. Deze datum blijkt niet uit de zich in het procesdossier bevindende appeldagvaarding - (in het procesdossier bevindt zich niet een afschrift van de uitgebrachte dagvaarding maar een concept-dagvaarding) -, ook niet uit het bestreden arrest van het hof - (daarin wordt duidelijk per abuis gerept van een oproeping tegen 17 september 2013) -, maar uit de rol/archiefkaart die bij het hof is opgevraagd en bij de stukken is gevoegd.
HR, 10-07-2015, nr. 14/03816
ECLI:NL:HR:2015:1840
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-07-2015
- Zaaknummer
14/03816
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1840, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 10‑07‑2015; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:693, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:693, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑05‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1840, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑07‑2015
Partij(en)
10 juli 2015
Eerste Kamer
nr. 14/03816
EE/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.A.U. Juchter van Bergen Quast,
t e g e n
GRENKEFINANCE N.V.,gevestigd te Vianen,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Grenkefinance.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 2247512/CV EXPL 13-7209 van de kantonrechter te ’s-Hertogenbosch van 19 december 2013;
b. het arrest in de zaak 200.143.003/01 van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 24 juni 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen Grenkefinance is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Grenkefinance begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 10 juli 2015.
Conclusie 22‑05‑2015
Zaaknummer: 14/03816
Roldatum: 22 mei 2015 | mr. Wuisman CONCLUSIE inzake: |
[eiser], | |
eiser tot cassatie, advocaat: mr. R.A.U. Juchter van Bergen Quast, | |
tegen: Grenkefinance N.V., verweerder in cassatie, niet verschenen. |
1. Procesverloop
1.1 Tussen eiser tot cassatie (hierna: [eiser]) en verweerster in cassatie (hierna: Grenkefinance) is een geschil gerezen in verband met een door eerstgenoemde van laatstgenoemde gehuurd ‘radiancy skin’–apparaat. Grenkefinance heeft in verband met dit geschil bij dagvaarding van 30 juli 2013 tegen [eiser] een procedure aangespannen bij de rechtbank Oost-Brabant, kanton ’s-Hertogenbosch. Bij vonnis van 19 december 2013 heeft de kantonrechter in conventie [eiser] veroordeeld om genoemd apparaat aan Grenkefinance te retourneren op straffe van een dwangsom en om aan Grenkefinance een geldbedrag van € 16.764,28 en wettelijke rente te betalen, en in reconventie de vorderingen van [eiser] afgewezen.
1.2 [eiser] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof ’s Hertogenbosch. In het betrokken dagvaardingsexploot heeft zij Grenkefinance opgeroepen om ter zitting van 7 maart 2014(1.) van het hof te verschijnen ten einde alsdan te horen eis doen en concluderen zoals in het petitum van de appeldagvaarding is vermeld.
1.3 Eerst is aan [eiser] op 7 maart 2014 op de voet van het ‘Procesreglement voor de pilot civiele dagvaardingszaken bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch’ (hierna: het pilotreglement) een termijn van zes weken voor het nemen van de memorie van grieven verleend. Deze termijn verstreek op 22 april 2014. Op deze laatste datum heeft hij nog eenmaal een uitstel tot op 20 mei 2014 voor het nemen van de memorie van grieven gekregen. Op de rol van 20 mei 2014 heeft [eiser] niet van grieven gediend. De rolraadsheer heeft toen meteen ambtshalve akte van niet-dienen verleend.(2.)
1.4 Het hof heeft [eiser] vervolgens bij arrest van 24 juni 2014 niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep op de grond dat geen grieven zijn aangevoerd tegen het vonnis waarvan beroep.
1.5 [eiser] heeft tegen dit arrest op 30 juni 2014, en daarmee tijdig, cassatieberoep ingesteld. Tegen de niet verschenen Grenkefinance is verstek verleend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 Het aangevoerde cassatiemiddel bestaat uit vier onderdelen met klachten tegen het toepassing geven door het hof aan het pilotreglement en het op die voet [eiser] niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep. Voorafgaande aan de bespreking van deze klachten worden eerst enige algemene opmerkingen over en naar aanleiding van het pilotreglement gemaakt.
2.2 Het pilotreglement is een reglement dat in het kader van een pilot bij het hof ’s-Hertogenbosch met ingang van 1 januari 2013 van toepassing is verklaard op dagvaardingszaken bij dat hof. Het reglement bevat afwijkingen van het landelijk procesreglement voor dagvaardingsprocedures bij de gerechtshoven (hierna: het landelijk procesreglement). Deze afwijkingen strekken ertoe om de doorloop van de appelprocedure sterk te bekorten. Zij hebben onder meer betrekking op de termijnen voor het nemen van memories en het daarvoor te verlenen uitstel na verloop van die termijnen. Aan de pilot is bekendheid gegeven door middel van een Nieuwsbericht van 19 november 2012 op de website www.rechtspraak.nl. In dat bericht wordt vermeld dat het pilotreglement op dezelfde website is te vinden.(3.) In de bij het pilotreglement behorende considerans wordt opgemerkt dat de pilot in beginsel 1 jaar duurt. De pilot is echter per 1 januari 2014 en 2015 verlengd. Ook hiervan is door berichten op genoemde website kennisgegeven. De verlenging per 1 januari 2014 is aangekondigd in een Nieuwsbericht van 22 november 2013.
2.3 Een zelfde pilot als hiervoor in 2.2 genoemd is ook vanaf 1 januari 2013 bij het hof Amsterdam gestart met eveneens verlengingen per 1 januari 2014 en 2015. Het bij dat hof ingevoerde pilotreglement is niet geheel gelijk aan het pilotreglement van het hof ’s-Hertogenbosch. Zo is de regeling van uitstel voor het nemen van een memorie na het verstrijken van de zes-weken termijn daarvoor verschillend geregeld.
2.4 Op 17 april 2015 heeft de Hoge Raad twee arresten uitgesproken, waarvan het ene arrest betrekking heeft op het pilotreglement van het hof ’s-Hertogenbosch - (zaak met het nummer 14/04533) - en het andere arrest op het pilotreglement van het hof Amsterdam - (zaak met het nummer 14/01534).(4.) In het arrest inzake het pilotreglement van het hof ’s-Hertogenbosch staat de Hoge Raad stil bij de vraag van de geldigheid van het pilotreglement én bij de vraag of aan het reglement een met de goede procesorde strijdige toepassing is gegeven. Omtrent de eerste vraag overweegt de Hoge Raad in rov. 3.6.2 het volgende:
“(…). Een procesreglement dat door een daartoe bevoegd rechterlijk orgaan is vastgesteld en behoorlijk is bekendgemaakt, moet worden aangemerkt als recht in de zijn van artikel 79 RO. Het hof heeft met juistheid overwogen dat de bevoegdheid tot het vaststellen van een procesreglement als het onderhavige voortvloeit uit art. 133 Rv. Voorts staat art. 35 lid 1 Rv niet aan de geldigheid van het pilotreglement in de weg. Die bepaling opent de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen met betrekking tot door de rechter te stellen termijnen voor het verrichten van proceshandelingen en het verlenen van uitstel daarvoor. Anders dan het onderdeel veronderstelt, delegeert deze bepaling geen bevoegdheden aan de (landelijke) rechterlijke macht, maar opent het de mogelijkheid tot het stellen van regels bij algemene maatregel van bestuur. De omstandigheid dat art. 35 Rv uniformering tot doel heeft, doet niet af aan de geldigheid van een bevoegdelijk vastgesteld procesreglement dat afwijkt van het landelijk procesreglement.”
De tweede vraag geeft de Hoge Raad aanleiding om in rov. 3.8 onder meer het volgende te overwegen:
“(…). Het pilotreglement wordt toegepast bij wijze van experiment en wijkt aanmerkelijk af van het landelijk procesreglement in die zin , dat (a) na verstrijken van de termijn voor het indienen van memories, slechts één nadere termijn wordt verleend, terwijl (b) bij overschrijding van die nadere termijn, zonder peremptoir stelling of voorafgaande waarschuwing, ambtshalve akte niet-dienen wordt verleend. In zoverre is sprake van een bijzondere situatie. Weliswaar is aan het pilotreglement de nodige bekendheid gegeven en wordt een advocaat op grond van zijn deskundigheid zonder meer geacht op de hoogte te zijn van de geldende en de verstrekkende gevolgen van overschrijding (HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2813,NJ 2014/417 en ECL:NL:HR:2014:2798, NJ 2014/418), maar hier staat tegenover dat strikte naleving van het reglement meebrengt dat (eiseres) door het verzuim van haar advocaat definitief haar zaak niet in hoger beroep aan de rechter kan voorleggen. Zeker nu de toegang tot de (appel)rechter in het geding is, behoort de sanctie op het niet in acht nemen van de termijnen van het pilotreglement in een redelijke verhouding te staan tot het verzuim. Een goede procesorde brengt dan in de hiervoor onder (a) en (b) omschreven omstandigheden mee dat het belang van het voorkomen van onredelijke vertraging van het geding moet worden afgewogen tegen de ernst van het verzuim en de gevolgen die strikte naleving van het reglement zou hebben voor de procesvoering van de partij die erdoor wordt getroffen. Art. 1.6 van het pilotreglement maakt deze afweging ook mogelijk. In een geval als het onderhavige dient die afweging zonder meer te leiden tot het verlenen van een korte termijn om het verzuim te herstellen. Een termijn van veertien dagen volstaat daartoe. (…).”(5.)
Onderdeel 1
2.5 De klacht in onderdeel 1 komt erop neer dat het hof niet tot toepassing van het pilotreglement had kunnen komen bij gebreke van een wettelijke grondslag voor het vaststelling van het reglement.
2.6 Deze klacht stuit af op hetgeen de Hoge Raad overweegt in de hierboven in 2.4 geciteerde rov. 3.6.2.
Onderdeel 2
2.7 In onderdeel 2 wordt betoogd dat het hof niet tot toepassing van het pilotreglement had kunnen komen, omdat het reglement niet in werking is getreden omdat het niet voldoende bekend is gemaakt.
2.8 Deze klacht stuit af op de hierboven in 2.4 geciteerde overweging 3.8 van de Hoge Raad, waarin wordt opgemerkt dat aan het pilotreglement de nodige bekendheid is gegeven. Zoals hierboven in 2.2 vermeld is, aan het pilotreglement bekendheid gegeven via de website www.rechtspraak.nl, zijnde de officiële website van onder meer de gerechtshoven. Het publiceren op een website tegenwoordig een gangbare en bekende weg van verschaffen van informatie. Dit geldt ook voor het bekendmaken door gerechtelijke instanties van door hen opgezette regelingen via de website www.rechtspraak.nl. De advocatuur mag geacht worden hiermee bekend te zijn.(6.)
Een gerechtshof vormt niet een bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) – zie artikel 1.1 lid 2 sub c –, zodat artikel 3:42 Awb toepassing mist en er dus voor het hof ’s-Hertogenbosch niet krachtens lid 1 van dit artikel een verplichting bestond tot publicatie van het pilotreglement in de Staatscourant. Overigens schept lid 2 van het artikel ruimte voor elektronische bekendmaking.
Onderdeel 3
2.9 In onderdeel 3 wordt ervan uitgegaan dat het pilotreglement tot 1 januari 2014 gelding had. Dit uitgangspunt is onjuist. Zoals hierboven in 2.2 vermeld, merkt de considerans van het pilotreglement op dat het reglement in beginsel voor 1 jaar geldig is, terwijl de werking van het pilotreglement per 1 januari 2014 is verlengd en daarvan in een Nieuwsbericht van 22 november 2013 op de website www.rechtspraak.nl kennis is gegeven.
Onderdeel 4
2.10 In onderdeel 4 wordt aangevoerd dat het pilotreglement leidt tot regionale verschillen en dat dit strijd met artikel 35 Rv oplevert. Hieraan wordt kennelijk ook de conclusie van onverbindendheid van het pilotreglement verbonden. Die conclusie stuit echter af op het slot van de hierboven in 2.4 geciteerde rov. 3.6.2: “De omstandigheid dat art. 35 Rv uniformering tot doel heeft, doet niet af aan de geldigheid van een bevoegdelijk vastgesteld procesreglement dat afwijkt van het landelijk procesreglement.”
Slotsom
2.11 De in de vier onderdelen aangevoerde klachten die de gelding van het pilotreglement aan de orde stellen, treffen, zo volgt uit het voorgaande, geen doel. Er is geen klacht aangevoerd van de strekking dat aan het op zichzelf wel geldende pilotreglement door het hof een met de goede procesorde strijdige wijze uitvoering is gegeven.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑05‑2015
. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] van te voren ervoor gewaarschuwd was dat hem bij het niet nemen van de memorie van grieven op 20 mei 2014 meteen ambtshalve akte van niet-dienen zou worden verleend.
. De ingebruikneming van het pilotreglement is daarnaast aangekondigd in brieven van 27 november 2012 aan de Raden van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten en als bijlage meegestuurd.
. HR 17 april 2014, ECLI:NL:HR:2015:1064 en HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1075. In beide zaken is een conclusie genomen door A-G mr. Wesseling-van Gent met de vindplaatsen ECLI:NL:PHR 2015, 82 respectievelijk 83.
. Een min of meer gelijkluidende overweging komt voor in het arrest dat de Hoge Raad op 17 april 2015 in de zaak met het nummer 14/01534 heeft uitgesproken.
. Zie nader over het thema ‘behoorlijke bekendmaking’ van rechtersregelingen K. Teuben, Rechtersregelingen, in het burgerlijk (proces)recht, diss. RUL 2005, blz. 155 e.v.