De rechtbank heeft geen feiten vastgesteld.
HR, 03-09-2010, nr. 09/00157
ECLI:NL:HR:2010:BM6084
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
03-09-2010
- Zaaknummer
09/00157
- Conclusie
Mr. E.M. Wesseling-van Gent
- LJN
BM6084
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Ruimtelijk bestuursrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM6084, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 03‑09‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM6084
ECLI:NL:PHR:2010:BM6084, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑05‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM6084
- Wetingang
- Vindplaatsen
Uitspraak 03‑09‑2010
Inhoudsindicatie
Landinrichtingswet. Ruilverkaveling; lijst der geldelijke regelingen; niet-agrarische meerwaarde; bij bepaling stankhindercirkel vormt volgens vaste rechtspraak de grens van het aangegeven bouwvlak van het agrarische bedrijf het meetpunt; ontvankelijkheid in cassatie; in een procedure waarin uitsluitend bezwaren tegen de lijst der geldelijke regelingen aan de orde zijn is slechts de landinrichtingscommissie de tegenpartij in cassatie (art. 217 lid 3 in verbinding met art. 182 lid 3 Landinrichtingswet. (81 RO)
3 september 2010
Eerste Kamer
09/00157
DV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. PASTORIE DER HERVORMDE GEMEENTE NIJLAND,
gevestigd te Nijland, gemeente Wymbritseradeel,
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans,
t e g e n
DE LANDINRICHTINGSCOMMISSIE IN DE RUILVERKAVELING "WYMBRITSERADEEL",
zetelende te Leeuwarden,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.W. Scheltema.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en de Landinrichtingscommissie.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar het vonnis in de zaak 91500/HA ZA 08-733 van de rechtbank Leeuwarden van 12 november 2008.
Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Landinrichtingscommissie heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Landinrichtingscommissie mede door mr. R.T. Wiegerink, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Landinrichtingscommissie begroot op € 374,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 3 september 2010.
Conclusie 28‑05‑2010
Mr. E.M. Wesseling-van Gent
Partij(en)
Conclusie inzake:
- 1.
[Eiser 1]
- 2.
de rechtspersoon naar kerkelijk recht Pastorie der Hervormde Gemeente Nijland
tegen
de Landinrichtingscommissie in de ruilverkaveling ‘Wymbritseradeel’
1. Feiten1. en procesverloop
1.1
Eisers tot cassatie, [eiser 1] en de pastorie (hierna gezamenlijk: [eiser] c.s.), zijn belanghebbenden in de ruilverkaveling Wymbritseradeel. Aan [eiser 1] is een deel (0.80.61 ha) van de kavel, kadastraal bekend [a-straat 1] met een oppervlakte van 2.78.00 ha, toebedeeld. Een deel van 1.97.39 ha is naar de pastorie gegaan. Genoemd kavel is de inbrengkavel van [betrokkene 1], hierna: reclamante, aan de noordzijde van het dorp [plaats].
1.2
Ten tijde van de peildatum, september 2001, had de grond een onbebouwde, agrarische bestemming2..
1.3
Reclamante heeft bezwaar gemaakt tegen de lijst der geldelijke regelingen, opgemaakt door verweerster in cassatie, hierna: de Landinrichtingscommissie, in verband met het niet toekennen van een post ‘niet-agrarische meerwaarde.’
1.4
Na behandeling door de Landinrichtingscommissie, waarbij het bezwaar niet is opgelost, heeft de rechter-commissaris de zaak ter zitting van 3 september 2008 in aanwezigheid van reclamante en [eiser] c.s. behandeld. Ook de rechter-commissaris heeft partijen niet kunnen verenigen en heeft de zaak verwezen naar de meervoudige ruilverkavelingskamer van de rechtbank te Leeuwarden.
1.5
De rechtbank heeft het bezwaar ter zitting van 3 oktober 2008 behandeld. Daarbij hebben mr. P. Stehouwer namens reclamante, mr. H.J.W. Leenen namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de Landinrichtingscommissie en de ingenieur van het Kadaster alsmede ing. S.A. Bruinsma namens [eiser] c.s. het woord gevoerd. Alle sprekers hebben pleitnotities overgelegd.
1.6
Bij vonnis van 12 november 2008 heeft de rechtbank het bezwaar gegrond verklaard en met afwijzing van het meer of anders gevorderde bepaald dat de lijst der geldelijke regelingen aldus wordt aangepast dat ten gunste van reclamante een verrekenpost ‘niet-agrarische meerwaarde’ wordt opgenomen van € 13.900,- (2.78.00 ha × € 0,50), en dat de lijsten der geldelijke regelingen van de opkomende eigenaren [eiser 1] en de pastorie worden belast voor een bedrag van € 4.031,- ten laste van [eiser 1] en voor een bedrag van € 9.869,- ten laste van de pastorie.
1.7
[Eiser] c.s. zijn van dit vonnis tijdig3. in cassatie gekomen.
De Landinrichtingscommissie heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Beide partijen hebben hun standpunt schriftelijk toegelicht, waarna [eiser] c.s. hebben gerepliceerd en de Landinrichtingscommissie heeft gedupliceerd.
2. Ontvankelijkheid
2.1
De Landinrichtingscommissie heeft in haar schriftelijke toelichting allereerst aangevoerd dat reclamante belang heeft bij de uitkomst van de cassatieprocedure, zodat ‘het in de rede zou hebben gelegen’ dat [eiser] c.s. ook haar hadden gedagvaard en dat het feit dit niet is gebeurd ‘ertoe zou kunnen leiden dat het cassatieberoep (…) niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard.’
2.2
Voor zover dit beroep al niet zou moeten worden verworpen als te vaag en onvoldoende gemotiveerd, faalt het op grond van het volgende. Volgens vaste rechtspraak4. is in een procedure waarin uitsluitend bezwaren tegen de lijst der geldelijke regelingen aan de orde zijn, slechts de Landinrichtingscommissie de tegenpartij in cassatie (zie art. 217 lid 3 in verbinding met art. 182 lid 3 van de Landinrichtingswet). Daarnaast worden, indien als gevolg van het ingestelde cassatieberoep de schuldplichtigheid van de betrokken eigenaren — in deze zaak [eiser] c.s. — wordt verminderd, de geldelijke gevolgen daarvan gedragen door het Rijk5..
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel bevat drie onderdelen.
Onderdeel 1 is gericht tegen de uitleg die de rechtbank geeft aan het standpunt van [eiser] c.s. omtrent de taxatie van [A]. Dienaangaande heeft de rechtbank als volgt geoordeeld6.:
‘Door belanghebbenden wordt, in verband met de ligging van het veehouderijbedrijf van belanghebbende [eiser 1], voorts gewezen op het bestaan van milieuhygiënische bezwaren tegen een dorpsuitbreiding op de onderhavige locatie. Rekening moet worden gehouden met een minimumafstand van in casu 100 meter, gerekend vanaf de grens van het bouwblok. Dit heeft reclamante gebaseerd op de destijds (nog steeds) geldende richtlijn Veehouderij en Hinderwet van 1985. De belanghebbenden conformeren zich in zoverre aan de taxatie van [A] en de aanvullende brief van 21 augustus 2008 waarin nog is ingegaan op de aanwezigheid van de stankcirkel.’
3.2
Het onderdeel klaagt dat de overweging omtrent ‘het conformeren’ onbegrijpelijk dan wel onjuist is voor zover de rechtbank hiermee heeft willen zeggen dat de belanghebbenden onderschrijven dat de stankcirkel berekend moet worden vanaf het emissiepunt en dat daarom van relevante invloed van de stankcirkel op de niet-agrarische waarde geen sprake is.
3.3
Het onderdeel berust m.i. op een onjuiste lezing.
Uit de bewoordingen ‘in zoverre’ en uit het feit dat de rechtbank (pas) in haar beoordeling onder 4 een oordeel geeft over de invloed van de stankhindercirkel op het ‘voorverwarmde effect’ van het onderhavige perceel door de Structuurvisie Nijland, blijkt dat de rechtbank kennelijk tot uitdrukking heeft willen brengen dat belanghebbenden zich (uitsluitend) conformeerden aan de toepasselijkheid van de richtlijn Veehouderij en Hinderwet van 1985, zoals in de voorgaande zin staat vermeld. Deze uitleg is niet onbegrijpelijk in het licht van de gedingstukken7..
3.4
Onderdeel 2 richt zich in twee subonderdelen tegen rechtsoverweging 4, waarin de rechtbank als volgt heeft overwogen:
‘Voor het bepalen van de hoogte van de niet-agrarische meerwaarde is de Landinrichtingscommissie uitgegaan van een, in haar opdracht verrichte, taxatie van [A], die uitkomt op € 0,50 per m2. Met de Landinrichtingscommissie acht de rechtbank deze rapportage deugdelijk gemotiveerd. Er is gewerkt aan de hand van een correct toetsingscriterium. Nagegaan is wat de planologische stand van zaken op [de] peildatum was. Ook is nagegaan of zich relevante grondtransacties hebben voorgedaan, hetgeen volgens [A] niet het geval is geweest. Tenslotte is de rechtbank met de taxateur [A] van oordeel dat de omstandigheid dat een stankhindercirkel over een —betrekkelijk— klein gedeelte van de onderhavige kavel niet van invloed is op het ‘voorverwarmde’ effect van de grond door de Structuurvisie. De rechtbank acht het dan ook begrijpelijk dat de Landinrichtingscommissie de bevindingen van taxateur [A] heeft overgenomen in haar —uiteindelijke— standpunt over de betreffende verrekenpost.’
3.5
Het eerste subonderdeel klaagt dat het oordeel van de rechtbank over de stankhindercirkel onjuist is voor zover daaraan ten grondslag ligt dat deze cirkel moet worden getrokken vanaf het emissiepunt en niet vanaf de grens van het agrarisch blok.
3.6
Het subonderdeel faalt.
Volgens vaste Kroonjurisprudentie en rechtspraak van de Raad van State dient bij de bepaling van de stankcirkel in beginsel als meetpunt de grens van het aangegeven bouwvlak van het agrarische bedrijf te gelden, omdat binnen het gehele bouwperceel bedrijfsbebouwing kan worden opgericht waar hinderveroorzakende activiteiten plaatsvinden8.. In het kader van de ‘omgekeerde werking’ dient de afstand van een nieuw te bestemmen stankgevoelig object gemeten te worden tot de rand van het bouwperceel van het bestaande hinderveroorzakende object9..
Van genoemde hoofdregel van de grens van het aangegeven bouwvlak als meetpunt kan worden afgeweken indien de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven, bijvoorbeeld indien het bedrijf geen (reële) uitbreidingsmogelijkheden meer heeft, noch de mogelijkheid om binnen het bouwblok nieuwe bebouwing voor hinderveroorzakende activiteiten op te richten. In het laatste geval kan worden gemeten vanaf het emissiepunt10..
3.7
Door aan te sluiten bij de taxateur [A] heeft de rechtbank klaarblijkelijk gekozen voor het emissiepunt als meetpunt omdat er op het perceel van [eiser 1] geen bebouwingsmogelijkheid is11.. [A] heeft immers in zijn brief van 21 augustus 2008 in aanvulling op zijn taxatierapport en in reactie op hetgeen [eiser] c.s. daarover hadden opgemerkt, het volgende geschreven:
‘(…) Tijdens het gesprek van 4 augustus jl. met uw commissie hebt u mij een schriftelijke reactie overhandigd van belanghebbende [eiser 1].
In deze reactie wordt gewezen op de Wet geurhinder en veehouderij, alsmede op de voorliggende richtlijn, op basis waarvan een minimale afstand van 100 meter tussen bebouwing en het agrarisch bouwblok van het perceel [b-straat 1] dient te worden gehouden. Het gevolg zou zijn dat slechts op een klein gedeelte woningbouw zou kunnen plaatsvinden.
Het voorgaande is voorgelegd aan de gemeente Wymbritseradiel ([betrokkene 2]). Ten tijde van de peildatum kon in een cirkel van 100 meter ten opzichte van het emissiepunt van de stal op genoemd perceel geen woningbouw plaatsvinden. Dit heeft tot gevolg dat slechts een klein gedeelte van genoemde perceel, zoals aangegeven op bijgevoegde situatietekening, niet in aanmerking komt voor woningbouw.
Ik ben van mening dat dit weinig tot geen invloed heeft op het wel of niet aanwezig zijn van een niet-agrarische meerwaarde en de hoogte daarvan, derhalve handhaaf ik mijn conclusie zoals verwoord in eerder genoemd taxatierapport.’
Het voorgaande sluit aan bij hetgeen mr. Stehouwer bij pleidooi heeft aangevoerd, namelijk dat rond het perceel van [eiser 1] in 2001 al sprake was van een overbelaste situatie, gezien de afstand van de hinderveroorzakende ligboxenstal tot de woning [b-straat 2]. Hierdoor zou [eiser 1] op zijn perceel [b-straat 1] geen uitbreidingsmogelijkheden meer hebben12..
3.8
Overigens kwam de taxateur [A] op exact dezelfde niet-agrarische meerwaarde van € 0,50 per vierkante meter als de door [eiser] c.s. ingeschakelde taxateur [B] die de hiervoor onder 3.6 genoemde hoofdregel hanteerde13..
3.9
Gelet op de hiervoor vermelde rechtspraak over het in aanmerking komende meetpunt indien er geen bebouwingsmogelijkheden zijn, geeft het oordeel van de rechtbank niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
3.10
Subonderdeel 2 klaagt dat voor zover het oordeel van de rechtbank wel blijk geeft van een juiste rechtsopvatting de rechtbank niet heeft gerespondeerd op de essentiële stelling van [eiser 1] dat de stankcirkel wel degelijk het merendeel van de kavel bestrijkt.
3.11
Ook dit subonderdeel faalt. Aan zijn visie dat slechts een klein deel van het perceel niet in aanmerking komt voor woningbouw (zie hiervoor onder 3.7) heeft [A] een situatietekening ten grondslag gelegd. In het overnemen van de visie van deze taxateur door de rechtbank ligt de verwerping van de bij pleidooi naar voren gebrachte stellingen van [eiser] c.s. omtrent de invloed van de stankcirkel besloten. Dit oordeel is voldoende gemotiveerd.
3.12
Onderdeel 3, dat het slagen van een van de voorgaande onderdelen veronderstelt, behoeft thans geen bespreking meer.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑05‑2010
Zie de vaststelling van de rechtbank onder 2 van haar vonnis van 12 november 2008.
De cassatiedagvaarding is op 22 december 2008 uitgebracht. Daarbij is de akte houdende verklaring van cassatie van 9 december 2008 betekend (zie art. 217 lid 2 in verbinding met art. 182 lid 2 van de hier toepasselijke Landinrichtingswet) en betekening van de dagvaarding houdende de cassatiemiddelen van 22 december 2008. In het A-dossier ontbreekt de lijst der geldelijke regelingen.
HR 25 maart 1992, LJN AD1639 (NJ 1992, 394) en HR 22 juli 1993, LJN AD1921 (NJ 1994, 93).
Kamerstukken II, 1979–1980, 15 907, nrs. 3–4, p. 71 en HR 30 oktober 1996, LJN AA1744 (NJ 1999, 425)m.nt. PCEvW. Zie over de achtergrond van deze bepaling ook Kamerstukken II, 2005–2006, 30 509, nr. 3, p. 86.
Zie het bestreden vonnis, p. 2 onder ‘Belanghebbenden’, 2e alinea.
Zie bijv. het standpunt van [eiser] c.s. in de pleitaantekeningen van ing. Bruinsma van 3 oktober 2008, p. 1/2.
Zie o.m. RvS 26 mei 1994, LJN AN3942 (AB 1994, 656) en RvS 10 oktober 2001, LJN AT7734. Dit uitgangspunt gold zowel onder de Brochure Veehouderij en Hinderwet 1985 als onder de Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996: RvS 26 mei 1994, LJN AN3942 (AB 1994, 656); Handreiking ruimtelijke ordening en milieu van het Inspectoraat Generaal VROM, maart 2005, p. 51 onder 6.3.2.
KB 26 mei 1994, LJN AN3942 (AB 1994, 656); Handreiking ruimtelijke ordening en milieu, p. 55 onder 6.4.
KB van 9 oktober 1991, LJN AN2291 (AB 1992, 103); RvS 5 november 2003, LJN AN7226; RvS 16 augustus 2006, LJN AY6302.
Zie daarover Bijlage 2 bij de pleitnotities van ing. Bruinsma van 3 oktober 2008.
Pleitnotities mr. Stehouwer van 3 oktober 2008, p. 3.
Taxatierapport van [C] en [B] van 29 september 2008, Bijlage 2 bij de pleitnota van ing. Bruinsma, p. 4.