Bepaalde onderdelen van dit proces-verbaal (onder meer voor zover inhoudende dat de verdachte na zijn aanhouding is bevolen zijn medewerking te verlenen aan een ademanalyse maar dat hij aan dit bevel geen gevolg heeft gegeven) zijn als bewijsmiddel 3 voor het bewijs gebezigd. De in het proces-verbaal genoemde omstandigheid dat de verdachte is overgebracht naar het politiebureau Zuidplein in Rotterdam is evenwel niet voor het bewijs gebruikt.
HR, 07-06-2011, nr. 10/00576
ECLI:NL:HR:2011:BQ3148
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
07-06-2011
- Zaaknummer
10/00576
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BQ3148
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ3148, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑06‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ3148
ECLI:NL:PHR:2011:BQ3148, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑04‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ3148
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑06‑2011
Inhoudsindicatie
Ongegronde bewijsklacht pleegplaats. Aan de korte tijdspanne die is verstreken tussen het moment van aanhouding van verdachte te Rotterdam en het tijdstip waarop verdachte, klaarblijkelijk op een politiebureau waarnaar hij was overgebracht, heeft geweigerd medewerking te verlenen aan het hem bevolen ademonderzoek en de omstandigheid dat de desbetreffende opsporingsambtenaren werkzaam zijn bij de politie Rotterdam-Rijnmond, heeft het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk de gevolgtrekking verbonden dat verdachte het tenlastegelegde feit, zoals is bewezenverklaard, te Rotterdam heeft gepleegd.
7 juni 2011
Strafkamer
nr. 10/00576
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 25 januari 2010, nummer 22/005468-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde feit en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring van feit 2, nu niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen dat het onder 2 bewezenverklaarde feit te Rotterdam is gepleegd.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 08 september 2007 te Rotterdam als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een tweewielige bromfiets te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de getuige [getuige] ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"Het klopt dat ik op 8 september 2007 over de Slinge fietste. Ik was met [getuige 2] onderweg naar de Oude Haven toen verdachte hard op de scooter reed. Ik fietste ongeveer twintig kilometer per uur en verdachte kwam dicht tegen mijn fiets rijden. Verdachte schreeuwde en ik wilde weg, maar verdachte bleef achter mij rijden met de scooter. Ik fietste naar de overkant en verdachte bleef achter mij rijden. Toen ik zojuist de zaal binnen kwam, herkende ik verdachte meteen. Ik herken de verdachte die in de zaal zit als degene die op 8 september 2007 zonder helm brommer heeft gereden."
b. de verklaring van de getuige [getuige 2] ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"Het klopt dat ik met [getuige 1] over de Slinge fietste. We fietsten over het fietspad in de richting van Pendrecht. Op Pendrecht werd ons de weg opeens door een bromfiets geblokkeerd. Toen hij werd aangesproken, heeft hij de helm afgedaan. Op het moment dat wij wegfietsten, reed hij met de scooter langs ons. Als ik het over "hij" en "hem" heb dan heb ik het over deze mijnheer.
De politierechter en de griffier zien dat de getuige naar verdachte kijkt."
c. een proces-verbaal van politie Rotterdam-Rijnmond, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Op 8 september 2007 omstreeks 14:30 uur gingen wij naar de Slinge te Rotterdam. Ter plaatse gekomen, troffen wij een persoon aan met zijn bromscooter. Ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorschriften stelden wij een onderzoek in en hebben de bestuurder van de bromfiets staande gehouden. De bestuurder verleende geen medewerking aan het voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht. De hieronder genoemde punten leidden bij ons tot de verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Wij namen waar dat de adem van de bestuurder naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank rook. Wij zagen dat de bestuurder bloeddoorlopen ogen had. Wij hoorden dat de bestuurder met dubbele tong sprak. Wij zagen dat de bestuurder onvast ter been was. Naast [verdachte] stond een persoon genaamd: [getuige 1], geboren op [geboortedatum] 1974. [Getuige 1] had [verdachte] staande gehouden op het fietspad. [getuige 1] was in gezelschap van zijn vriendin genaamd: [getuige 2], geboren op [geboortedatum] 1977. [Getuige 2] en [getuige 1] verklaarden onafhankelijk van elkaar dat zij de betrokken bestuurder op de scooter hebben zien rijden en dat deze bestuurder plotseling stil stond op het fietspad op de Slinge. Wij hebben vervolgens de bestuurder aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte gaf als identiteitsgegevens op: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.
Ik, [verbalisant 1], heb de verdachte bevolen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 2, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994. Tevens heb ik hem medegedeeld, dat hij verplicht was tijdens dit onderzoek gevolg te geven aan alle door de daartoe aangewezen bedienaar van het ademanalyseapparaat ten dienste van dit onderzoek gegeven aanwijzingen. Vervolgens is de verdachte medegedeeld dat een weigering van dit onderzoek een misdrijf oplevert. Op 8 september 2007 te 15:06 uur gaf de verdachte geen gevolg aan dit bevel, wat mij bleek uit het feit dat door hem in het geheel geen medewerking werd verleend aan het onderzoek. De verdachte wenste zijn voorlopig arrestanten verblijf niet uit te komen en zei dat hij op geen enkele wijze wilde meewerken aan de ademanalyse."
d. een proces-verbaal van politie Rotterdam-Rijnmond, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en
[verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Op zaterdag 8 september 2007 omstreeks 14:35 uur gingen wij naar de voor het openbaar openstaande weg de Slinge te Rotterdam. Daar zouden twee fietsers worden lastiggevallen door de bestuurder van een bromfiets. Ter plaatse gekomen werden wij aangesproken door twee getuigen genaamd: [getuige 2], geboren op [geboortedatum] 1977 en [getuige 1], geboren op [geboortedatum] 1975. Beiden verklaarden nagenoeg eensluidend doch ieder in zijn eigen bewoordingen dat zij zojuist als fietsers over de Slinge reden. Over het fietspad van de Slinge zagen zij een man rijden als bestuurder van een bromfiets. Zij zagen dat deze man slingerend over het fietspad reed en dat hij vervolgens stopte en zijn bromfiets dwars op het fietspad plaatste en vervolgens hun beiden aanriep. Vervolgens stapte de man weer op zijn bromfiets en stak de rijbaan van de Slinge over waarna hij werd tegengehouden door [getuige 1]. De man reed met ingeschakelde motor en hij droeg een zogenoemde valhelm. De beide getuigen wezen ons een man aan die op het fietspad van de Slinge stond. Deze man stond naast een zwarte bromfiets. De beide getuigen verklaarden ons dat dit de man was die hun zojuist al rijdend op de bromfiets had lastiggevallen. Ik, verbalisant [verbalisant 2], voelde vervolgens aan de uitlaat van de bromfiets en voelde dat deze heet was.
(...)
Nadat ik de man naar zijn naam had gevraagd, gaf hij mij op te zijn: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.
(...)
Hierop hebben wij de man aangehouden ter zake overtreding van artikel 9 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994."
2.3. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], werkzaam bij de politie Rotterdam-Rijnmond, op 8 september 2007 omstreeks 14.35 uur de verdachte met zijn bromscooter aantroffen op de voor het openbaar verkeer openstaande weg de Slinge te Rotterdam, dat de opsporingsambtenaren ter plaatse een onderzoek hebben ingesteld ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorschriften, dat de verdachte vervolgens geen medewerking heeft verleend aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht, waarna de verdachte ter plaatse is aangehouden op verdenking van overtreding van art. 8 Wegenverkeerswet 1994, dat de verdachte enige tijd nadien door de verbalisant [verbalisant 1] is bevolen zijn medewerking te verlenen aan een ademonderzoek als bedoeld in art. 8, tweede lid, Wegenverkeerswet 1994 en dat de verdachte op 8 september 2007 te 15.06 uur geen gevolg heeft gegeven aan dit bevel, nu door hem in het geheel geen medewerking werd verleend aan het onderzoek, hij zijn voorlopig arrestantenverblijf niet uit wenste te komen en zei dat hij op geen enkele wijze wilde meewerken aan de ademanalyse.
Aan de korte tijdspanne die is verstreken tussen het moment van aanhouding van de verdachte te Rotterdam en het tijdstip waarop de verdachte, klaarblijkelijk op een politiebureau waarnaar hij was overgebracht, heeft geweigerd medewerking te verlenen aan het hem bevolen ademonderzoek en de omstandigheid dat de desbetreffende opsporingsambtenaren werkzaam zijn bij de politie Rotterdam-Rijnmond, heeft het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk de gevolgtrekking verbonden dat de verdachte het tenlastegelegde feit, zoals is bewezenverklaard, te Rotterdam heeft gepleegd. De bewezenverklaring is aldus in dit opzicht toereikend gemotiveerd.
2.4. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 7 juni 2011.
Conclusie 05‑04‑2011
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te '‑Gravenhage heeft bij arrest van 25 januari 2010 — met aanvulling van de toepasselijke wettelijke voorschriften — bevestigd een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 20 oktober 2008, waarbij de verdachte wegens 1. ‘overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ en 2. ‘overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken en waarbij voorts de tenuitvoerlegging is gelast van twee eerder aan verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen voor de duur van vier weken respectievelijk twee weken.
2.
Namens verdachte heeft mr. H.J. Ruysendaal, advocaat te Rotterdam, beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel behelst de klacht dat het Hof het vonnis van de Rechtbank ten onrechte heeft bevestigd, nu uit de door de Rechtbank gehanteerde bewijsmiddelen niet zonder meer kan volgen dat feit 2 in Rotterdam is gepleegd.
4.
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat hij op 8 september 2007 te Rotterdam als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een tweewielige bromfiets te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid aanhef en onder a, van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
5.
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat het Hof — door de bewijsconstructie van de Politierechter te bevestigen — ten aanzien van dit feit het volgende heeft vastgesteld. Op 8 september 2007 heeft de verdachte op de Slinge in Rotterdam met een brommer op een fietspad gereden, waarbij hij twee fietsers ([getuige 1 en 2]) heeft lastiggevallen (bewijsmiddelen 3 en 4 en de op de terechtzitting in eerste aanleg van 20 oktober 2008 afgelegde verklaringen van [getuige 1 en 2], voor zover voor het bewijs gebezigd). Op enig moment heeft [getuige 1] de verdachte tegengehouden, waarna de gealarmeerde politie omstreeks 14:35 uur ter plaatse is gekomen (bewijsmiddelen 3 en 4). Twee politieagenten ([verbalisant 1 en 2]) hebben een onderzoek ingesteld ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorschriften. Vervolgens heeft de verdachte geen medewerking verleend aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht. De agenten hebben de verdachte toen aangehouden op verdenking van overtreding van art. 8 Wegenverkeerswet 1994, omdat zij waarnamen dat de adem van de verdachte naar het inwendige gebruik van alcoholhoudende drank rook, zij zagen dat de verdachte bloeddoorlopen ogen had, zij hoorden dat hij met dubbele tong sprak en zij zagen dat hij onvast ter been was. Enige tijd later heeft [verbalisant 1] de verdachte bevolen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in art. 8, tweede lid aanhef en onder a, Wegenverkeerswet 1994. Om 15:06 uur heeft de verdachte geen gevolg gegeven aan dit bevel, nu door hem in het geheel geen medewerking werd verleend aan het onderzoek, hij zijn voorlopige arrestantenverblijf niet uit wenste te komen en hij zei dat hij op geen enkele wijze wilde meewerken aan de ademanalyse (bewijsmiddel 3).
6.
Het Hof heeft uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de verdachte op 8 september 2007 in Rotterdam geen medewerking heeft verleend aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht als bedoeld in art. 160, vijfde lid, Wegenverkeerswet 1994 (de blaastest) en dat hij enige tijd later elders (kennelijk op een politiebureau) heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in art. 8, tweede lid onder a, Wegenverkeerswet 1994 (de ademanalyse). Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan evenwel niet worden afgeleid dat de weigering van de verdachte om mee te werken aan die ademanalyse heeft plaatsgevonden in Rotterdam. Derhalve is de bewezenverklaring in zoverre onvoldoende met redenen omkleed.
7.
Ik heb me nog afgevraagd wat het belang van de verdachte is bij deze klacht. De verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep immers verklaard dat hij op 8 september 2007 te Rotterdam niet wilde meewerken aan een ademonderzoek als bedoeld in art. 8 Wegenverkeerswet 1994, omdat hij niet zou hebben gereden. Voorts heeft de raadsman van de verdachte zich op die terechtzitting ter zake van het onder 2 tenlastegelegde feit gerefereerd aan het oordeel van het Hof. Uit het verhandelde op de terechtzitting in hoger beroep blijkt derhalve dat bij de verdachte geen onduidelijkheid heeft bestaan over hetgeen hem wordt verweten en met name ook niet waar ter plaatse de verweten gedraging zich heeft voorgedaan. Bovendien houdt het — zich bij de stukken van het geding bevindende — proces-verbaal van politie van 8 september 2007, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1 en 2] met nummer 2007306452-1, onder meer in dat de verdachte — na zijn aanhouding op verdenking van overtreding van art. 8 Wegenverkeerswet 1994 — ter geleiding voor een hulpofficier van justitie is overgebracht naar het politiebureau Zuidplein te Rotterdam, dat hij aldaar is verhoord, dat hem vervolgens is bevolen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in art. 8, tweede lid aanhef en onder a, Wegenverkeerswet 1994, en dat hij geen gevolg heeft gegeven aan dit bevel.1. Terzijde zij nog vermeld dat ook de omstandigheid dat tussen het eerste optreden van de politie in deze zaak (naar aanleiding van het lastigvallen van [getuige 1 en 2] door de verdachte was de politie omstreeks 14:35 uur ter plaatse op de Slinge in Rotterdam) en het moment van de weigering van de ademanalyse door de verdachte (om 15:06 uur) slechts een half uur is verstreken, doet vermoeden dat ook die weigering in Rotterdam moet hebben plaatsgevonden. Bij de stukken bevinden zich derhalve voldoende bewijsmiddelen die de bewezenverklaring (ook wat betreft de pleegplaats) kunnen ondersteunen. Probleem is echter dat de Hoge Raad dan bewijsmiddelen zou moeten aanvullen ten opzichte van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen. Een dergelijke aanvulling voert gelet op de strenge jurisprudentie van de Hoge Raad ten aanzien van het verbeterd lezen van bewijsmiddelen2. in cassatie te ver. Van het enkel verbeterd lezen van een kennelijke misslag in een door het Hof gebezigd bewijsmiddel (hetgeen wel is toegestaan)3. is hier namelijk geen sprake. De in de eerste zin opgeworpen vraag naar het belang van het middel kan nu beantwoord worden: geen of in ieder geval uiterst gering. Thans zie ik echter geen andere mogelijkheid dan te concluderen tot vernietiging omdat het middel doel treft.
8.
Het middel slaagt.
9.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
10.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde feit en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te '‑Gravenhage teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑04‑2011
Vgl. HR 5 oktober 2010, LJN BN0025, HR 5 oktober 2010, LJN BM6845 en HR 17 februari 2009, LJN BG5966.
Vgl. HR 16 november 2010, LJN BN8211, HR 13 mei 2008, nr. 00432/07 (niet gepubliceerd, art. 81 RO), HR 22 maart 2005, nr. 01410/04 (niet gepubliceerd, art. 81 RO), HR 11 maart 2003, LJN AF3338 en HR 11 maart 2003, NS 2003, 170.