dat wetsartikel geen wettelijk[e] grondslag bestaat. Binnen die limitatief opgesomde mogelijke uitkomsten van beklag op de voet van art. 552a Sv is niet opgenomen dat het beklag gegrond wordt verklaard met vernietiging of ongeldigverklaring van het bestreden bevel. Evenmin kan de rechtbank, zoals door klaagster verzocht:
- bepalen dat klaagster (als getuige) niet gehouden is te voldoen aan het bevel;
- het OM of de politie gelasten kenbaar te maken wat de status van klaagster is;
- het OM gelasten schriftelijk te bevestigen dat de door klaagster verstrekte (of nog te verstrekken) gegevens niet gebruikt (zullen/mogen) worden in een jegens haar nog aanhangig te maken strafzaak.
De klacht tegen de vordering van gegevens heeft geen opschortende werking ten aanzien van de plicht aan de vordering te voldoen. Wel kan - vervolgens - worden geklaagd over de kennisneming of het gebruik van de gevorderde en verkregen gegevens. Bovendien is het mogelijk om te verzoeken dat de verstrekte gegevens worden vernietigd (art. 552a lid 2 Sv).
Ten aanzien van de slagingskans van een eventuele klacht tegen de kennisneming of (verder) gebruik van de verkregen gegevens kan de rechtbank in dit stadium niet meer opmerken dan dat de toets naar aanleiding van een zodanig beklag een marginaal karakter heeft, indien het openbaar ministerie zou stellen dat het belang van strafvordering (waaronder ook het SFO valt) zich tegen gegrondverklaring van dat klaagschrift zou verzetten.
Gelet op al het bovenstaande zal de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaren."
2.3.
Art. 126 Sv luidt:
"1. In geval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en waardoor op geld waardeerbaar voordeel van enig belang kan zijn verkregen, kan overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling een strafrechtelijk financieel onderzoek worden ingesteld.
2. Een strafrechtelijk financieel onderzoek is gericht op de bepaling van het door de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel, met het oog op de ontneming daarvan op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
3. Het strafrechtelijk financieel onderzoek wordt ingesteld krachtens een met redenen omklede machtiging van de rechter-commissaris, op vordering van de officier van justitie die met de opsporing van het strafbare feit is belast, verleend.
4. De vordering van de officier van justitie is met redenen omkleed. (...)
(...)"
Art. 126a, Sv luidt:
"1. Krachtens de ingevolge artikel 126 gegeven machtiging is een met het strafrechtelijk financieel onderzoek belaste opsporingsambtenaar op vertoon van een afschrift van de machtiging bevoegd, ten einde inzicht te verkrijgen in de vermogenspositie van degene tegen wie het onderzoek is gericht, aan een ieder te bevelen hem op de eerste vordering:
a. opgave te doen of inzage of afschrift te geven van bescheiden of van gegevens, niet zijnde gegevens als bedoeld in artikel 126nd, tweede lid, derde volzin;
b. op te geven of, en zo ja welke, vermogensbestanddelen hij onder zich heeft of heeft gehad, welke toebehoren of hebben toebehoord aan degene tegen wie het onderzoek is gericht;
en aldus verstrekte schriftelijke bescheiden in beslag te nemen.
2. Het bevel wordt niet gericht aan degene tegen wie het onderzoek is gericht.
(...)"
Art. 126nd, tweede lid derde volzin, Sv luidt:
"De vordering kan niet betrekking hebben op persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven of lidmaatschap van een vakvereniging."
2.4.
2.5.1.
Indien een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv is gericht tegen een vordering tot verstrekking van gegevens, geldt - evenals in andere beklagzaken - dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter draagt en dat het onderzoek zich niet kan uitstrekken tot vragen die betrekking hebben op de mogelijke onrechtmatigheid van gebruik voor het bewijs van de gevorderde gegevens (vgl. HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV3004, NJ 2013/505).
2.5.2.
Indien bij klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv bezwaar wordt gemaakt tegen de vordering van gegevens met een beroep op feiten en omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de vordering niet voldoet aan de daaraan in de art. 126 en 126a Sv gestelde vereisten, zal de rechter moeten onderzoeken of hij de feitelijke grondslag van dat beroep voldoende aannemelijk acht en zo ja, of die onregelmatigheid tot gegrondverklaring van het klaagschrift dient te leiden. De rechter mag in zo een geval de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de klager leggen (vgl. HR 30 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8735, NJ 2013/128).
2.5.3.
De klaagster heeft onder meer aangevoerd dat de vordering niet dienstig is aan het in art. 126a, eerste lid, Sv geformuleerde doel, te weten het verkrijgen van inzicht in de vermogenspositie van degene tegen wie het onderzoek is gericht. Daartoe is aangevoerd dat de gevorderde gegevens geen betrekking hebben op [betrokkene 1] , zijnde degene tegen wie het strafrechtelijk financieel onderzoek is gericht. Dat zou meebrengen dat de jegens de klaagster gedane vordering niet voldoet aan de daaraan in de wet gestelde eisen.
2.5.4.
De Rechtbank heeft in haar beschikking niet blijk gegeven de feiten en omstandigheden die de klaagster aan haar bezwaar tegen de vordering ten grondslag heeft gelegd, te hebben onderzocht. Gelet op hetgeen in 2.5.2 is overwogen, is de beslissing van de Rechtbank dat het klaagschrift ongegrond is, daarom niet toereikend gemotiveerd.
2.5.5.
De middelen zijn in zoverre terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 februari 2016.
Conclusie 08‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Artt. 126a en 552a Sv. Bevel om opgave te doen of inzage of afschrift te geven van bescheiden en gegevens ex. art. 126a.1.a Sv. De Rb heeft met juistheid geoordeeld dat klaagster ontvankelijk is in haar ex art. 552a Sv ingediende klaagschrift tegen de vordering gegevens ex art. 126a Sv. De HR herhaalt relevante overwegingen uit HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV3004 en HR 30 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:8735. HR: de Rb heeft in haar beschikking niet blijk gegeven de f&o die klaagster aan haar bezwaar tegen de vordering ten grondslag heeft gelegd, te hebben onderzocht. De beslissing van de Rb dat het klaagschrift ongegrond is, is daarom ontoereikend gemotiveerd.
Nr. 15/03023 B
Mr. Harteveld
Zitting 8 december 2015
Conclusie inzake:
[klaagster]
1. De enkelvoudige raadkamer van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, heeft bij beschikking van 14 november 2015 het beklag van klaagster, gericht tegen het bevel tot uitlevering van gegevens op grond van art. 126a Sv, ongegrond verklaard.
2. Tegen de beslissing van de Rechtbank is namens klaagster is beroep in cassatie ingesteld. Mr. P.G. Grijpstra, advocaat te Helmond, heeft een schriftuur ingezonden houdende vier middelen van cassatie.
3. De procesgang in deze zaak is de volgende geweest.
De politie heeft in het bovengenoemde bevel, van 3 november 2014, aan klaagster het volgende bevolen:
“opgave te doen van of inzage dan wel afschrift te geven in of van bescheiden en gegevens:
Alle inhoudelijke gegevens inzake alle sale – lease back transacties waarin [klaagster] en/of aan [klaagster] gerelateerde (rechts)personen betrokken zijn en/of waarbij (mede) betrokkenheid is van één of meerdere van de volgende (rechts)personen of ondernemingen:
[A] BV…
[B] BV …
Stichting Administratiekantoor [B] BV …
[betrokkene 3] …
[C] BV …
[D] BV …
Stichting Administratiekantoor [D] BV …
Periode 1 januari 2009 tot heden
Degene tegen wie dit bevel is gericht is op het volgende gewezen:
De verstrekte bescheiden kunnen in beslag genomen worden in het kader van en ten behoeve van voormeld strafrechtelijk financieel onderzoek.
…”
Klaagster heeft op 14 november 2014 ingevolge art. 552a Sv tegen dit bevel bij de Rechtbank een klaagschrift ingediend.
De Rechtbank heeft bij beslissing van 24 maart 2015 het beklag ongegrond verklaard.
5. De Rechtbank heeft in haar beschikking ten aanzien van het beklag het volgende overwogen:
“Standpunt Openbaar MinisterieDe officier van justitie heeft tot niet-ontvankelijkverklaring van het klaagschrift geconcludeerd omdat beklag ex artikel 552a Sv tegen een bevel ex art. 126a Sv niet mogelijk is. Subsidiair heeft de officier gerekwireerd tot ongegrondverklaring van het beklag, omdat niet uitgesloten is dat de gegevens waarvan de uitlevering wordt bevolen relevant kunnen zijn binnen het SFO en de doelstelling daarvan.
Standpunt klaagster Namens klaagster is aangegeven dat zij alle informatie en gegevens waarover zij beschikt ten aanzien van degene tegen wie het SFO is gericht, reeds aan de politie heeft verstrekt voorafgaand aan het bevel ex art 126 a Sv d.d. 3 november 2014. Daarnaast stelt klaagster dat de gegevens waarvan de uitlevering in het bestreden bevel wordt bevolen, redelijkerwijs niet relevant kunnen zijn voor de verkrijging van inzicht in de vermogenspositie van bedoeld SFO-object. Daarmee overschrijdt het bevel, aldus klaagster, de doelgebonden grenzen van de artikelen 126 en 126a Sv. Tenslotte bestaat volgens klaagster de mogelijkheid dat zij zich, door te voldoen aan het bevel, blootstelt aan het risico zelf strafrechtelijk te worden vervolgd, terwijl een bevel als het onderhavige niet aan (de) verdachte(n) mag worden gegeven.
Het oordeel van de rechtbank
Artikel 552a Sv biedt onder meer de mogelijkheid tot beklag ‘… over de vordering van gegevens …’. Daaronder valt naar het oordeel van de rechtbank ook een bevel tot uitlevering van gegevens als bedoeld in art. 126a Sv. Klaagster is dan ook ontvankelijk.
De Hoge Raad heeft in zijn rechtspraak omtrent art. 552a Sv bestendig beslist dat voor beslissingen buiten de kaders van dat wetsartikel geen wettelijk[e] grondslag bestaat. Binnen die limitatief opgesomde mogelijke uitkomsten van beklag op de voet van art. 552a Sv is niet opgenomen dat het beklag gegrond wordt verklaard met vernietiging of ongeldigverklaring van het bestreden bevel. Evenmin kan de rechtbank, zoals door klaagster verzocht:
-bepalen dat klaagster (als getuige) niet gehouden is te voldoen aan het bevel;
-het OM of de politie gelasten kenbaar te maken wat de status van klaagster is;
-het OM gelasten schriftelijk te bevestigen dat de door klaagster verstrekte (of nog te verstrekken) gegevens niet gebruikt (zullen/mogen) worden in een jegens haar nog aanhangig te maken strafzaak.
De klacht tegen de vordering van gegevens heeft geen opschortende werking ten aanzien van de plicht aan de vordering te voldoen. Wel kan – vervolgens – worden geklaagd over de kennisneming of het gebruik van de gevorderde en verkregen gegevens. Bovendien is het mogelijk om te verzoeken dat de verstrekte gegevens worden vernietigd (art. 552a lid 2 Sv).
Ten aanzien van de slagingskans van een eventuele klacht tegen de kennisneming of (verder) gebruik van de verkregen gegevens kan de rechtbank in dit stadium niet meer opmerken dan dat de toets naar aanleiding van een zodanig beklag een marginaal karakter heeft, indien het openbaar ministerie zou stellen dat het belang van strafvordering (waaronder ook het SFO valt) zich tegen gegrondverklaring van dat klaagschrift zou verzetten.
Gelet op al het bovenstaande zal de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaren.”
8. De rechtbank oordeelt in dit geval, dat art. 552a Sv de mogelijkheid biedt om beklag te doen. Dat op grond van art. 552a lid 1 Sv geklaagd kan worden over de vordering van gegevens, gedaan binnen het s.f.o. blijkt naar ik meen wel genoegzaam uit de parlementaire geschiedenis van de Wet vorderen gegevens financiële sector3., in welk kader ook art. 126a Sv is aangepast. Met name is aan art. 126a Sv toegevoegd dat de te vorderen gegevens niet mogen betreffen “gegevens als bedoeld in artikel 126nd, tweede lid, derde volzin”. Het systematisch verband met de overige bepalingen ten aanzien van het vorderen van gegevens, die in het Wetboek van Strafvordering voorkomen is daarmee ondubbelzinnig gelegd.4.Ik citeer voorts uit de Kamerstukken:5.
“2. Inhoud van het wetsvoorstel
… Artikel 126a Sv betreft de bevoegdheid van de opsporingsambtenaar om krachtens een machtiging tot het instellen van een strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO) te vorderen opgave van gegevens te doen. Deze bevoegdheid is aan andere voorwaarden verbonden dan de voorgestelde bevoegdheden en is ingekaderd in het strafrechtelijk financieel onderzoek. Het strafrechtelijk financieel onderzoek strekt tot het verkrijgen van inzicht van het door de verdachte wederrechtelijk verkregen vermogen, met het oog op de ontneming daarvan. Dit is een beperkt en specifiek doel. Artikel 126a kan alleen ten behoeve van het SFO worden toegepast. De voorgestelde bevoegdheden kunnen ook buiten het SFO worden toegepast, maar uitsluitend jegens instellingen in de financiële sector”…4. De voorgestelde bevoegdheden en hun plaats in het Wetboek van Strafvordering.…Voor alle bevoegdheden geldt daarnaast de beklagregeling van artikel 552a Sv. Anders dan de leden van de PvdA-fractie wellicht veronderstellen is dus in alle gevallen de beklagregeling van toepassing. Dit is bepaald in artikel I, onderdeel D, van het wetsvoorstel.…”
Verder is bij de totstandkoming van de Wet Computercriminaliteit6.het volgende opgemerkt:
“Art. 552a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat betrekking heeft op de mogelijkheid van beklag, wordt zowel in het onderhavige wetsvoorstel als in het wetsvoorstel inzake bevoegdheden vorderen gegevens (Kamerstukken II, 2003-2004, 29 441) gewijzigd. Om beide wijzigingen ineen te schuiven wordt art. 552a, eerste lid, bij deze nota van wijziging opnieuw geredigeerd waarbij derhalve tevens de elementen zijn verwerkt die afkomstig zijn van het genoemde andere wetsvoorstel. … De nieuwe, complete formulering van art. 552a Sv laat zien dat is voorzien in de mogelijkheid van beklag over de vordering van gegevens en over de kennisneming of het gebruik van gegevens, vastgelegd tijdens een doorzoeking of op vordering verstrekt, maar ook over de kennisneming of het gebruik van gegevens, opgeslagen, verwerkt of overgedragen door middel van een geautomatiseerd werk en vastgelegd bij een onderzoek in zodanig werk en over de vordering gegevens te bewaren en beschikbaar te houden.”7.
9. Waar art. 552a Sv - ook volgens de Rechtbank - belanghebbenden derhalve de mogelijkheid biedt een klaagschrift in te dienen tegen de onderhavige vordering tot verstrekking van gegevens is het oordeel van de Rechtbank dat een klaagschrift niet ertoe kan strekken te “bepalen dat klaagster (als getuige) niet gehouden is te voldoen aan het bevel” naar mijn mening onjuist en tenminste onbegrijpelijk. Als een tegen de vordering gericht beklag gegrond wordt geacht, dan dient de Rechtbank op grond van art. 552a lid 7 Sv immers de “daarmede overeenkomende last” te geven en die kan, zolang althans aan de vordering nog niet is voldaan, naar ik meen heel wel inhouden dat de Rechtbank bepaalt dat de adressaat van de vordering daaraan niet hoeft te voldoen. Dat, zoals de Rechtbank nog nader overweegt, aan het beklag geen opschortende werking toekomt maak dat niet anders. Dat betekent hooguit – de Rechtbank gaat op dat spoor nog in – dat wanneer aan de vordering is voldaan het beklag tegen de kennisneming of het gebruik van de gegevens gericht kan worden. Bij elkander levert dat een samenhangend geheel van beklagmogelijkheden en dus rechtsbescherming op. De Rechtbank heeft dat dunkt mij miskend en is aldus aan een beoordeling van de eigenlijke gegrondheid van het beklag niet toe gekomen. Ook hetgeen de Rechtbank in veronderstellende zin opmerkt over de in haar ogen kennelijk geringe kans van slagen van een tegen de kennisneming of het gebruik van de gegevens gericht beklag kan niet als zodanig gelden – evenmin ter bepaling van het belang dat resteert na eventuele cassatie, aangezien aan de overweging van de Rechtbank geen realistische prognose valt te ontlenen. Al met al geeft de beslissing van de Rechtbank blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de reikwijdte van art. 552a Sv en is zij tevens ontoereikend gemotiveerd.
10. Het middel slaagt. Gelet daarop behoeven de overige middelen geen bespreking.8.
11. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑12‑2015
Kamerstukken II, 21 504, MvT nr. 3, p. 32-33 (Stb. 1993/11).
Wetsvoorstel 28 353, tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van bevoegdheden tot het vorderen van gegevens van instellingen in de financiële sector, mede ter uitvoering van het op 16 oktober 2001 te Luxemburg tot stand gekomen Protocol bij de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Lid-Staten van de Europese Unie, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (vorderen gegevens financiële sector).
Zie voor een aantal overblijvende vraagpunten op dit gebied – en dat zijn er nogal veel – mijn ambtgenoot Knigge in zijn conclusie voorafgaand aan HR 31 januari2012, ECLI:NL:PHR:2012:BT7126.
Kamerstukken II, 28 353, Nota naar aanleiding van het verslag (nr. 6).
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met nieuwe ontwikkelingen in de informatietechnologie (computercriminaliteit II).
Kamerstukken II, 2004-2005, 26 671 nr. 7, (Tweede Nota van Wijziging) bij Wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met nieuwe ontwikkelingen in de informatietechnologie (computercriminaliteit II), onder 23.
Waarbij ik echter nog wel opmerk dat hetgeen als Middel 4 in de schriftuur wordt aangedragen geen middel van cassatie behelst, aangezien in dit ‘middel’ slechts wordt verzocht aan de Hoge Raad om in ruime mate gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot ambtshalve cassatie. Het gestelde voldoet in zoverre niet aan de eis dat een cassatiemiddel een stellige en duidelijke klacht inhoudt die gericht is tegen de in cassatie bestreden beslissing van de rechter. Ik verwijs de opsteller van de schriftuur naar Van Dorst, Cassatie in strafzaken, 8e druk, p. 207.
Beroepschrift 10‑08‑2015
Hoge Raad der Nederlanden
Kamer voor Strafzaken
Postbus 20303
2500 EH 'S‑GRAVENHAGE
Per fax: 070 - 753 0352
Per falk courier
[Hoge Raad der Nederlanden
…
INGEKOMEN
10 AUG. 2015
DATUM
NR. 1,00]
Helmond, 7 augustus 2015
Uw ref.: S 15/03023 B
Onze ref.: [verzoekster] / OM — 20140652
Behandelaar: mr. P.G. Grijpstra
Namens verzoekster, de vennootschap onder firma [verzoekster], gevestigd te ([postcode]) [vestigingsplaats], [adres], draag ik de volgende cassatiemiddelen voor tegen de beschikking van de enkelvoudige raadkamer in strafzaken van de Rechtbank Midden-Nederland, Afdeling Strafrecht, Zittingslocatie Lelystad, uitgesproken op 24 maart 2015, onder parketnummer 16-703125-13 en rekestnummer 14–3231, waarbij het beklag van verzoekster op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), dat was gericht tegen het bevel tot uitlevering van gegevens ex artikel 126a Sv d.d. 3 november 2014 en gericht aan verzoekster, ongegrond is verklaard.
Middel 1:
Het recht, in het bijzonder de artikelen 552a Sv en 79 RO, is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat binnen de limitatief opgesomde mogelijke uitkomsten van het beklag op de voet van artikel 552a Sv niet is opgenomen dat het beklag gegrond wordt verklaard met bepaling dat klaagster (als getuige) niet gehouden is te voldoen aan het bevel van artikel 126a Sv, aangezien artikel 552a Sv deze mogelijkheid wel degelijk biedt.
Toelichting:
Op 12 augustus 2014 is door de rechter-commissaris mr. P.L.C.M. Ficq een machtiging afgegeven in verband met een strafrechtelijk financieel onderzoek tegen de heer [betrokkene 1].
Krachtens deze machtiging heeft de politie bij bevel van 27 oktober 2014 tot uitlevering ex artikel 126a Sv verzoekster tot cassatie bevolen opgave te doen of inzage of afschrift te geven van alle transacties met de heer [betrokkene 1].
Op 28-10-2014 heeft verzoekster tot cassatie voldaan aan dit bevel.
Krachtens dezelfde machtiging van de rechter-commissaris van 12 augustus 2014, heeft de politie bij bevel van 3 november 2014 tot uitlevering ex artikel 126a Sv verzoekster tot cassatie bevolen opgave te doen of inzage of afschrift te geven van alle inhoudelijke gegevens inzake alle sale-lease-back transacties waarin verzoekster tot cassatie en/of aan haar gerelateerde (rechts)personen betrokken zijn en/of waarbij (mede) betrokkenheid is van één of meerdere van een zevental (rechts)personen.
Tegen dit bevel van 3 november 2014 ex artikel 126a Sv heeft verzoekster tot cassatie op 14 november 2014 ingevolge artikel 552a Sv een klaagschrift ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland. Verzoekster tot cassatie heeft de rechtbank o.a. verzocht te beslissen dat zij niet gehouden is te voldoen aan het bevel van 3 november 2014, zodat zij de gevorderde gegevens niet hoeft te verstrekken aan de opsporingsambtenaar.
Bij beschikking van 24 maart 2015 besliste de rechtbank dat de uitkomst van het beklag ex artikel 552a Sv niet kan zijn, dat verzoekster tot cassatie niet gehouden is te voldoen aan het bevel ex 126a Sv. Tegen dit onderdeel van de beschikking is dit cassatiemiddel gericht.
Volgens verzoekster tot cassatie is het — anders dan de rechtbank heeft beslist — wel degelijk mogelijk op grond van het bepaalde in artikel 552a Sv beklag te doen over de ‘vordering van gegevens’, ook als de gevorderde gegevens nog niet aan de politie zijn overgelegd. Door anders te oordelen heeft de rechtbank het recht geschonden.
Er is sprake van schending van het recht en/of van verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO en artikel 552a Sv. De rechtbank heeft het verzoek in het onderhavige klaagschrift om het beklag gegrond te verklaren en de daarmee overeenkomende last te geven dat verzoekster geen gehoor hoefde te geven aan het bevel ex artikel 126a Sv van de opsporingsambtenaar, afgewezen op gronden die de beslissing niet kunnen dragen. Het oordeel van de rechtbank op dit punt is onbegrijpelijk en/of geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
De rechtbank heeft naar aanleiding van het verzoek tot de lastgeving het volgende overwogen:
‘Artikel 552a Sv biedt onder meer de mogelijkheid tot beklag ‘… over de vordering van gegevens…’. Daaronder valt naar het oordeel van de rechtbank ook een bevel tot uitlevering van gegevens als bedoeld in art. 126a Sv. Klaagster is dan ook ontvankelijk.
De Hoge Raad heeft in zijn rechtspraak omtrent art. 552a Sv bestendig beslist dat voor beslissingen buiten de kaders van dat wetsartikel geen wettelijk grondslag bestaat. Binnen die limitatief opgesomde mogelijke uitkomsten van beklag op de voet van art. 552a Sv is niet opgenomen dat het beklag gegrond wordt verklaard met vernietiging of ongeldigverklaring van het bestreden bevel. Evenmin kan de rechtbank, zoals door klaagster verzocht:
- —
bepalen dat klaagster (als getuige) niet gehouden is te voldoen aan het bevel;’
Wat allereerst opvalt in deze motivering, is dat de rechtbank overweegt dat ‘bestendige’ rechtspraak bestaat dat voor beslissingen buiten de kaders van artikel 552a Sv geen wettelijke grondslag bestaat. Nu naar het oordeel van de beklagrechter sprake is van bestendige rechtspraak, had het op de weg van de rechtbank gelegen om hierbij (vindplaatsen van) één of meer arresten op te sommen, die deze overweging bekrachtigen. Nu de rechtbank dat heeft nagelaten, is de motivering van de beschikking van de rechtbank in zoverre onbegrijpelijk (en gebrekkig).
Verzoekster berust in het oordeel van de rechtbank dat, gezien de mogelijke uitkomsten van een beklag op de voet van artikel 552a Sv, het onderhavige klaagschrift ongegrond is verklaard aangaande het gelasten van het OM of de politie om kenbaar te maken wat haar status is, alsmede aangaande het gelasten van het OM schriftelijk te bevestigen dat de door haar verstrekte (of nog te verstrekken) gegevens niet gebruikt (zullen/mogen) worden in een jegens verzoekster nog aanhangig te maken strafzaak.
Verzoekster vindt het echter onbegrijpelijk dat het onderhavige klaagschrift ongegrond is verklaard aangaande het voldoen aan het bevel ex artikel 126a Sv van de opsporingsambtenaar tot de opgave of het verstrekken van inzage/afschrift van bescheiden en gegevens. Het oordeel van de rechtbank op dit punt is onbegrijpelijk en/of geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Meer precies, vindt verzoekster het onbegrijpelijk hoe de rechtbank eerst kan beslissen dat artikel 552a Sv haar de mogelijkheid biedt om zich te beklagen over een bevel ex artikel 126a Sv tot uitlevering van bescheiden en gegevens (vergelijkbaar met ‘de vordering van gegevens’ als bedoeld in artikel 552a Sv) en vervolgens overweegt dat de rechtbank niet kan bepalen dat verzoekster (als getuige) niet gehouden is te voldoen aan het bevel. Lid 7 van artikel 552a Sv (‘Acht het gerecht het beklag of het verzoek gegrond, dan geeft het de daarmede overeenkomende last.’) biedt de rechtbank namelijk de mogelijkheid om te bepalen dat verzoekster niet gehouden is te voldoen aan het bevel ex artikel 126a Sv of daaraan geen gehoor hoeft te geven.
Nu zijdens verzoekster zowel in het onderhavige klaagschrift ex artikel 552a Sv als ter zitting is verzocht om het beklag gegrond te verklaren en een daarmee samenhangende last te geven dat verzoekster geen gehoor hoefde te geven aan het bevel ex artikel 126a Sv tot uitlevering van bescheiden en gegevens (aan de zgn. ‘vordering van gegevens’), is deze beslissing en/of overweging van de rechtbank onbegrijpelijk en/of geeft deze blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Zoals aangevoerd, biedt lid 7 van artikel 552a Sv de rechtbank immers de mogelijkheid om, bij gegrondverklaring van het beklag of het verzoek, een daarmee overeenkomende last te geven.
Verzoekster heeft de rechtbank niet in het klaagschrift, noch ter zitting overigens verzocht om, zoals terugkomt in de hiervoor aangehaalde overweging uit de beschikking van 24 maart 2015, het beklag gegrond te verklaren ‘met vernietiging of ongeldigverklaring van het bestreden bevel’.
Wanneer een belanghebbende — zoals de rechtbank in het onderhavige geval terecht heeft overwogen — middels een klaagschrift ex artikel 552a Sv kan opkomen tegen een ‘vordering van gegevens’, waartoe ook een bevel tot uitlevering van gegevens als bedoeld in artikel 126a Sv wordt gerekend, moet het voor de rechtbank in dat opzicht tevens mogelijk zijn (bij de gegrondverklaring van het beklag) een last te geven dat niet aan die vordering van gegevens, althans dat bevel ex artikel 126a Sv, hoeft te worden voldaan. Als dat laatste niet juist zou zijn, is de mogelijkheid die artikel 552a Sv aan een belanghebbende biedt om zich te beklagen over een ‘vordering van gegevens’ een dode letter geworden.
Middel 2:
Het recht, in het bijzonder artikel 79 RO, is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten uitdrukkelijk en gemotiveerd te reageren op het verweer waarin (impliciet) een beroep werd gedaan op de overschrijding van de doelgebonden grenzen van (i) de ex artikel 126 Sv gegeven machtiging d.d. 12 augustus 2014 tot het instellen van een strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO) van de rechter-commissaris en van (ii) het bevel ex artikel 126a Sv d.d. 3 november 2014 van de opsporingsambtenaar tot opgave te doen of inzage/afschrift te verschaffen van daarin genoemde bescheiden en gegevens, aangezien de rechtbank daarmee in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in de artikelen 24 lid 1 jo. 358 lid 3 en 359 lid 2 Sv.
Toelichting:
De rechtbank heeft ten aanzien van het (impliciete) verweer het volgende opgenomen in de beschikking:
‘Standpunt klaagster
Namens klaagster is aangegeven dat zij alle informatie en gegevens waarover zij beschikt ten aanzien van degene tegen wie het SFO is gericht, reeds aan de politie heeft verstrekt voorafgaand aan het bevel ex artikel 126a Sv d.d. 3 november 2014. Daarnaast stelt klaagster dat de gegevens waarvan de uitlevering in het bestreden bevel wordt bevolen, redelijkerwijs niet relevant kunnen zijn voor de verkrijging van inzicht in de vermogenspositie van bedoeld SFO-object. Daarmee overschrijdt het bevel, aldus klaagster, de doelgebonden grenzen van de artikelen 126 en 126a Sv.’
Wellicht heeft de rechtbank bedoeld hierop te reageren door de reikwijdte van de uitkomst van een beklag ex artikel 552a Sv te benoemen (‘Binnen die limitatief opgesomde mogelijke uitkomsten van beklag op de voet van art. 552a Sv is niet opgenomen dat het beklag gegrond wordt verklaard met vernietiging of ongeldigverklaring van het bestreden bevel.’). Dit neemt echter niet weg dat nergens in de beschikking uitdrukkelijk wordt ingegaan op het voorgedragen verweer.
Zijdens verzoekster is zowel in het onderhavige klaagschrift als ter zitting voldoende duidelijk gemaakt dat de wet- en/of rechtmatigheid van het bevel ex artikel 126a Sv d.d. 3 november 2014(‘de vordering van gegevens’) ontbreekt, reden waarom het beklag gegrond verklaard diende te worden en de daarmee overeenkomende last, dat verzoekster niet hoefde te voldoen aan het bevel ex artikel 126a Sv tot uitlevering van de daarin genoemde bescheiden, gegeven had moeten worden. De rechtbank heeft nagelaten hierop uitdrukkelijk en gemotiveerd te reageren. Als de rechtbank dit wel had gedaan, dan had de beschikking anders kunnen luiden. Gezien het vorenstaande, kan de beschikking niet in stand blijven.
De bevoegdheidsuitoefening van de opsporingsambtenaar op grond van de artikelen 126 en 126a Sv is doelgebonden. In zoverre dat het bevel ertoe moet (kunnen) strekken om inzicht te verkrijgen in de vermogenspositie van het SFO-object. Verzoekster had al voordat zij het bevel d.d. 3 november 2014 van de opsporingsambtenaar ontving, aan hem afschriften van bescheiden en gegevens verstrekt, die inzicht verschaften in de vermogenspositie van het SFO-object.1. Na ontvangst van het desbetreffende bevel heeft verzoekster (mondeling) opgave gedaan aan de opsporingsambtenaar, dat zij niet beschikte over bescheiden en gegevens ter zake van transacties tussen verzoekster en de in het bevel genoemde (rechts)personen, welke inzicht konden verschaffen in de vermogenspositie van het SFO-object. Door de opsporingsambtenaar werd echter gepersisteerd bij het bevel ex artikel 126a Sv d.d. 3 november 2014, waardoor verzoekster feitelijk werd bevolen om bescheiden en gegevens te verstrekken die geen inzicht verschaften in de vermogenspositie van het SFO-object. Daarmee kon verzoekster zich niet verenigen, reden waarom zij een klaagschrift ex artikel 552a Sv heeft ingediend, waarin zij de rechtbank heeft verzocht het beklag gegrond te verklaren en een last te geven dat de desbetreffende bescheiden en gegevens niet verstrekt hoefden te worden aan de opsporingsambtenaar.
Hoewel in de literatuur2. noch in (gepubliceerde) rechtspraak duidelijkheid wordt verschaft over de vraag hoe ver de bevoegdheidsuitoefening van de opsporingsambtenaar op grond van de artikelen 126 en 126a Sv reikt, kan deze in de optiek van verzoekster niet zover strekken dat een (rechts)persoon op grond daarvan kan worden bevolen bescheiden en gegevens te verstrekken die geen inzicht kunnen verschaffen in de vermogenspositie van het SFO-object. Uw Raad zou op dit punt voor opheldering kunnen zorgen door inhoud te geven aan de taak die U heeft op het terrein van de ‘rechtseenheid’ en de ‘rechtsontwikkeling’ (alsmede de ‘rechtsbescherming’).
Middel 3:
Het recht, in het bijzonder artikel 79 RO, is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat de rechtbank tekort heeft gedaan aan verzoeksters recht op bescherming van privacygevoelige gegevens of anderszins vertrouwelijke bedrijfsinformatie (vgl. artikel 8 EVRM). De rechtbank heeft ten onrechte verzuimd te oordelen over verzoeksters opgeworpen grieven in dit verband. Zijdens verzoekster tot cassatie is benadrukt dat zij er belang bij heeft dat privacygevoelige gegevens en anderszins vertrouwelijke bedrijfsinformatie niet publiek worden. Daarnaast is benadrukt dat verzoekster niet kan worden verplicht om deze bescheiden te verstrekken vanwege het zeif-incriminatieverbod. Zijdens verzoekster is naar voren gebracht, dat zij niet hoeft mee te werken aan haar eigen latente strafvervolging. In het licht van deze belangen van verzoekster (en de stellingen die hierover in de beklagprocedure zijn ingenomen) had de rechtbank inhoudelijk moeten onderzoeken of verzoekster gehouden was gevolg te geven aan het bevel ex artikel 126a Sv. Door dit na te laten heeft de rechtbank blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Als de rechtbank deze toets wel had verricht, dan had de beschikking anders kunnen luiden.
Toelichting:
Het gewraakte bevel ex artikel 126a Sv van 3 november 2014 behelst de last opgave te doen of inzage/afschrift te geven van alle inhoudelijke gegevens inzake alle sale-lease-back transacties tussen verzoekster en zeven opgesomde (rechts)personen van 1 januari 2009 tot en met 3 november 2014.
Dat bevel is te ruim qua periode (‘1 januari 2009 t/m 3 november 2014’) en excessief qua gegevens (‘alle inhoudelijke gegevens inzake alle sale-lease-back transacties tussen verzoekster en zeven opgesomde (rechts)personen’). Het EHRM heeft in zijn arrest van 3 mei 2001 (J.B. tegen Zwitserland, BNB 2002/26, par. 65 t/m 68) bescherming geboden tegen dergelijke ‘fishing expeditions’. Inzage of afschrift geven van een dergelijk vergaande hoeveelheid gegevens, zelfs als deze slechts zien op één bepaald onderwerp, betreft volgens het EHRM informatie die afhankelijk is van de wil van betrokkene. De rechtspraak van het EHRM bevestigt het recht van een betrokkene om niet te hoeven meewerken tot het verstrekken van informatie waarvan de inhoud afhankelijk is van zijn wil. Een betrokkene kan hoogstens worden verplicht voldoende nauwkeurig omschreven documenten, waarvan het bestaan niet ter discussie staat, te verstrekken aan een opsporingsambtenaar, als zijnde informatie waarvan de inhoud onafhankelijk is van zijn wil.
Kennisneming of gebruik van de ‘gevorderde gegevens’ mag het doel van het bevel ex artikel 126a Sv en/of het belang van strafvordering niet te buiten gaan. Daar naar gevraagd, kon de officier van justitie ter zitting niet aangeven waarom werd vastgehouden aan het onderhavige bevel ex artikel 126a Sv aan verzoekster om bescheiden en gegevens daterend van 1 januari 2009 tot 3 november 2014 te verstrekken, terwijl verzoekster medio juli 2014 pas voor de eerste keer contact heeft gehad met het SFO-object, alsmede dat de bescheiden met betrekking tot het SFO-object, waarover verzoekster beschikte, uitsluitend van omstreeks de periode juli-augustus 2014 dateren. Die bescheiden heeft verzoekster overigens aan de opsporingsambtenaar verstrekt. Zijdens verzoekster is ter zitting betoogd dat de ‘gevorderde gegevens’ van vóór juli 2014 onmogelijk inzicht kunnen verschaffen in de vermogenspositie van het SFO-object. Simpelweg, omdat verzoekster niet beschikt over bescheiden of gegevens uit die periode die betrekking hebben op enige rechtsverhouding tussen het SFO-object en verzoekster, noch tussen het SFO-object en derden. De rechtbank heeft aldus onvoldoende aandacht geschonken en ten onrechte geen overweging geweid aan het belang van verzoekster om in elk geval de ‘gevorderde’ privacy-gevoelige gegevens of anderszins vertrouwelijke bedrijfsinformatie daterend uit de periode van 1 januari 2009 tot juli 2014 niet te hoeven verstrekken aan de opsporingsambtenaar.
Voorts is betoogd, dat de ‘gevorderde gegevens’ van juli 2014 tot en met 3 november 2014, die betrekking hebben op transacties tussen verzoekster en de in het bevel genoemde (rechts)personen, evenmin betrekking hebben op enige rechtsverhouding tussen het SFO-object en verzoekster, noch tussen het SFO-object en derden. De rechtbank heeft derhalve onvoldoende aandacht geschonken en ten onrechte geen overweging geweid aan het belang van verzoekster om de ‘gevorderde’ privacy-gevoelige gegevens of anderszins vertrouwelijke bedrijfsinformatie daterend uit de periode van juli 2014 tot 3 november 2014 niet te hoeven verstrekken aan de opsporingsambtenaar.
Daarbij komt nog dat de officier van justitie wat betreft de ‘gevorderde gegevens’ slechts aangaf dat niet uitgesloten kon worden dat, zelfs als deze gegevens geen enkele betrekking hadden op het SFO-object, toch relevant konden zijn binnen het SFO. De officier van justitie liet het echter bij deze blote stelling zonder enige nadere onderbouwing. Ondanks het zijdens verzoekster gevoerde verweer hierover heeft de officier van justitie niet aannemelijk gemaakt dat de ‘gevorderde documenten’, die onmogelijk inzicht kunnen verschaffen in de vermogenspositie van het SFO-object, desondanks relevant (kunnen) zijn binnen het SFO. In de discussie ter zitting over de proportionaliteit en modaliteit van de onderhavige bevoegdheidsuitoefening ex artikel 126a Sv door de opsporingsambtenaar — waarin verzoekster wordt bevolen privacy-gevoelige gegevens en vertrouwelijke bedrijfsinformatie te verstrekken, terwijl deze geen enkel inzicht verschaffen in de vermogenspositie van het SFO-object — kan de officier van justitie niet volstaan met de enkele stelling dat deze gegevens mogelijk relevant zijn binnen het SFO. De officier van justitie moet aannemelijk maken dat de desbetreffende gegevens enig inzicht kunnen verschaffen in de vermogenspositie van het SFO-object of anderszins relevant zijn binnen dat SFO.
Dat de officier van justitie het, na een gevoerd verweer over de proportionaliteit van het verstrekken van gegevens die geen inzicht kunnen verschaffen in de vermogenspositie van het SFO-object, niet kan laten bij een blote stelling zonder enige onderbouwing , heeft de rechtbank niet (voldoende) onderkend. Daarnaast had de rechtbank zich ook een eigen oordeel moeten vormen over de vraag of aannemelijk is dat de ‘gevorderde gegevens’ van belang zijn binnen het SFO, nu die eigen oordeelsvorming tot de taak van de rechtbank behoort. De rechtbank had bij dat oordeel — in het licht van de bescherming van verzoeksters grondrechten, bijvoorbeeld artikel 8 EVRM — verzoeksters belang om privacy-gevoelige gegevens en anderszins vertrouwelijke bedrijfsinformatie niet publiek te laten worden, moeten laten prevaleren boven het door de officier van justitie beweerde — want niet aannemelijk gemaakte -strafvorderlijk belang dat deze gegevens mogelijk relevant zijn binnen het SFO.
De vraag die daarbij rijst, is welk strafvorderlijk belang wordt gediend door (binnen een SFO) kennis te nemen of gebruik te maken van gegevens, die geen enkele betrekking hebben op het SFO-object en geen inzicht kunnen verschaffen in diens vermogenspositie. De officier van justitie noch de rechtbank hebben deze vraag beantwoord. Ten onrechte en in strijd met het recht heeft de rechtbank geen overweging geweid aan deze argumenten. Als de rechtbank dit wel had gedaan, had de beschikking anders kunnen luiden. Dit levert een grond voor cassatie op.
Middel 4: ambtshalve cassatie
Uw Raad heeft in de arresten van 11 september 2012 (NJ 2013/241, r.o. 2.7.1–2.7.2.; NJ 2013/242–245) aangegeven dat de ambtshalve cassatie ‘tegenwoordig bijzonder spaarzaam’ wordt toegepast en dat ervan wordt uitgegaan dat het achterwege blijven van klachten die zijn toegespitst op misslagen in de bestreden beschikking of op fouten in de aan die beschikking voorafgegane procedure, berust op een weloverwogen keuze. Ondergetekende hecht eraan op te merken dat het beslist niet zijn bedoeling is om cassatieklachten te laten liggen. Echter kan niet worden uitgesloten, dat onbedoeld iets over het hoofd wordt gezien. Mocht het zo zijn dat Uw Raad constateert dat over een bepaald punt dat tot cassatie zou moeten leiden, niet is geklaagd, dan mag U er vanuit gaan dat dit niet berust op een weloverwogen keuze van verzoekster. Verzocht wordt in dat geval gebruik te maken van Uw bevoegdheid om ambtshalve te casseren. Aldus kunt U inhoud geven aan de taak die U heeft op het terrein van de ‘rechtsbescherming’ (naast die op het terrein van de ‘rechtseenheid’ en de ‘rechtsontwikkeling’).
Conclusie
Op grond van het voorgaande verzoek ik uw Raad de beschikking van de enkelvoudige raadkamer in strafzaken van de Rechtbank Midden-Nederland, Afdeling Strafrecht, Zittingslocatie Lelystad, uitgesproken op 24 maart 2015, onder parketnummer 16-703125-13 en rekestnummer 14-3231, te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar een andere rechtbank.
Tot slot
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. P.G. Grijpstra, advocaat te Helmond, kantoorhoudende te (5708 HZ) Helmond, aan de Schootense Dreef 31, die verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoekster.
Hoogachtend,
Goorts + Coppens
mr. P.G. Grijpstra
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 10‑08‑2015
Dit betroffen niet alleen bescheiden die betrekking hadden op de rechtsverhouding tussen verzoekster en het SFO-object, maar ook bescheiden die zagen op de rechtsverhouding tussen verzoekster en derden. Verzoekster heeft zelfs bescheiden die betrekking hadden op de rechtsverhouding tussen het SFO-object en derden overgelegd, welke bescheiden eerder door het SFO-object aan verzoekster waren overhandigd.
Zie onder meer D.R. Doorenbos, Bank- en Effectenbedrijf 1998, nr. 12, p. 16; en V. Mul, Banken en witwassen: wetgeving omtrent de beteugeling van het witwassen van geld, Deventer, Gouda Quint, 199, p. 248–250.