De wetgever beoogde in 2009 de juridische betekenis van elektronische bekendmaking in overeenstemming te brengen met de praktische betekenis die die vorm van bekendmaking inmiddels had verkregen. Zie Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 31 084, nr. 3, p. 10 en 11. Met een 'andere door de gemeente algemeen verkrijgbaar gestelde uitgave' wordt de wetsgeschiedenis bedoeld een overzichtelijke, gebundelde, voor een ieder toegankelijke, schriftelijke publicatie. Zie Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 19 403, nr. 10, p. 197.
HR, 15-05-2012, nr. 10/03782
ECLI:NL:HR:2012:BW3677
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15-05-2012
- Zaaknummer
10/03782
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BW3677
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BW3677, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑05‑2012
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHLEE:2010:BN4006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BW3677
ECLI:NL:HR:2012:BW3677, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑05‑2012; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHLEE:2010:BN4006, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BW3677
- Vindplaatsen
Conclusie 15‑05‑2012
Mr. Knigge
Partij(en)
Nr. 10/03782
Mr. Knigge
Zitting: 14 februari 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft bij arrest van 13 augustus 2010 verdachte wegens "overtreding van artikel 2.1.1.4. lid 1 Algemene plaatselijke verordening Leeuwarden" veroordeeld tot een geldboete van € 50,- subsidiair één dag hechtenis en een inbeslaggenomen vlindermes verbeurd verklaard.
2.
Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3.
Namens verdachte heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, een middel van cassatie voorgesteld.
4.
Het middel
- 4.1.
Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid Sv, niet uitdrukkelijk en gemotiveerd heeft gerespondeerd op het door de verdediging uitdrukkelijk onderbouwde standpunt, inhoudende dat de bewuste bepaling uit de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en de gebiedsaanwijzing niet (althans niet op een juiste wijze) bekend zijn gemaakt en dat deze omissie moet leiden tot vrijspraak.
- 4.2.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij:
"op 2 april 2007 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, in een voor het publiek toegankelijk gebouw, te weten de arrondissementsrechtbank, gelegen aan de voor het openbaar verkeer openstaande weg, het Zaailand, zijnde een weg gelegen binnen een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gebied, een mes bij zich heeft gehad."
- 4.3.
Ten tijde van het bewezenverklaarde feit luidde art. 2.1.1.4 lid 1 APV Leeuwarden als volgt:
"Het is verboden, op door het college van burgemeester en wethouders aangewezen wegen, met inbegrip van daaraan gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen, messen of andere voorwerpen, die als steekwapen kunnen worden gebruikt, bij zich te hebben."
- 4.4.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep blijkens de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota in dit verband aangevoerd (met weglating van voetnoten):
"Bewijs
Publicatie
Uit niets blijkt dat de bewuste bepaling in de APV en de gebiedsaanwijzing op een juiste wijze is bekend gemaakt. Sterker nog, uit niets blijkt dat zij überhaupt zijn gepubliceerd.
Uit lid 1 van de bepaling in de APV volgt dat het verbod geldt binnen een door het college van B&W aangewezen gebied. In het dossier is als bijlage II een gebied benoemd.
In de zich eveneens in het dossier bevindende ambtelijke toelichting" op het messenverbod volgt dat de aanwijzing van een gebied onder meer publiekelijk bekend dient te worden gemaakt "via Huis-aan-Huis en de Leeuwarder Courant en treedt daarmee in werking."
Deze toelichting correspondeert ook met de Memorie van Toelichting tot wijziging van de Gemeentewet en de Wet wapens en munitie. Het gaat om de mogelijkheid om gebieden aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied. Hierin is onder andere vermeld (pag. 6): "De aanwijzing door de burgemeester van een gebied tot veiligheidsrisicogebied is een besluit in de zin van Algemene wet bestuursrecht. Dit houdt onder meer in dat het besluit bekend moet worden gemaakt op de wijze voorzien in artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)."
In art. 139 Gemeentewet is omschreven op welke wijze besluiten van het gemeentebestuur houdende algemene voorschriften moeten worden bekendgemaakt. De besluiten verbinden pas nadat zij zijn bekendgemaakt. In art. 143 is bovendien geregeld dat besluiten op overtreding waarvan straf is gesteld na bekendmaking moeten worden medegedeeld aan het parket.
Er is geen bewijs voor het feit dat aan dit bekendmakingvereiste op de ten laste gelegde datum, 2 april 2007, was voldaan. In de MvT wordt nog vermeld dat bekendmaking bij de toegang tot het gebied een voorkeur geniet. Zelfs daarvan is niets gebleken.
Niet kan worden vastgesteld dat de bepaling op die datum überhaupt in werking was getreden. In de tenlastelegging is als bestanddeel opgenomen dat het moet gaan om een "aangewezen gebied", hetgeen inhoudt een rechtmatig aangewezen gebied. Dat kan niet worden bewezen.
Primair leidt dit tot vrijspraak."
- 4.5.
's Hofs arrest bevat geen beslissing op het in het middel bedoelde en hiervoor weergegeven verweer.
- 4.6.
In het middel wordt het bedoelde verweer aangemerkt als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Dat lijkt mij in elk geval niet juist voor zover dat verweer betrekking heeft op de bekendmaking van de desbetreffende APV-bepaling. De Algemene Plaatselijke Verordening Leeuwarden houdt algemeen verbindende voorschriften in, die ingevolge art. 139, eerste lid, Gemeentewet niet verbinden dan wanneer zij zijn bekendgemaakt. Als de bepaling niet behoorlijk is bekendgemaakt, mist zij dus verbindende kracht. Dat leidt dan niet tot vrijspraak, maar tot ontslag van rechtsvervolging wegens de niet-strafbaarheid van het feit. Het bedoelde verweer is daarom in zoverre een verweer in de zin van art. 358 lid 3 Sv. Voor zover het middel er ook over mocht bedoelen te klagen dat dit artikellid is geschonden, geldt het volgende.
- 4.7.
Het Hof had, nu het in strijd met het gevoerde verweer oordeelde dat het feit strafbaar was, op het verweer uitdrukkelijk en gemotiveerd moeten beslissen. Het middel klaagt terecht over het ontbreken van een dergelijke beslissing. De vraag is of dat tot cassatie moet leiden.
- 4.8.
In het tweede lid van art. 139 Gemeentewet - zoals het luidde van 1 januari 1998 tot en met 30 juni 2009 - is bepaald dat de bekendmaking geschiedt door plaatsing in het gemeenteblad, dan wel, bij gebreke daarvan, door opneming in een andere door de gemeente algemeen verkrijgbaar gestelde uitgave. Sinds 1 juli 2009 bepaalt het derde lid van art. 139 Gemeentewet dat het gemeenteblad ook "elektronisch" kan worden uitgegeven. Ik ga er vanuit dat een elektronisch uitgegeven gemeenteblad vóór 1 juli 2009 geen behoorlijke bekendmaking opleverde en dat publicatie op een website van de gemeente ook niet aangemerkt kan worden als "een andere door de gemeente algemeen verkrijgbaar gestelde uitgave" in de zin van art. 139 lid 2 (oud) Gemeentewet.1.
- 4.9.
Het verweer houdt in dat uit "niets" blijkt dat de bewuste APV-bepaling op een juiste wijze is bekendgemaakt en dat uit "niets" blijkt dat zij "überhaupt" is gepubliceerd. Dat lijkt mij wat teveel gezegd. Bij de stukken bevindt zich een exemplaar van de Algemene Plaatselijke Verordening Leeuwarden. Die verordening vermeldt aan het slot dat zij is vastgesteld "in de raadsvergadering van 19 februari 2007, nr 10b" en dat zij is bekendgemaakt op 28 februari 2007.2. In het dossier bevindt zich voorts een kopie met "Kennisgevingen" van de gemeente Leeuwarden van - naar ik meen te kunnen ontcijferen - 28 februari 2007 waarin onder "Diverse bekendmakingen" het "raadsbesluit d.d. 19 februari 2007" wordt genoemd met vermelding dat dit besluit de vaststelling van de Algemene Plaatselijke Verordening Leeuwarden betreft. Deze bekendmaking bevat niet de inhoud van de APV. Meegedeeld wordt dat het raadsbesluit gedurende zes weken in de hal van het Stadskantoor voor ieder ter inzage ligt en dat de tekst van de verordening tegen betaling te verkrijgen is bij de balie van het Stadskantoor. Dat is op zich voldoende.3.
- 4.10.
Of en op welke wijze de in de genoemde kopie vervatte "Kennisgevingen" zijn uitgegeven, is niet geheel duidelijk. Op de internetsite van de gemeente Leeuwarden (www.leeuwarden.nl ) is tegenwoordig te lezen dat de gemeente Leeuwarden elke woensdag nieuwsitems, aankondigingen van informatiebijeenkomsten, bouwvergunningen, kapvergunningen en nog vele andere zaken bekend maakt in het blad Huis aan Huis. Daarbij biedt de site de mogelijkheid om de bekendmakingen van 2012 in het blad Huis aan Huis on line te bekijken. Het aanklikken van (bijvoorbeeld) "Kennisgevingen 11 januari 2012" leert dan dat de vormgeving van deze kennisgevingen overeenkomt met de genoemde kopie in het dossier.4.
- 4.11.
Het kan er op grond hiervan mijns inziens voor gehouden worden dat de bedoelde kopie in het dossier kennisgevingen betreft die in het blad Huis aan Huis zijn gepubliceerd (en die wellicht ook destijds al tevens op de website van de gemeente waren te vinden). In elk geval geldt dat het Hof het verweer dat uit "niets" van behoorlijke publicatie blijkt, slechts had kunnen verwerpen. Alles wijst er juist op dat wel van behoorlijke publicatie sprake is. Het middel faalt dus in zoverre.
- 4.12.
Dan nu het verweer voor zover dat betrekking heeft op de bekendmaking van de gebiedsaanwijzing. Dat dit verweer een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt oplevert, berust kennelijk op de opvatting dat niet van "door het college van burgemeester en wethouders aangewezen" wegen kan worden gesproken als die aanwijzing niet behoorlijk is bekendgemaakt. Die opvatting komt mij juist voor. Dat betekent dat het, indien juist, tot vrijspraak dient te leiden. Van een verweer in de zin van art. 358 lid 3 Sv is dus geen sprake.
- 4.13.
Daarmee is nog niet gezegd dat het Hof het aangevoerde bezwaarlijk anders had kunnen verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Op de keper beschouwd is immers enkel aangevoerd dat uit "niets" blijkt dat aan de wettelijke eis van bekendmaking is voldaan. Dat is als onderbouwing wel erg mager. Ik merk daarbij het volgende op.
- 4.14.
Volgens de in het verweer genoemde memorie van toelichting is de aanwijzing door de burgemeester van een gebied tot veiligheidsrisicogebied inderdaad een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, hetgeen betekent dat het besluit bekend moet worden gemaakt op de wijze voorzien in artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).5. Ten tijde van het aanwijzingsbesluit diende bekendmaking van besluiten die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, ingevolge art. 3:42 Awb te geschieden door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Bij de gedingstukken bevindt zich een kopie van "Kennisgevingen" van de gemeente Leeuwarden van - naar ik meen te kunnen lezen - 7 maart 2007, met daarin onder het kopje "Veiligheid in Leeuwarden" bekendmaking van het onderhavige aanwijzingsbesluit. Het kan er - op de gronden uiteengezet onder 4.10 - voor gehouden worden dat het hier gaat om een bekendmaking in het blad Huis aan Huis. In elk geval geldt dat het verweer in het licht van wat uit de gedingstukken blijkt, om nadere onderbouwing vraagt. Het is in het licht van die gedingstukken niet onbegrijpelijk dat het Hof de stelling dat uit "niets" van behoorlijke publicatie blijkt, geen respons waardig heeft geacht.
- 4.15.
Het middel faalt ook in zoverre.
5.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
6.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
7.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑05‑2012
Uit de in het verweer genoemde 'ambtelijke toelichting', die zich in het dossier bevindt, kan worden opgemaakt dat het 'messenverbod' van art. 2.1.1.4 APV Leeuwarden al sinds 2004 van kracht is. De nieuwe bekendmaking in 2007 maakt dat aan de vraag of het verbod in 2004 behoorlijk is gepubliceerd, voorbij kan worden gegaan.
Zie HR 24 december 1997, LJN AA3345 en HR 10 augustus 1998, LJN AA2624.
Ik merk daarbij nog op dat op de website van de gemeente ook te lezen valt dat de bekendmakingen (kennisgevingen) uit Huis aan Huis ook te bekijken zijn via 'bekendmakingen van de gemeente'. Het betreft hier kennelijk het elektronisch uitgegeven gemeenteblad. De vormgeving van deze bekendmakingen is anders.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999-2000, 26 865, nr. 3, p. 6. Overigens stelt art. 3:1 lid 1 sub b Awb dat de bepalingen over bekendmaking van besluiten (onder meer 3:42 Awb) niet van toepassing zijn op besluiten inhoudende algemeen verbindende voorschriften.
Uitspraak 15‑05‑2012
Inhoudsindicatie
Art. 359.2 Sv, art. 358.3 Sv. V.zv. het middel t.a.v. het verweer dat art. 2.1.1.4 APV Leeuwarden ondeugdelijk is bekendgemaakt en daarom niet verbindend is, klaagt dat het Hof niet heeft voldaan aan het motiveringsvoorschrift van art. 359.2.2e volzin Sv, miskent het dat het hier een verweer betreft waarop ingevolge art. 358.3 Sv bepaaldelijk moet worden beslist en waarvoor het motiveringsvoorschrift van art. 359.2.1e volzin Sv geldt (vgl. HR LJN BB8977). V.zv. het middel klaagt dat het Hof de afwijking van het standpunt dat uit “niets” blijkt dat sprake was van een “door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gebied” niet heeft gemotiveerd, kan het middel niet tot cassatie leiden. Het Hof heeft het aangevoerde in zoverre kennelijk niet opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359.2.2e volzin Sv. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
Partij(en)
15 mei 2012
S 10/03782
Strafkamer
nr. S 10/03782SG/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 13 augustus 2010, nummer 24/002016-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van door de verdediging ten aanzien van de bekendmaking van artikel 2.1.1.4 van de Algemene Plaatselijke Verordening Leeuwarden (hierna: APV Leeuwarden) en de gebiedsaanwijzing naar voren gebrachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunten.
2.2.1.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 2 april 2007 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, het Zaailand, althans in of bij een voor het publiek toegankelijk gebouw, te weten de arrondissementsrechtbank, gelegen aan deze weg, zijnde een weg gelegen binnen een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gebied, een mes, in elk geval een voorwerp, dat als steekwapen kon worden gebruikt, bij zich heeft gehad."
2.2.2.
Daarvan is bewezenverklaard dat:
"hij op 2 april 2007 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, in een voor het publiek toegankelijk gebouw, te weten de arrondissementsrechtbank, gelegen aan de voor het openbaar verkeer openstaande weg, het Zaailand, zijnde een weg gelegen binnen een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gebied, een mes bij zich heeft gehad."
2.2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"Bewijs
Publicatie
Uit niets blijkt dat de bewuste bepaling in de APV en de gebiedsaanwijzing op een juiste wijze is bekend gemaakt. Sterker nog, uit niets blijkt dat zij überhaupt zijn gepubliceerd.
Uit lid 1 van de bepaling in de APV volgt dat het verbod geldt binnen een door het college van B&W aangewezen gebied. In het dossier is als bijlage II een gebied benoemd.
In de zich eveneens in het dossier bevindende "ambtelijke toelichting" op het messenverbod volgt dat de aanwijzing van een gebied onder meer publiekelijk bekend dient te worden gemaakt "via Huis-aan-Huis en de Leeuwarder Courant en treedt daarmee in werking."
Deze toelichting correspondeert ook met de Memorie van Toelichting tot wijziging van de Gemeentewet en de Wet wapens en munitie. Het gaat om de mogelijkheid om gebieden aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied.
Hierin is onder andere vermeld (pag. 6): "De aanwijzing door de burgemeester van een gebied tot veiligheidsrisicogebied is een besluit in de zin van Algemene wet bestuursrecht. Dit houdt onder meer in dat het besluit bekend moet worden gemaakt op de wijze voorzien in artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)."
In art. 139 Gemeentewet is omschreven op welke wijze besluiten van het gemeentebestuur houdende algemene voorschriften moeten worden bekendgemaakt. De besluiten verbinden pas nadat zij zijn bekendgemaakt. In art. 143 is bovendien geregeld dat besluiten op overtreding waarvan straf is gesteld na bekendmaking moeten worden medegedeeld aan het parket.
Er is geen bewijs voor het feit dat aan dit bekendmakingvereiste op de ten laste gelegde datum, 2 april 2007, was voldaan. In de MvT wordt nog vermeld dat bekendmaking bij de toegang tot het gebied een voorkeur geniet. Zelfs daarvan is niets gebleken.
Niet kan worden vastgesteld dat de bepaling op die datum überhaupt in werking was getreden. In de tenlastelegging is als bestanddeel opgenomen dat het moet gaan om een "aangewezen gebied", hetgeen inhoudt een rechtmatig aangewezen gebied. Dat kan niet worden bewezen.
Primair leidt dit tot vrijspraak.
(...)
Conclusie
- a.
Niet blijkt dat de bekendmaking van het besluit van de burgemeester deugdelijk bekend is gemaakt. Dit leidt primair tot vrijspraak."
2.3.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 2.1.1.4, eerste lid, APV Leeuwarden. Deze bepaling, die onder het hoofdje "Messen en andere voorwerpen als steekwapens" is opgenomen in Hoofdstuk 2 "Openbare orde", Afdeling 1 "Orde en veiligheid op de weg", Paragraaf 1 "Bestrijding van ongeregeldheden", luidt:
"Het is verboden, op door het college van burgemeester en wethouders aangewezen wegen, met inbegrip van daaraan gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen, messen of andere voorwerpen, die als steekwapen kunnen worden gebruikt, bij zich te hebben."
2.4.
Voor zover het middel ten aanzien van het verweer dat artikel 2.1.1.4 van de APV ondeugdelijk is bekendgemaakt en daarom niet verbindend is, klaagt dat het Hof niet heeft voldaan aan het in art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv gegeven motiveringsvoorschrift ten aanzien van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, miskent het dat het hier een verweer betreft waarop ingevolge art. 358, derde lid, Sv bepaaldelijk moet worden beslist. Voor die beslissing geldt het motiveringsvoorschrift van de eerste volzin van eerstgenoemde bepaling (vgl. HR 29 april 2008, LJN BB8977, NJ 2009/130, rov. 6.3). In zoverre faalt het middel.
2.5.
Ook voor zover het middel klaagt dat het Hof de afwijking van het standpunt dat uit "niets" blijkt dat sprake was van een "door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gebied" niet heeft gemotiveerd, kan het middel niet tot cassatie leiden. Het Hof heeft het aangevoerde in zoverre kennelijk niet opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 15 mei 2012.