HR (P-G), 26-05-2009, nr. 07/12739
ECLI:NL:PHR:2009:BI5668
- Instantie
Hoge Raad (Procureur-Generaal)
- Datum
26-05-2009
- Zaaknummer
07/12739
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BI5668
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2009:BI5668, Conclusie, Hoge Raad (Procureur-Generaal), 26‑05‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI5668
Conclusie 26‑05‑2009
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[verzoeker=verdachte]
1.
Verzoeker is door het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch wegens ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’ veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis. Voorts heeft het hof — in plaats van tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Breda van 30 augustus 2005 opgelegde voorwaardelijke straf — gelast een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van veertien uren, subsidiair zeven dagen hechtenis.
2.
Namens verzoeker heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat het hof ten onrechte een ander strafbaar feit bij de bewijsvoering en de strafoplegging heeft betrokken.
4.
Het hof heeft ten laste van verzoeker bewezen verklaard dat:
‘hij op 25 oktober 2006 te Bergen op Zoom, [het slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, hebbende hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk dreigend die [slachtoffer] de woorden toegevoegd: ‘Ik kan zo een pistool regelen en schiet je door je hart’.’
5.
Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het hof — voor zover voor de beoordeling van het middel van belang — als volgt overwogen:
‘De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, evenals bij zijn verhoor door politie en ter terechtzitting in eerste aanleg, ontkend de aangever op enigerlei wijze te hebben bedreigd.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De aangifte van [het slachtoffer] houdt (onder meer) in dat de verdachte hem tijdens voormelde woordenwisseling heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, onder meer door tegen hem te zeggen: ‘Ik kan zo een pistool regelen en ik schiet je door je hart’.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is van aanwijzingen gebleken die de aangifte van [het slachtoffer] ondersteunen.
(…)
Voorts blijkt uit de verklaring van getuige [getuige 1], eveneens medewerkster van voornoemd opvangcentrum, dat:
- —
zij van [het slachtoffer] heeft gehoord dat hij bedreigd was door de verdachte;
- —
zij zelf in september 2006 door de verdachte telefonisch is bedreigd met de dood, nadat zij hem niet had toegestaan met zijn dochter te spreken; verdachte heeft haar toen gezegd dat hij haar dood zou schieten.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij ten tijde van de ten laste gelegde bedreiging boos was en dat hij met verheffing van stem het één en ander tegen [het slachtoffer] heeft gezegd.
Op grond van vorenstaande feiten en omstandigheden, die naar voren komen uit de in de voetnoten genoemde wettige bewijsmiddelen, bezien in onderling verband en samenhang, heeft het hof de overtuiging bekomen dat de verdachte aangever de hem ten laste gelegde bewoordingen: ‘Ik kan zo een pistool regelen en schiet je door je hart’, heeft toegevoegd.
Het standpunt van de verdachte wordt derhalve verworpen.’
6.
Het hof heeft voorts de aan verzoeker opgelegde straf — voor zover voor de beoordeling van het middel van belang — als volgt gemotiveerd:
‘Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
In verband met de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- —
de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- —
de mate waarin het bewezen verklaarde feit heeft geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer;
- —
de omstandigheid dat de verdachte door zijn dreigementen heeft getracht de jeugdhulpverlening onder druk te zetten om anders te handelen dan zij in het belang van verdachtes dochter dienstig achtte.’
7.
Vooropgesteld moet worden dat de tenlastelegging wettelijk afdoende is bewezen door
- (i)
de erkenning van verzoeker dat hij ter plaatse van het delict was en met stemverheffing heeft gesproken; en
- (ii)
de aangifte van bedreiging.
Als extra voor de overtuiging, maar in wezen ter ontzenuwing van het standpunt van verzoeker dat hij niet de bedreigende woorden heeft gesproken heeft het hof acht geslagen op een waarneming van een collega over de stemverheffing van verzoeker en op een ervaring van een andere collega: ook een doodsbedreiging. Het hof heeft keurig verantwoord waar in het dossier het bewijs is te vinden waarmee het hof het bewijsverweer ontkracht.
8.
Geen rechtsregel verzet zich er tegen dat de rechter voor het bewijs gebruik maakt van gerapporteerde gedragspatronen van een verdachte. Daar is zelfs een leerstuk uit ontstaan: schakelbewijs. Zie daarvoor het instructieve artikel van H.A. Demeersseman in Trema 2009, p. 149–154. Wat schakelbewijs doet is een gat in de bewijsvoering van het tenlastegelegde feit dichten met een bewezenverklaring ter zake van een of meer andere, meestal soortgelijke, feiten. Uiteraard is daarbij niet alles geoorloofd, maar het EHRM ligt hier in ieder geval niet principieel dwars: 5 april 2005, NJ 2005, 551, m.nt. Schalken (Scheper v. Nederland). In de onderhavige zaak is echter in het geheel geen sprake van een gat in de bewijsvoering. Het ondersteunt de uit de wettelijk voldoende bewijsmiddelen voortgesproten overtuiging en weerlegt de ontkenning van verzoeker. In HR 30 mei 1995, NJ 1995, 620 bepaalde de Hoge Raad dat ‘[h]et de rechter vrij [staat] tot het bewijs te doen meewerken verklaringen omtrent feiten die soortgelijk zijn aan de telastegelegde feiten. Het uitgangspunt van het middel, dat het gebruik door het Hof tot het bewijs van (bepaalde, NJ) verklaringen omtrent zodanige soortgelijke feiten een vaststelling inhoudt van de schuld van de verdachte aan die feiten, is onjuist. Reeds daarom faalt het middel.
9.
Voorts klaagt het middel dat het hof de omstandigheid dat verzoeker [getuige 1] met de dood heeft bedreigd bij de strafoplegging heeft betrokken. Daarbij doet het middel een beroep op HR 2 november 2004, NJ 2005, 274, m.nt. Schalken. In voornoemd arrest heeft uw Raad aangegeven dat andere strafbare feiten die niet aan de verdachte ten laste zijn gelegd slechts bij de strafmotivering mogen worden betrokken indien deze feiten:
- a.
ad informandum zijn gevoegd en door de verdachte op de zitting zijn erkend;
- b.
aan te merken zijn als nadere uitwerking van de omstandigheden waaronder de bewezen verklaarde misdrijven zijn begaan. Het verband tussen deze feiten en de bewezenverklaarde misdrijven moet kunnen worden afgeleid uit het verhandelde ter zitting;
- c.
aan te merken zijn als nadere uitwerking van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, omdat de verdachte voor deze feiten niet onherroepelijk is veroordeeld.
10.
Heel duidelijk maakt het hof niet of het inderdaad de omstandigheid dat verzoeker [getuige 1] met de dood heeft bedreigd als zodanig bij de strafoplegging heeft betrokken. Dat geval wordt niet met zoveel woorden genoemd. De tenlastelegging hield twee dreigementen in, maar het hof verklaart slechts één daarvan bewezen. In de strafoverweging heeft het hof het wel over het meervoud: dreigementen. Laten we daarom meegaan met de steller van de tenlastelegging en aannemen dat ook rekening is gehouden met de eerdere bedreiging.
11.
Ik lees dan de overweging van het hof — voor zover het inhoudt dat het hof heeft gelet op de omstandigheid dat verzoeker door zijn dreigementen heeft getracht de jeugdhulpverlening onder druk te zetten om anders te handelen dan zij in het belang van verdachtes dochter dienstig achtte — als een bondige samenvatting van de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan. Immers, ter terechtzitting van het hof d.d. 27 september 2007 heeft verzoeker — na mededeling door de voorzitter van zijn justitiële documentatie — op vragen omtrent zijn persoon onder meer verklaard:
‘Het klopt dat ik eerder ben veroordeeld vanwege bedreiging. Het zijn gewoon emotionele uitbarstingen en dan komt dat platte Rotterdams weer naar voren. Ik bedoel er niets mee. Het heeft ook te maken met de omstandigheden waarin ik zit. Ik heb tien jaar voor mijn dochter gezorgd en dat is niet makkelijk voor een man alleen. De instanties bakken er niets van; die lokken dit soort dingen uit. De kranten staan vol van de ellende van Jeugdzorg. Ik word emotioneel van wat die mensen mijn kind aandoen. Ik wil wel samenwerken met de voogdes van mijn dochter, maar zij willen niet horen wat ik ervan vind. Ik heb hen op hun fouten gewezen. Mijn dochter is in het verleden bij haar moeder weggehaald omdat die niet in staat was om voor haar te zorgen. Jeugdzorg wilde mijn dochter naar haar moeder terugbrengen terwijl die aan de drugs en de drank is.’
Voorts heeft de raadsvrouw van verzoeker, voor zover van belang, ter terechtzitting aangevoerd:
‘Cliënt is een vader die zijn dochter tien jaar lang alleen heeft opgevoed. Zij is op een gegeven moment onder de hoede van Jeugdzorg genomen. Cliënt kan het niet goed vinden met de medewerkers van die stichting. Er zijn over en weer frustraties ontstaan. Men heeft een andere visie op de opvoeding van [het kind] en daarom botst men vaak in praktijk.(…)’
12.
Het gaat dus om het hierboven onder b) genoemde geval; het stond het hof vrij om de gekritiseerde afweging te maken.
13.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
14.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G