Vgl. bijv. HR 21 oktober 2003, LJN AL3458 en HR 19 mei 2009, LJN BH7295.
HR, 01-06-2010, nr. 08/04449
ECLI:NL:HR:2010:BM0277
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
01-06-2010
- Zaaknummer
08/04449
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BM0277
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM0277, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑06‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM0277
ECLI:NL:PHR:2010:BM0277, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑03‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM0277
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑06‑2010
Inhoudsindicatie
Verzoek verdediging. Het Hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat het verzoek voorwaardelijk is gedaan, te weten voor het geval het Hof de stelling van de OvJ overneemt. Nu het Hof die stelling niet heeft overgenomen, is de aan het verzoek verbonden voorwaarde niet vervuld, zodat het Hof niet gehouden was uitdrukkelijk op het verzoek te beslissen.
1 juni 2010
Strafkamer
Nr. 08/04449
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 mei 2008, nummer 23/000256-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.M.H. van Vliet, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover inhoudende de beslissingen over het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt onder meer over de afwijzing van het verzoek van de verdediging om het paspoort van de verdachte ter verificatie op te sturen naar de ambassade.
2.2. Ten laste van de verdachte heeft het Hof onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 4 januari 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in het bezit was van een reisdocument, te weten een nationaal paspoort van Liberia, voorzien van het nummer [001], op naam gesteld van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1979, waarvan hij redelijkerwijs moest vermoeden dat het reisdocument vervalst was."
2.3.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 mei 2008 houdt het volgende in:
"De advocaat-generaal voert het woord. (...) In haar requisitoir haalt de advocaat-generaal een stuk aan, waarover het hof en de raadsvrouw niet blijken te beschikken, zijnde volgens de advocaat-generaal een checklist van de afdeling falsificaten van de Koninklijke Marechaussee.
Zij overhandigt aan het hof en aan de raadsvrouw een fotokopie van bedoeld stuk.
De raadsvrouw verzoekt daarop om aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting, teneinde bij de Liberiaanse autoriteiten navraag te doen naar hetgeen op deze checklist staat vermeld.
De advocaat-generaal deelt mede zich tegen aanhouding van het onderzoek om deze reden te verzetten. Zij deelt mede dat zij ervoor kiest om het bedoelde stuk niet in de procedure in te brengen.
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissingen van het hof het volgende mede. Het verzoek tot nader onderzoek naar hetgeen op de checklist staat vermeld, wordt afgewezen, nu de noodzaak daartoe niet is gebleken. Het zojuist door de advocaat-generaal overgelegde stuk maakt immers nog geen deel uit van het procesdossier, nu het stuk weliswaar is voorgehouden door de advocaat-generaal, maar zij vervolgens heeft aangegeven dat zij wenst dat dit stuk geen deel uitmaakt van het dossier, zodat het hof geen acht kan slaan op de inhoud van dit stuk.
Voorzover het verzoek van de raadsvrouw betrekking heeft op het instellen van een onderzoek naar hetgeen door de Koninklijke Marechaussee is gerelateerd, inhoudende dat de desbetreffende identiteitskaart sedert juni 1990 in deze vorm niet meer wordt uitgegeven, is het hof van oordeel dat de noodzaak voor een dergelijk onderzoek onvoldoende is onderbouwd, mede gelet op het feit dat op de rolzitting van 4 maart 2008 niet is gevraagd om een dergelijk onderzoek, terwijl thans geen sprake is van nieuwe gegevens ten opzichte van het tijdens die terechtzitting verhandelde.
(...)
De raadsvrouw voert het woord tot verdediging. De raadsvrouw doet dit aan de hand van haar pleitnotities, die door haar aan het hof worden overgelegd en waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt. De raadsvrouw voegt hieraan toe dat zij de verdachte heeft uitgelegd dat onderzoek naar zijn documenten thans niet meer mogelijk is, aangezien op de rolzitting van 4 maart 2008 is medegedeeld dat de verdediging geen nader onderzoek noodzakelijk achtte.
De raadsvrouw legt een stuk afkomstig van de Liberiaanse ambassade te Parijs van 13 maart 2007 over, welk stuk door de voorzitter in het dossier wordt gevoegd."
2.3.2. De hiervoor onder 2.3.1 genoemde pleitnotities houden het volgende in:
"Cliënt (...) stelt dat het niet juist is dat zijn Liberiaanse paspoort vals is en tracht dit aan te tonen.
De uitleg van cliënt is als volgt.
Het paspoort is niet vals of vervalst, het is zijn paspoort. Hij heeft iemand in Liberia verzocht om een nieuw paspoort aan te vragen. Zelf verblijft hij normaal gesproken bij vrouw en kind in Frankrijk waar hij een asielstatus heeft. Hij stelt dat er - tevens omdat hij niet zelf aanwezig was bij het aanvragen en ophalen van het paspoort - fouten zijn gemaakt bij het maken ervan. Vervolgens heeft hij het paspoort moeten terugsturen om het te herstellen. Cliënt heeft voor elke onvolkomenheid een verklaring. De wijze van maken en afgifte van paspoorten zijn in een land als Liberia nu eenmaal anders. Dit kan niet direct de conclusie dragen dat een paspoort dan maar vervalst is. Neen, het wordt slechts met minder zorgvuldigheid gemaakt. Dit wil niet zeggen dat cliënt niet degene is die hij zegt dat hij is en het gaat om een vervalst of een vals paspoort.
De afdeling falsificaten heeft geconstateerd dat het paspoort vervalst is, de Officier heeft hieraan toegevoegd op de zitting dat dit paspoort sinds jaren niet meer wordt uitgegeven. Deze stelling is totaal niet onderbouwd maar wordt wel door de rechtbank overgenomen. Cliënt bestrijdt dit en verzoekt nogmaals om zijn paspoort op te sturen ter verificatie naar de ambassade. Cliënt heeft reeds verzocht aan de ambassade om op papier te zetten of hij degene is die hij zegt dat hij is. Dit is door de ambassade bevestigd. Cliënt overlegt een officieel schrijven van de Liberiaanse ambassade te Parijs waarin wordt aangegeven dat degene op de foto (cliënt) [verdachte] is. Hieruit kan reeds de conclusie worden getrokken dat het niet juist kan zijn dat het paspoort vervalst is als het Openbaar Ministerie stelt. Immers, de foto klopt met de persoon van cliënt.
Door de Liberiaanse ambassade te Brussel is per telefax bevestigd dat het mogelijk is om een paspoort in Liberia aan te laten vragen en op te halen. Cliënt overlegt bij pleitnota dit stuk. Tevens overlegt cliënt een email correspondentie met een medewerkster van de Verenigde Naties die voor hem het paspoort in Liberia heeft aangevraagd, opgehaald en naar Frankrijk heeft verstuurd, alsmede het "tracking-bewijs".
De rechtbank heeft in haar overweging omtrent het bewijs aangegeven dat zij het een feit van algemene bekendheid acht dat ook de Liberiaanse ambassade correcte paspoorten verstrekt en dat het onnodig is om hierop wijzigingen aan te brengen. Deze bewijsoverweging is alleen hierom al onjuist, aangezien cliënt afdoende heeft aangetoond dat het paspoort in Liberia is gemaakt en niet via de ambassade. Tevens heeft de ambassade vastgesteld dat dit een normale gang van zaken is, hoe daar ook in Nederland tegenaan gekeken wordt."
2.3.3. Het bestreden arrest houdt onder meer het volgende in.
"Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde is door en namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat geen sprake is van een vervalst paspoort. Volgens de verdachte heeft hij het paspoort, in de staat waarin het zich ten tijde van zijn aanhouding bevond, via DHL vanuit Liberia ontvangen van de daartoe bevoegde Liberiaanse autoriteiten.
De verdachte heeft over de wijze waarop hij het paspoort heeft aangevraagd wisselende verklaringen afgelegd. Zo heeft hij op 4 januari 2008 tijdens zijn verhoor door de Koninklijke Marechaussee verklaard dat de aanvraag van een paspoort niet in Europa kan gebeuren en dat zijn familie het daarom voor hem had aangevraagd.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 13 mei 2008 heeft hij echter verklaard dat het wel mogelijk was om het paspoort bij de ambassade in Parijs aan te vragen, maar dat dit langer zou duren dan wanneer hij het met behulp van zijn familie in Liberia zou aanvragen. Volgens de verdachte heeft hij het paspoort vervolgens door familie in Liberia laten aanvragen en vervolgens via DHL in Le Havre op zijn woonadres ontvangen, terwijl uit een aan de pleitaantekeningen van zijn raadsvrouw gehecht faxbericht van de Liberiaanse ambassade, gevestigd te Brussel, valt af te leiden dat het weliswaar mogelijk is dat in Liberia familieleden voor een betrokkene woonachtig in het buitenland een paspoort aanvragen, maar dat die betrokkene zijn paspoort zelf op de ambassade dient op te halen. Ook kan uit de door de raadsvrouw overgelegde verklaring van 13 maart 2007 van de ambassade van Liberia te Parijs niet volgen dat de verdachte zijn paspoort te Liberia heeft aangevraagd middels familieleden, nu in die verklaring met zoveel woorden is vermeld dat de verdachte die aanvraag op de ambassade heeft gedaan en in afwachting van dat paspoort die verklaring heeft ontvangen. Voorts heeft de verdachte zowel bij de Koninklijke Marechaussee op 4 januari 2008 als ter terechtzitting in hoger beroep van 13 mei 2008 verklaard dat er op zijn verzoek een fout in het paspoort is hersteld, te weten het veranderen van de initialen [verdachte] in [verdachte] Deze verbetering valt naar het oordeel van het hof niet te rijmen met de door de Koninklijke Marechaussee op het paspoort aangetroffen snijlijnen en beschadigingen.
Op grond van het vorenstaande acht het hof niet aannemelijk dat het paspoort is uitgegeven in de staat zoals het paspoort door de Koninklijke Marechaussee op 4 januari 2008 onder de verdachte is aangetroffen, te weten met - duidelijk zichtbare - snijlijnen rechts naast de pasfoto en overige beschadigingen; zoals in de bewijsmiddelen genoemd."
2.4. Het Hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat het verzoek van de verdediging voorwaardelijk is gedaan, te weten voor het geval het Hof de stelling van de Officier van Justitie overneemt dat het onderhavige paspoort sinds jaren niet meer wordt uitgegeven. Nu het Hof deze stelling niet heeft overgenomen, is de aan het verzoek verbonden voorwaarde niet vervuld, zodat het Hof niet gehouden was uitdrukkelijk op het verzoek te beslissen. In zoverre faalt het middel.
2.5. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 1 juni 2010.
Conclusie 30‑03‑2010
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
De verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam bij arrest van 27 mei 2008 wegens 1. ‘in het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij redelijkerwijs moet vermoeden, dat het vals of vervalst is’ en 2. ‘opzettelijk voorhanden hebben van het valse of vervalste geschrift, als bedoeld in art. 225, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst’ veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien weken en onttrekking aan het verkeer van een paspoort en een identiteitsbewijs. Het Hof heeft voorts de teruggave van enkele andere inbeslaggenomen voorwerpen aan de verdachte gelast, een en ander zoals in het arrest omschreven.
2.
Mr. B.O. Buller, advocaat te Amsterdam, heeft cassatie ingesteld. Namens de verdachte heeft mr. C.M.H. van Vliet, advocaat te 's‑Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.1.
Het middel klaagt dat ‘het Hof in de uitspraak niet inhoudelijk en naar de eisen der wet heeft gereageerd op de door gemotiveerd betwiste valsheid — waarbij zonder nader motivering, die thans ontbreekt — niet begrijpelijk wordt gemaakt op grond van welke feiten en omstandigheden het Hof tot de in het arrest genoemde conclusies komt’.
3.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
‘— ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde —
hij op 4 januari 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in het bezit was van een reisdocument, te weten een nationaal paspoort van Liberia, voorzien van het nummer [001], op naam gesteld van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1979, waarvan hij redelijkerwijs moest vermoeden dat het reisdocument vervalst was;
— ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde —
hij op 4 januari 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk heeft voorhanden gehad een valse
- —
nationale identiteitskaart van Liberia, voorzien van het nummer [002], op naam gesteld van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1979
- —
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen —,
terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst, immers
- —
voornoemde identiteitskaart komt voor wat betreft de invulling en autorisatie niet overeen met een origineel door de Liberiaanse autoriteiten afgegeven identiteitskaart van dit model.’
3.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
‘1.
Een proces-verbaal met nummer PL27RF/08-000095 van 5 januari 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (dossierparagraaf 0.3).
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 4 januari 2008 werd op de afdeling Falsificaten Schipholdesk een persoon als verdachte aangehouden ter zake van overtreding van artikel 225 en 231 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte was onder andere in het bezit van een vervalst document, te weten een nationaal paspoort van Liberia, voorzien van het nummer [001], waarvan de pasfoto was vervangen. De verdachte is aan kleding en bagage onderzocht. Van de aangetroffen goederen is een proces-verbaal van onderzoek aangetroffen documenten opgemaakt. Op 4 januari 2008 is de verdachte in verzekering gesteld en gehoord.
2.
Een proces-verbaal van verhoor voor inverzekeringstelling met nummer PL27RF/08-000649 van 4 januari 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (dossierparagraaf 0.8).
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op genoemde datum tegenover voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik ben vandaag uit Frankrijk gekomen en wilde naar Lagos-Nigeria reizen.
U toont mij een nationaal paspoort van Liberia met nummer [001] en een identiteitskaart van Liberia met nummer [002]. Dat paspoort en die identiteitskaart zijn van mij.
3.
Een proces-verbaal van aanleiding en onderzoek aangeboden documenten met nummer PL12RF/08-000649 van 4 januari 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 1] (dossierparagraaf 0.5).
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten:
Bij onderzoek op 4 januari 2008 te Schiphol van het nationaal paspoort van Liberia, voorzien van het nummer [001], zagen wij, verbalisanten, dat:
- —
dit was afgegeven op 25 mei 2007 en op naam gesteld was van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1979;
- —
dit paspoort was voorzien van een gelijkende pasfoto van de verdachte;
- —
over bladzijde 2, zijnde de personaliabladzijde met hierop aangebrachte paspoort- en persoonsgegevens alsmede de pasfoto, een laminaat was aangebracht. Dit laminaat diende ter bescherming van de op deze bladzijde aangebrachte gegevens en pasfoto;
- —
er snijlijnen rechts naast de pasfoto zichtbaar waren;
- —
na doorschijning, met behulp van een krachtige lichtbron, van de op de personaliabladzijde aangebrachte pasfoto beschadigingen zichtbaar werden aan de bovenlaag van het papier rechts naast en onder de aangebrachte pasfoto;
- —
deze beschadigingen en snijlijnen kennelijk ontstaan waren bij het verwijderen van een eerder aldaar bevestigde pasfoto.
Conclusie: de aangebrachte pasfoto in het paspoort, voorzien van nummer [001], is niet origineel aangebracht door de autoriteiten van Liberia.
4.
Een proces-verbaal van onderzoek aangetroffen documenten met nummer PL27RF/08-000649 van 4 januari 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 1] (dossierparagraaf 0.7).
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten:
Op 4 januari 2008 is de aangehouden verdachte aan kleding en bagage onderzocht.
Hierbij werd het volgende aangetroffen:
- —
een nationale identiteitskaart van Liberia voorzien van het nummer [002].
Bij onderzoek van de nationale identiteitskaart van Liberia, voorzien van het nummer [002], zagen wij, verbalisanten, dat:
- —
deze identiteitskaart was afgegeven door het Ministerie van Financiën van Liberia in januari 2004 en op naam gesteld was van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1979;
- —
deze identiteitskaart was voorzien van een gelijkende pasfoto van de verdachte;
- —
de persoons- en afgiftegegevens, met voorhanden zijnde informatie over deze identiteitskaart van dit model, in een afwijkende techniek waren aangebracht;
- —
deze identiteitskaart zou zijn afgegeven op een datum gelegen na juni 1990, zijnde de maand waarna bedoeld Ministerie was gestopt met de uitgifte van de nationale identiteitskaart van Liberia.
Conclusie: vastgesteld kan worden dat de nationale identiteitskaart van Liberia, voorzien van nummer [002], nimmer door de autoriteiten van Liberia aan de verdachte is afgegeven en derhalve valselijk is opgemaakt.
5.
Een geschrift, voor zover inhoudende een kleurenkopie van het Liberiaanse paspoort ten name van de verdachte met nummer [001], met daarop duidelijk zichtbare snijlijnen in het laminaat aan de rechterzijde van de pasfoto van de verdachte (dossierparagraaf 1.4).’
3.4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 4 maart 2008 houdt onder meer het volgende in:
‘De voorzitter deelt mede dat de behandeling van heden, een ‘rol’-karakter draagt, mede teneinde te bezien of er van de zijde van het openbaar ministerie danwel de verdediging nog onderzoekswensen zijn (…).
De advocaat-generaal en de raadsman delen desgevraagd mede geen nader onderzoek noodzakelijk te achten.’
3.5.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 mei 2008 houdt onder meer het volgende in:
‘In haar requisitoir haalt de advocaat-generaal een stuk aan, waarover het hof en de raadsvrouw niet blijken te beschikken, zijnde volgens de advocaat-generaal een checklist van de afdeling falsificaten van de Koninklijke Marechaussee.
Zij overhandigt aan het hof en aan de raadsvrouw een fotokopie van bedoeld stuk.
De raadsvrouw verzoekt daarop om aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting, teneinde bij de Liberiaanse autoriteiten navraag te doen naar hetgeen op deze checklist staat vermeld.
De advocaat-generaal deelt mede zich tegen aanhouding van het onderzoek om deze reden te verzetten. Zij deelt mede dat zij ervoor kiest om het bedoelde stuk niet in de procedure in te brengen.
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissingen van het hof het volgende mede. Het verzoek tot nader onderzoek naar hetgeen op de checklist staat vermeld, wordt afgewezen, nu de noodzaak daartoe niet is gebleken. Het zojuist door de advocaat-generaal overgelegde stuk maakt immers nog geen deel uit van het procesdossier, nu het stuk weliswaar is voorgehouden door de advocaat-generaal, maar zij vervolgens heeft aangegeven dat zij wenst dat dit stuk geen deel uitmaakt van het dossier, zodat het hof geen acht kan slaan op de inhoud van dit stuk.
Voorzover het verzoek van de raadsvrouw betrekking heeft op het instellen van een onderzoek naar hetgeen door de Koninklijke Marechaussee is gerelateerd, inhoudende dat de desbetreffende identiteitskaart sedert juni 1990 in deze vorm niet meer wordt uitgegeven, is het hof van oordeel dat de noodzaak voor een dergelijk onderzoek onvoldoende is onderbouwd, mede gelet op het feit dat op de rolzitting van 4 maart 2008 niet is gevraagd om een dergelijk onderzoek, terwijl thans geen sprake is van nieuwe gegevens ten opzichte van het tijdens die terechtzitting verhandelde.
(…)
De raadsvrouw voert het woord tot verdediging. De raadsvrouw doet dit aan de hand van haar pleitnotities, die door haar aan het hof worden overgelegd en waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt. De raadsvrouw voegt hieraan toe dat zij de verdachte heeft uitgelegd dat onderzoek naar zijn documenten thans niet meer mogelijk is, aangezien op de rolzitting van 4 maart 2008 is medegedeeld dat de verdediging geen nader onderzoek noodzakelijk achtte.
De raadsvrouw legt een stuk afkomstig van de Liberiaanse ambassade te Parijs van 13 maart 2007 over, welk stuk door de voorzitter in het dossier wordt gevoegd.’
3.6.
De hiervoor onder 3.5 genoemde pleitnotities houden onder meer in:
‘Cliënt (…) stelt dat het niet juist is dat zijn Liberiaanse paspoort vals is en tracht dit aan te tonen.
De uitleg van cliënt is als volgt.
Het paspoort is niet vals of vervalst, het is zijn paspoort. Hij heeft iemand in Liberia verzocht om een nieuw paspoort aan te vragen. Zelf verblijft hij normaal gesproken bij vrouw en kind in Frankrijk waar hij een asielstatus heeft. Hij stelt dat er — tevens omdat hij niet zelf aanwezig was bij het aanvragen en ophalen van het paspoort — fouten zijn gemaakt bij het maken ervan. Vervolgens heeft hij het paspoort moeten terugsturen om het te herstellen. Cliënt heeft voor elke onvolkomenheid een verklaring. De wijze van maken en afgifte van paspoorten zijn in een land als Liberia nu eenmaal anders. Dit kan niet direct de conclusie dragen dat een paspoort dan maar vervalst is. neen, het wordt slechts met minder zorgvuldigheid gemaakt. Dit wil niet zeggen dat cliënt niet degene is die hij zegt dat hij is en het gaat om een vervalst of een vals paspoort.
De afdeling falsificaten heeft geconstateerd dat het paspoort vervalst is, de Officier heeft hier aan toegevoegd op de zitting dat dit paspoort sinds jaren niet meer wordt uitgegeven. Deze stelling is totaal niet onderbouwd maar wordt wel door de rechtbank overgenomen. Cliënt bestrijdt dit en verzoekt nogmaals om zijn paspoort dan op te sturen ter verificatie naar de ambassade. Cliënt heeft reeds verzocht aan de ambassade om op papier te zetten of hij degene is die hij zegt dat hij is. dit is door de ambassade bevestigd. Cliënt overlegt een officieel schrijven van de Liberiaanse ambassade te Parijs waarin wordt aangegeven dat degene op de foto (cliënt) [verdachte] is. Hieruit kan reeds de conclusie worden getrokken dat het niet juist kan zijn dat het paspoort vervalst is als het Openbaar Ministerie stelt. Immers, de foto klopt met de persoon van cliënt.
Door de Liberiaanse ambassade te Brussel is per telefax bevestigd dat het mogelijk is om een paspoort in Liberia aan te laten vragen en op te halen. Cliënt overlegt bij pleitnota dit stuk. Tevens overlegt cliënt een email correspondentie met een medewerkster van de Verenigde Naties die voor hem het paspoort in Liberia heeft aangevraagd, opgehaald en naar Frankrijk heeft verstuurd, alsmede het ‘tracking-bewijs’. De rechtbank heeft in haar overweging omtrent het bewijs aangegeven dat zij het een feit van algemene bekendheid acht dat ook de Liberiaanse ambassade correcte paspoorten verstrekt en dat het onnodig is om hierop wijzigingen aan te brengen. deze bewijsoverweging is alleen hierom al onjuist aangezien cliënt afdoende heeft aangetoond dat het paspoort in Liberia is gemaakt en niet via de ambassade. Tevens heeft de ambassade vastgesteld dat dit een normale gang van zaken is, hoe daar ook in Nederland tegenaan gekeken wordt.’
3.7.
De bestreden uitspraak houdt onder meer in:
‘De verdachte heeft over de wijze waarop hij het paspoort heeft aangevraagd wisselende verklaringen afgelegd. Zo heeft hij op 4 januari 2008 tijdens zijn verhoor door de Koninklijke Marechaussee verklaard dat de aanvraag van een paspoort niet in Europa kan gebeuren en dat zijn familie het daarom voor hem had aangevraagd. Ter terechtzitting in hoger beroep van 13 mei 2008 heeft hij echter verklaard dat het wel mogelijk was om het paspoort bij de ambassade in Parijs aan te vragen, maar dat dit langer zou duren dan wanneer hij het met behulp van zijn familie in Liberia zou aanvragen. Volgens de verdachte heeft hij het paspoort vervolgens door familie in Liberia laten aanvragen en vervolgens via DHL in Le Havre op zijn woonadres ontvangen, terwijl uit een aan de pleitaantekeningen van zijn raadsvrouw gehecht faxbericht van de Liberiaanse ambassade, gevestigd te Brussel, valt af te leiden dat het weliswaar mogelijk is dat in Liberia familieleden voor een betrokkene woonachtig in het buitenland een paspoort aanvragen, maar dat die betrokkene zijn paspoort zelf op de ambassade dient op te halen. Ook kan uit de door de raadsvrouw overgelegde verklaring van 13 maart 2007 van de ambassade van Liberia te Parijs niet volgen dat de verdachte zijn paspoort te Liberia heeft aangevraagd middels familieleden, nu in die verklaring met zoveel woorden is vermeld dat de verdachte die aanvraag op de ambassade heeft gedaan en in afwachting van dat paspoort die verklaring heeft ontvangen. Voorts heeft de verdachte zowel bij de Koninklijke Marechaussee op 4 januari 2008 als ter terechtzitting in hoger beroep van 13 mei 2008 verklaard dat er op zijn verzoek een fout in het paspoort is hersteld, te weten het veranderen van de initialen [verdachte] in [verdachte] Deze verbetering valt naar het oordeel van het hof niet te rijmen met de door de Koninklijke Marechaussee op het paspoort aangetroffen snijlijnen en beschadigingen.
Op grond van het vorenstaande acht het hof niet aannemelijk dat het paspoort is uitgegeven in de staat zoals het paspoort door de Koninklijke Marechaussee op 4 januari 2008 onder de verdachte is aangetroffen, te weten met — duidelijk zichtbare — snijlijnen rechts naast de pasfoto en overige beschadigingen, zoals in de bewijsmiddelen genoemd.
Ook ten aanzien van de onder 2 tenlastegelegde identiteitskaart — met als afgiftedatum januari 2004 — heeft de verdachte aangevoerd dat deze niet vals is. Het hof verwerpt dit verweer, reeds omdat uit de stukken blijkt dat dergelijke identiteitskaarten sinds juni 1990 niet meer door de Liberiaanse autoriteiten worden uitgegeven.’
3.8.
In de toelichting onder A valt als mogelijke klacht te ontwaren dat het Hof het verzoek om de Liberiaanse ambassade te vragen uitsluitsel te geven over de beweerdelijke valsheid van het paspoort, niet gemotiveerd heeft verworpen.
3.9.1.
Bij pleidooi heeft de raadsvrouwe verzocht om zo een nader onderzoek naar het paspoort. Noch bij proces-verbaal noch bij het bestreden arrest heeft het Hof op dit verzoek beslist.
3.9.2.
Vooropgesteld moet worden dat op een verzoek als het onderhavige alleen hoeft te worden beslist als het gaat om een voldoende stellig verzoek dat strekt tot het (doen) verrichten van nader onderzoek omtrent welomschreven onderzoekshandelingen of tot het inwinnen van een deskundigenbericht omtrent een welomschreven vraagstelling.1.
Zoals hiervoor onder 3.4 is weergegeven heeft de verdediging op de rolzitting van 4 maart 2008 medegedeeld geen nadere onderzoekswensen te hebben. Ter terechtzitting van 13 mei 2008 heeft de raadsvrouwe vervolgens verzocht een onderzoek in te stellen naar hetgeen door de Koninklijke Marechaussee is gerelateerd over de uitgifte van identiteitskaarten door de Liberiaanse autoriteiten sedert juni 1990. Het Hof heeft dat verzoek afgewezen, omdat de noodzaak van een dergelijk onderzoek onvoldoende was onderbouwd. Het Hof heeft daarbij mede gelet op het feit dat op de rolzitting van 4 maart 2008 niet is gevraagd om een dergelijk onderzoek, terwijl op 13 mei 2008 geen sprake was van nieuwe gegevens ten opzichte van het tijdens de terechtzitting van 4 maart 2008 verhandelde. Bij pleidooi heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat de verdachte betwist dat zijn paspoort is vervalst en namens hem verzocht het paspoort ter verificatie op te sturen naar de ambassade. Zij heeft een faxbrief overgelegd afkomstig van de Liberiaanse ambassade te Brussel, onder meer inhoudende dat de beschikbare kopie van het paspoort van verdachte niet toereikend is om de echtheid van het paspoort vast te stellen en dat voor zo'n onderzoek het paspoort zelf ter beschikking moet worden gesteld. Ook is overgelegd een verklaring van de Liberiaanse ambassade te Parijs, gedateerd 13 maart 2007, inhoudende dat verdachte op de ambassade een aanvraag voor een paspoort heeft ingediend en dat in afwachting van de verstrekking daarvan die verklaring de plaats van het paspoort inneemt. Deze verklaring is voorzien van een foto en een stempel en is ondertekend door de consul. Het proces-verbaal van de terechtzitting houdt vervolgens in dat de raadsvrouwe heeft medegedeeld dat zij aan de verdachte heeft uitgelegd dat onderzoek naar zijn documenten thans niet meer mogelijk is, aangezien op de rolzitting van 4 maart 2008 door de verdediging is medegedeeld dat zij geen nader onderzoek noodzakelijk achtte.
Mijns inziens heeft het Hof aan deze mededeling niet de betekenis mogen hechten dat de verdediging afzag van het gevraagde onderzoek omdat het Hof zich moet hebben gerealiseerd dat de mededeling van de raadsvrouw op een misvatting berustte. De binding aan de uitlating ter regiezitting gaat immers niet zover dat er daarna geen nieuwe verzoeken meer kunnen worden gedaan of dat de verzoeken niet mogen worden herhaald, ook niet als daartoe een beroep wordt gedaan op nieuwe feiten en omstandigheden.2. Als het Hof zou menen dat het verzoek te laat is ingediend en daarom het Hof niet noopte tot een beslissing is zo een impliciet oordeel hetzij onjuist hetzij onbegrijpelijk.3. Er was geen sprake van een herhaling van een eerder gedaan verzoek. Het eerdere verzoek dat het Hof heeft afgewezen had betrekking op de identiteitskaart, het verzoek in de pleitnota op een onderzoek naar het paspoort, waarbij bescheiden zijn overgelegd die erop wijzen dat verdachte bij de Liberiaanse ambassade een nieuw paspoort heeft aangevraagd en een identificerend document heeft verkregen.
Mijns inziens is sprake van een schending van artikel 330 Sv, dat ingevolge artikel 415, eerste lid, Sv ook in hoger beroep van toepassing is.
3.10.
In de toelichting onder B wordt voorts, voortbouwend op de vorige klacht, geklaagd dat sprake is van schending van het in art. 6 EVRM besloten liggende beginsel van ‘equality of arms’. De steller van het middel voert hiertoe aan dat de verdachte, anders dan het Openbaar Ministerie, geen mogelijkheden had het paspoort te onderzoeken.
3.11.
Uit de stukken blijkt niet dat deze klacht aan het Hof is voorgelegd. Zo een verweer kan niet voor het eerst in cassatie worden gevoerd, aangezien de beoordeling daarvan een onderzoek van feitelijke aard zou vergen.4.
3.12.
Tenslotte wordt in de toelichting onder C geklaagd dat het Hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de identiteitskaart vervalst is, zoals onder 2 is bewezenverklaard. Meer in het bijzonder bedoelt het middel kennelijk te klagen over het gebruik voor het bewijs van het proces-verbaal van onderzoek aangetroffen documenten, door het hof gebezigd als bewijsmiddel 4.
3.13.
Uitgangspunt is dat het is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt, om van het beschikbare materiaal datgene tot het bewijs te bezigen wat hem uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen wat deze voor het bewijs van geen waarde acht, zonder dat hij van zijn oordeel over de keuze en de betrouwbaarheid van het door hem gebezigde bewijsmateriaal in zijn uitspraak nadere rekenschap behoeft af te leggen.5. Het Hof heeft de bevindingen van de blijkens het proces-verbaal bij het Expertisecentrum Identiteitsfraude en Documenten van de Koninklijke Marechaussee Schiphol werkzame verbalisanten, die, omdat zij mede verklaren betreffende hetgeen hun wetenschap hun leert omtrent datgene wat aan hun oordeel is onderworpen, door het Hof kennelijk zijn beschouwd als getuige-deskundigen, klaarblijkelijk betrouwbaar geacht. Dat is niet onbegrijpelijk en behoefde, mede in aanmerking genomen dat, anders dan de steller van het middel wil, ter terechtzitting door de verdediging niets is aangevoerd omtrent de betrouwbaarheid, geen nadere motivering.
3.14.
Het eerste onderdeel van het middel is naar mijn mening terecht voorgesteld. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoren te leiden.
4.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover inhoudende de beslissingen over het onder 1 ten laste gelegde en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑03‑2010
HR 5 juli 2005, LJN AT5727; HR 11 maart 2008, LJN BC4460.
HR 6 februari 2007, LJN AZ4713.
A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, 6e druk, p. 212.
A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, 6e druk, p. 234.