HR, 10-08-1998, nr. 33 632
ECLI:NL:HR:1998:AA2624
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-08-1998
- Zaaknummer
33 632
- LJN
AA2624
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1998:AA2624, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑08‑1998; (Cassatie)
- Wetingang
art. 139 Gemeentewet
- Vindplaatsen
BNB 2000/15 met annotatie van W.J.N.M. SNOIJINK
V-N 1999/53.5 met annotatie van Redactie
Uitspraak 10‑08‑1998
Inhoudsindicatie
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 1 augustus 1997 betreffende na te melden aan hem voor het jaar 1995 opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Elburg.
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 1 augustus 1997 betreffende na te melden aan hem voor het jaar 1995 opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Elburg.
1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1995 wegens het genot krachtens zakelijk recht en het feitelijke gebruik van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1 te Z, op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Elburg opgelegd naar een heffingsgrondslag van
f 550.000,--, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van Burgemees-ter en Wethouders van de gemeente Elburg (hierna: B en W) zijn verminderd tot aanslagen naar een heffingsgrondslag van f 520.000,--.
Belanghebbende is van de uitspraak van B en W in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
B en W hebben een vertoogschrift ingediend.
Bij brieven van de griffier van de Hoge Raad van 15 april en 1 mei 1998 zijn inlichtingen gevraagd aan de Gemeentesecretaris van de gemeente Elburg. Deze heeft bij brieven van 27 april en 11 mei 1998 geantwoord.
3. Ambtshalve aanwezig bevonden grond voor cassatie
3.1. De in geschil zijnde aanslagen zijn opgelegd op basis van de Verordening op de heffing en de invordering van onroerendezaakbelastingen 1995 van de gemeente Elburg (hierna: de Verordening).
3.2. Uit de stukken van het geding, waaronder de onder 2. vermelde briefwisseling met de Gemeentesecretaris van de gemeente Elburg, moet worden afgeleid dat de tekst van de Verordening na de vaststelling daarvan is opgenomen in een, van een register voorziene en voor ieder toegankelijke, verzameling van algemeen verbindende voorschriften, dat de tekst van een in die verzameling opgenomen verordening voor een ieder kosteloos ter inzage ligt en in afschrift voor een ieder verkrijgbaar is tegen betaling van leges, dat op 11 januari 1995 in een binnen de gemeente verspreid huis-aan-huisblad de enkele mededeling is gedaan dat ‘de Verordening onroerendezaakbelastingen gemeente Elburg 1995, welke verordening is vastgesteld bij besluit van de raad van 27 oktober 1994, is goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 22 december 1994 onder nummer 94.010312’, dat omtrent het bestaan en/of de inhoud van de Verordening geen andere mededelingen aan de burgers zijn gedaan, en dat, hoewel thans door die gemeente in het huis-aan-huisblad ook wordt vermeld dat een nieuwe verordening voor een ieder (kosteloos) ter inzage ligt in het gemeentehuis, een zodanige vermelding met betrekking tot de Verorde-ning niet heeft plaatsgevonden.
3.3. Het wetsontwerp dat tot het tegenwoordige artikel 139 van de Gemeentewet (hierna: de Wet) heeft geleid, voorzag aanvankelijk alleen in de bekendmaking door plaatsing in het gemeenteblad. Omdat het begrip gemeenteblad, aldus de regering in de Memorie van antwoord, 'dwingender (werd) geïnterpreteerd dan in onze bedoeling ligt', is vervolgens besloten 'het bepaalde in het tweede lid ruimer te formuleren', waarna de tekst van het tweede lid volgt zoals dat nu is geformuleerd. Vervolgens wordt gewezen op:
'de zeer verschillende uitvoeringen die het ruim gestelde voorschrift mogelijk maakt. Het moet een soort naslagwerk zijn van de (...) besluiten, die algemeen verbindende regels inhouden. (...) een toe-gankelijke compilatie van haar algemeen verbindende regels. Wij hopen dat na deze uiteenzetting nog iets duidelijker is geworden dat ook wij de gemeente in dit opzicht veel vrijheid willen laten. Wij achten het echter noodzakelijk dat in de wet een bepaling is opgenomen die voorkomt dat kan worden volstaan met interne publicaties die ingevolge de [Wet openbaarheid van bestuur] (...) van geval tot geval zouden moeten worden opgevraagd.’ (Kamerstukken II, 1986/87, 19 403, nr. 10, blz. 197).
3.4. Gelet op de in 3.2. als laatste vermelde omstandigheid kan, in het licht van de uit de wetsgeschiedenis blijkende bedoeling van de wetgever, niet worden gezegd dat de Verordening is bekendgemaakt op de door de Wet voorgeschreven wijze, zodat daaraan verbin-dende kracht moet worden ontzegd.
3.5. Dat ten tijde van het opleggen van de onderwerpelijke aanslagen de Verordening onverbindend was, houdt in dat ook artikel 14, lid 1, waarin is bepaald dat de ‘Verordening onroerendezaakbelastingen 1993’ van 17 december 1992 wordt ingetrokken, nog niet in werking was getreden. Verwijzing moet volgen voor een onderzoek naar de vraag of de in geschil zijnde aanslagen kunnen steunen op een eerdere verordening.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. De vraag of in verband met de behandeling van het geding voor het Hof aan belanghebbende een vergoeding voor proceskosten dient te worden toegekend, zal door het verwijzingsbrief moeten worden beoordeeld.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
-vernietigt de uitspraak van het Hof;
- verwijst het geding naar het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest;
- gelast dat door B en W aan belanghebbende wordt vergoed het door deze terzake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 315,--; en
- wijst de gemeente Elburg aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is op 10 augustus 1998 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Fleers en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.