Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/23.2.4
23.2.4 Rechtsvormen beleggingsfondsen
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS369394:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Ondernemingsrecht / Personenvennootschappen
Europees belastingrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Vgl. A. Vroon, Beheer is meer, WFR 2005/6619, blz. 509.
J.W.P.M. van der Velden, (Middellijke) vertegenwoordiging bij beleggingsfondsen, Tijdschrift voor Financieel Recht, 2006, nr. 7/8, blz. 159-160 en J.W.P.M. van der Velden, Beleggingsfondsen naar burgerlijk recht (diss.), Kluwer, Deventer, 2008, blz. 211-217. Uit de grote hoeveelheid door Van der Velden aangehaalde literatuur blijkt wel dat de heersende opvatting in de literatuur is dat een beleggingsfonds een meerpartijenovereenkomst is.
J.H.A. Verweij, Van de regen in de drup?, Vennootschap & Onderneming 2006 nr. 7/8, blz. 146 en M. Beudeker, De commanditaire vennootschap en het fonds voor gemene rekening: de relevantie van het toestemmingsvereiste, Vennootschap & Onderneming, 2007, nr. 7/8, blz. 150.
M.E.J. Klompé en H.W.R. Weststrate, Beleggingsfondsen; eigendomsverhoudingen en afgescheiden vermogen, De NV 1996, nr. 74/3, blz. 83.
K. Frielink, Beleggingsfondsen, De NV 1996, nr. 74/5, blz. 150 en 151.
E.M. Dieben en A.L. Wissing, De gevolgen van de nieuwe Wet Personenvennootschappen voor beleggingsinstellingen, Tijdschrift voor Financieel Recht, 2008, nr. 7-8, blz. 238.
P. Klemann, Enkele aspecten van beleggingsfondsen, in: Beleggingsinstellingen nader belicht, Preadviezen voor de Vereniging voor Effectenrecht, Kluwer, Deventer, 2000, blz. 53.
E. Cohen Henriquez, Het beleggingsfonds: Maatschap of participatieovereenkomst?, WPNR 1971/ 5130, blz. 231.
M.G. de Jong, Open en besloten bij commanditaire vennootschappen en fondsen voor gemene rekening (diss.), Boom Juridische uitgevers, Den Haag, 2001, blz. 143.
P.J.M. Bongaarts en P.H.J. Essers, Het fiscale regime voor beleggingsinstellingen, Kluwer, Deventer, 1993, blz. 3 en M. Beudeker, De commanditaire vennootschap en het fonds voor gemene rekening: de relevantie van het toestemmingsvereiste, Vennootschap & Onderneming, 2007, nr. 7/8, blz. 150.
J.M. Gerretsen (red.), De vennootschap volgens titel 7.13 BW, SDU, Amersfoort, 2003, blz. 36.
E.M. Dieben en A.L. Wissing, De gevolgen van de nieuwe Wet Personenvennootschappen voor beleggingsinstellingen, Tijdschrift voor Financieel Recht, 2008, nr. 7-8, blz. 236-245.
In dezelfde zin: J.W.P.M. van der Velden, Beleggingsfondsen naar burgerlijk recht (diss.), Kluwer, Deventer, 2008, blz. 329-330.
J.H.A. Verweij, Van de regen in de drup?, Vennootschap & Onderneming, 2006, nr. 7/8, blz. 146.
HR 10 januari 1968, nrs. 837 t/m 840, BNB 1968/81 (Union II) en Rechtbank Almelo 28 december 2005, JOR 2006, 92.
Conclusie van A-G Groeneveld van 27 juni 2003, nr. 38 059, BNB 2005/73, punt 3.3.2.4.
In de voorgestelde titel 7.13 BW wordt de CV als een bijzondere vorm van de openbare vennootschap beschouwd.
Zie: art. 7:800 lid 1 BW wetsvoorstel invoering van titel 7.13 BW. Verwezen zij voorts naar hoofdstuk 24 inzake personenvennootschappen. In de Nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel vaststelling van titel 7.13 BW is opgemerkt dat de vraag of een beleggingsfonds of een fonds voor gemene rekening een vennootschap is, van geval tot geval moet worden beantwoord. Volgens de minister van Justitie is vereist dat “de deelnemers (niet alleen met het fonds, maar ook) met elkaar een overeenkomst om met elkaar samen te werken hebben gesloten”. De minister meent dat dit veelal niet het geval is, zeker niet bij openbare beleggingsfondsen. Kamerstukken II 2003/04, 28 746, nr. 5 (NaV), blz. 9.
J.W.P.M. van der Velden, (Middellijke) vertegenwoordiging bij beleggingsfondsen, Tijdschrift voor Financieel Recht, 2006, nr. 7/8, blz. 157 en J.W.P.M. van der Velden, Beleggingsfondsen naar burgerlijk recht (diss.), Kluwer, Deventer, 2008, blz. 329.
In dezelfde zin: J.W.P.M. van der Velden, (Middellijke) vertegenwoordiging bij beleggingsfondsen, Tijdschrift voor Financieel Recht, 2006, nr. 7/8, blz. 166.
Zie voor een meer principiële uiteenzetting over de vraag of een OVR een beleggingsfonds of een beleggingsmaatschappij is: M.R. Hoekstra, Is een OVR een beleggingsfonds of een beleggingsmaatschappij?, Vereniging & Onderneming 2003, nr. 5, blz. 87-89. Opgemerkt zij dat de bijdrage van Hoekstra dateert van vóór het wetsvoorstel Invoeringswet titel 7.13 BW, waarin art. 7:804 lid 2 BW voor het eerst werd opgenomen.
Beleggingsfondsen zijn gebaseerd op contractuele verhoudingen.1 Een beleggingsfonds is een meerpartijenovereenkomst.2 Het beleggingsfonds is daarbij niet gekoppeld aan een bepaalde rechtsvorm. Gezien de definitie van het begrip beleggingsfonds in de Wft, bezit een beleggingsfonds in ieder geval geen rechtspersoonlijkheid. Dit geldt ook voor fondsen voor gemene rekening.3 Beleggingsfondsen kunnen daardoor verschillende juridische gedaanten aannemen. Beleggingsfondsen vertonen verwantschap met personenvennootschappen.
Klompé en Weststrate menen dat een beleggingsfonds de juridische organisatievorm van een “gemeenschap” of een “vennootschap” (tot de inwerkingtreding van titel 7.13 BW: maatschap, vennootschap onder firma of commanditaire vennootschap) kan hebben.4 Frielink daarentegen acht het niet mogelijk dat een beleggingsfonds een gemeenschap is. Volgens hem is sprake van een duurovereenkomst sui generis, indien niet de vorm van een maatschap, vennootschap onder firma of commanditaire vennootschap is gekozen.5 Een overeenkomst sui generis wordt over het algemeen als flexibeler beschouwd dan een vennootschapsovereenkomst, aangezien de bepalingen van het vennootschapsrecht niet van toepassing zijn. Met name de aansprakelijkheid van de deelnemers speelt een rol. In het geval van een overeenkomst sui generis zijn de participanten (beleggers) tot het bedrag van de inbreng aansprakelijk. In het geval van een personenvennootschap is het afhankelijk van het type vennootschap dat wordt aangenomen.6 In de praktijk wordt het om die reden veelal wenselijk geacht een beleggingsfonds niet als een vennootschap, maar als een overeenkomst sui generis aan te merken. Klemann meent dat een beleggingsfonds veelal een overeenkomst sui generis is tussen de beheerder, bewaarder en de participanten.7 Wanneer de beleggers een grote invloed hebben in het beleid, acht hij het onder omstandigheden denkbaar dat het fonds als een maatschap is te classificeren. Cohen Henriquez duidt beleggingsfondsen die niet als maatschap zijn aan te merken als “een serie participatiecontracten”.8 De Jong gaat uit van een vergelijking met de maatschap, al dan niet op aandelen.9 Ook Bongaarts en Essers, alsmede Bedeuker gaan uit van de classificatie als maatschap (vanaf de inwerkingtreding van titel 7.13 BW: “vennootschap”).10 Gerretsen merkt, als fondsen voor gemene rekening aan te duiden beleggingsfondsen, aan als overeenkomsten sui generis.11 Dieben en Wissing menen dat de rechter in een voorkomend geval, gezien de wetsgeschiedenis van het wetsvoorstel personenvennootschappen, niet snel tot het oordeel zal kunnen komen dat een beleggingsfonds als vennootschap is aan te merken.12
Het komt mij voor dat een beleggingsfonds in beginsel aangemerkt zal moeten worden als een overeenkomst sui generis.13 Het is niet ongebruikelijk dat in de fondsvoorwaarden expliciet wordt opgenomen, dat niet bedoeld is een personenvennootschap in het leven te roepen. In de praktijk zullen – met name bij het opzetten van een fonds voor gemene rekening – in eerste instantie de bewaarder en de beheerder een overeenkomst sluiten (de overeenkomst én de inhoud ervan worden beide aangeduid als “fondsvoorwaarden”), waartoe de beleggers toetreden.14 Desalniettemin zijn er in de jurisprudentie voorbeelden te vinden van gevallen waarin beleggingsfondsen als personenvennootschappen zijn aangemerkt.15 Van belang daarbij is dat naar het oordeel van de Hoge Raad voor de aanwezigheid van een personenvennootschap niet noodzakelijk is dat de vennoten zich tot elkaar wenden, maar dat voldoende is dat zij de fondsvoorwaarden accepteren. Vanwege deze jurisprudentie valt niet uit te sluiten dat een beleggingsfonds een personenvennootschap is.16 Dit is echter pas het geval indien aan de voorwaarden voor een (stille of openbare) vennootschap (tot de inwerkingtreding van titel 7.13 BW: maatschap of vennootschap onder firma) of een commanditaire vennootschap17 (hierna: “CV”) is voldaan (zie hoofdstuk 24).18 Hoewel bij een als personenvennootschap ingericht beleggingsfonds in theorie de bewaarder en de beheerder vennoten kunnen zijn, zal dit in de praktijk niet veel voorkomen.19 De bewaarder en beheerder brengen niets in en kunnen dan geen vennoot zijn. Als er een OV of CV wordt gevormd, dan zijn slechts de beleggers de vennoten van de vennootschap. Als de beleggers tezamen een vennootschap vormen, dan is de relatie tussen de vennootschap (de vennoten als zodanig) en de beheerder en bewaarder (de fondsvoorwaarden) te beschouwen als een meerpartijenovereenkomst van eigen aard.20
Zodra titel 7.13 BW in werking treedt, kunnen openbare vennootschappen en commanditaire vennootschappen rechtspersoonlijkheid hebben. Zoals aangegeven, hebben beleggingsfondsen geen rechtspersoonlijkheid. De vraag komt daardoor op of de openbare vennootschap met rechtspersoonlijkheid (hierna: “OVR”) of de commanditaire vennootschap met rechtspersoonlijkheid (hierna: “CVR”) als beleggingsmaatschappij in de zin van art. 1:1 Wft moeten worden aangemerkt. Het voorgestelde art. 7:804 lid 2 BW biedt bij de beantwoording van deze vraag uitkomst.21 Met het woord “rechtspersoon” in bepalingen buiten titel 7.13 BW worden niet de OVR en de CVR bedoeld, tenzij anders blijkt. Daaruit volgt dat een fonds dat als OVR of CVR is ingericht, een beleggingsfonds en niet een beleggingsmaatschappij in de zin van de Wft is.
Voor de heffing van btw is in beginsel irrelevant of het beleggingsfonds een (personen)vennootschap of een overeenkomst sui generis (informeel samenwerkingsverband) is. In de paragrafen 23.3 en 23.4 laat ik daarom in het midden of beleggingsfondsen, alsmede fondsen voor gemene rekening, tot de vorming van een personenvennootschap leiden. Aan personenvennootschappen wordt evenwel in hoofdstuk 24 afzonderlijk aandacht besteed. In dat hoofdstuk bespreek ik de zogenoemde “beleggings-CV’s” (zie ook hierna, paragraaf 23.2.7 over “beleggingsobjecten”).