ABRvS, 17-01-2023, nr. 202204842/1/V2
ECLI:NL:RVS:2023:133, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
17-01-2023
- Zaaknummer
202204842/1/V2
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2023:133, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 17‑01‑2023; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2022:8007, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 17‑01‑2023
Inhoudsindicatie
De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
202204842/1/V2.
Datum uitspraak: 17 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 9 augustus 2022 in zaak nr. NL22.5931 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij besluit van 8 juni 2022 heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling ingewilligd, zonder daarbij vast te stellen dat hij aan de vreemdeling een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd.
Bij uitspraak van 9 augustus 2022 heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.A. Krikke, advocaat te Bussum, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. Wat de vreemdeling in de eerste drie grieven aanvoert, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1. Dit deel van het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3352, onder 5 tot en met 5.5 en onder 9.1 en 9.2, over artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, zoals die luidt sinds 11 juli 2021, het Unierechtelijk gelijkwaardigheidsbeginsel, het doeltreffendheidsbeginsel en het beginsel van effectieve rechtsbescherming). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2. In de vierde grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze grief slaagt. Niet in geschil is dat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist op de aanvraag van de vreemdeling en dat de ingebrekestelling geldig is. Omdat de staatssecretaris op 8 juni 2022 alsnog een besluit heeft genomen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de vreemdeling geen belang meer had bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft de staatssecretaris echter ten onrechte niet veroordeeld in de proceskosten die met dit beroep samenhangen. Dit volgt bijvoorbeeld uit de uitspraak van de Afdeling van 28 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:665, onder 1.2.
3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover zij heeft nagelaten de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten die samenhangen met het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak van de rechtbank wordt voor het overige bevestigd.
4. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Dat zijn de in verband met het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit (1 punt voor het beroepschrift) en de in verband met het hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift) gemaakte proceskosten. Omdat het beroep en het hoger beroep uitsluitend gingen over het niet tijdig nemen van een besluit, merkt de Afdeling de zaak aan als "licht" en past zij wegingsfactor 0,5 toe.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 9 augustus 2022 in zaak nr. NL22.5931, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten die samenhangen met het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit;
III. bevestigt de uitspraak voor het overige;
IV. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2023
968