ABRvS, 16-08-2006, nr. 200509252/1
ECLI:NL:RVS:2006:AY6302
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
16-08-2006
- Zaaknummer
200509252/1
- LJN
AY6302
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2006:AY6302, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 16‑08‑2006; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 16‑08‑2006
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 25 januari 2005 heeft de gemeenteraad van Overbetuwe, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 30 november 2004, het bestemmingsplan "Kom Zetten/Kom Hemmen" (hierna: het plan) vastgesteld.
Partij(en)
200509252/1.
Datum uitspraak: 16 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend en gevestigd te Zetten, gemeente Overbetuwe,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2005 heeft de gemeenteraad van Overbetuwe, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 30 november 2004, het bestemmingsplan "Kom Zetten/Kom Hemmen" (hierna: het plan) vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 13 september 2005, kenmerk RE2005.16923, beslist over de goedkeuring van het plan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 8 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 9 november 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift uitgebracht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juni 2006, waar appellanten in persoon, bijgestaan door ing. H.M.M. Vogels, en verweerder, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Overbetuwe, vertegenwoordigd door drs. M. van de Zandschulp, ambtenaar van de gemeente.
2. Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.
Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.
Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het plan
2.3.
Het bestemmingsplan heeft overwegend een conserverend karakter en voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor de kommen van Zetten en Hemmen.
Het standpunt van appellanten
2.4.
Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden I", ter plaatse van De Lede 14 tot en met 28. Zij voeren daartoe aan dat ten onrechte woningen binnen de stankcirkel van hun veehouderij kunnen worden gebouwd. Appellanten stellen dat, gelet op de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderij, de afstand tot de woningen gemeten moet worden vanaf de grens van hun bouwperceel en niet vanaf de grens van de feitelijke bebouwing.
Het bestreden besluit
2.5.
Verweerder heeft geen reden gezien dit plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening of in strijd met het recht te achten en heeft dit goedgekeurd. Verweerder onderschrijft het standpunt van de gemeenteraad inhoudende dat de bestaande woningen aan de Winterjan 1 tot en met 8 alsmede de woningen aan de Peppelplas 14 en 17 thans reeds de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderij beperken. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2003, no. <a target="_blank" href='http://www.raadvanstate.nl/verdicts/verdict_details.asp?verdict_id=5360'>200206439/1a>, zou de stankcirkel volgens verweerder niet vanaf de grens van het bouwperceel van de veehouderij doch vanaf de dichtst bij het plangebied gelegen bebouwing, in dit geval de noordelijke stal, moeten worden gemeten. Verweerder heeft op 2 september 2005 ter plaatse vanaf de noordelijke stal een aantal afstandsmetingen uitgevoerd en is op basis van deze metingen tot de conclusie gekomen dat de bouw van de woningen aan De Lede 14 tot en met 28, welke op basis van dit plan planologisch/juridisch worden mogelijk gemaakt, geen beperkingen voor de huidige bedrijfsvoering van de veehouderij opleveren.
Vaststelling van de feiten
2.6.
Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.7.
Niet in geschil is dat het bedrijf van appellanten ten opzichte van woningen een stankcirkel heeft van 370 meter.
2.8.
Het plan voorziet onder meer in de mogelijkheid woningen aan De Lede 14 tot en met 28 te realiseren.
De woningen Winterjan 1 tot en met 8 en Peppelplas 14 en 17 zijn reeds op basis van onherroepelijke bouwvergunningen gebouwd. Deze woningen zijn gebouwd op een geringere afstand dan 370 meter gemeten vanaf het bouwperceel van appellanten. Door deze woningen zijn appellanten in hun uitbreidingsmogelijkheden beperkt.
Het oordeel van de Afdeling
2.9.
In de door partijen genoemde uitspraak van 5 november 2003, no 200206439/1 heeft de Afdeling overwogen dat bij de bepaling van een stankcirkel in een ruimtelijk plan in beginsel als meetpunt de grens van het aangegeven bouwvlak van het agrarische bedrijf dient te worden genomen, aangezien binnen het gehele bouwvlak bedrijfsbebouwing tot stand kan komen waarin hinderveroorzakende activiteiten plaatsvinden, maar dat hierop uitzondering kan worden gemaakt indien het bedrijf geen uitbreidingsmogelijkheden meer heeft, noch de mogelijkheid om binnen het bouwblok nieuwe bebouwing voor hinderveroorzakende activiteiten op te richten. In het laatste geval kan worden gemeten vanaf de grens van de bebouwing.
2.10.
Vaststaat dat appellanten in hun uitbreidingsmogelijkheden reeds worden beperkt door de bestaande woningen aan de Winterjan. Ter zitting is gebleken dat, gelet op de huidige ligging van de bedrijfswoning en overige bedrijfsbebouwing, in samenhang bezien met de reeds bestaande beperkingen, er enige, zij het zeer beperkte, vrije ruimte voor een nieuw emissiepunt bestaat bij de uiterst noordwestelijke punt van de noordelijke stal. Appellanten hebben wat deze uitbreidingsmogelijkheid betreft echter, mede gelet op de voor hen in totaal aanwezige mogelijkheden en ook overigens, niet aannemelijk gemaakt dat deze zeer beperkte vrije ruimte ook reëel benut zou kunnen worden.
Onder deze omstandigheden behoefde verweerder geen aanleiding te zien bij de bepaling van de stankcirkel uit te gaan van de grens van het bouwperceel van appellanten en kon hij in redelijkheid de grens van de bebouwing als uitgangspunt nemen. Vaststaat dat de afstand tussen de buitenmuur van de noordelijke stal en de woningen aan De Lede 14 tot en met 28 meer dan 370 meter bedraagt.
2.11.
Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden I" ter plaatse van De Lede 14 tot en met 28 niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit onderdeel anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel.
2.12.
De Afdeling merkt overigens op dat er niet aan kan worden voorbijgegaan dat inmiddels het bestemmingsplan "Buitengebied Valburg, partiële herziening 2003-02 ([locatie])" onherroepelijk is geworden. Deze partiële herziening heeft betrekking op het bouwperceel van appellanten en voorziet in een aanpassing hiervan. Deze aanpassing bestaat onder meer uit een uitbreiding van het bouwperceel aan de westzijde en een aanpassing aan de zuidzijde om de beperking van de zakelijk rechtstrook van de aanwezige hoogspanningsleiding te verminderen. Ter zitting is door de gemeenteraad verklaard dat deze aanpassingen zijn doorgevoerd ter compensatie in verband met de beperkingen die appellanten in hun uitbreidingsmogelijkheden kunnen ondervinden door de aanwezigheid van de in overweging 2.8. genoemde woningen waarvoor in het verleden - inmiddels onherroepelijk - bouwvergunning is verleend.
Proceskostenveroordeling
2.13.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Langeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2006
317-525.