Einde inhoudsopgave
Het deskundigenadvies in de civiele procedure (R&P nr. 165) 2008/3.3.4
3.3.4 Deskundigenbewijs
G. de Groot, datum 20-10-2008
- Datum
20-10-2008
- Auteur
G. de Groot
- JCDI
JCDI:ADS448706:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Nagel 1967, p. 145; Visky 1968, p. 66.
Broggini 1964, p. 268.
Broggini 1964, p. 267-270; Kaser/Hackl 1996, p. 120 (legisactieproces), 369 (formulaproces), 491 (cognitie-proces), 607 (naklassiek cognitieproces).
Kaser/Wubbe 1971, p. 401; Visky 1968, p. 25-33 en 68-70. In vergelijkbare zin Kaser/Hackl 1996, p. 369 noot 72, met verwijzing naar Ulp. D. 25,4,1, waar sprake is van vaststelling van zwangerschap door drie verloskundigen op last van de praetor. Walther meende dat het gaat om een provisorisch uitgevaardigde maatregel in een op zichzelf staand geval, dat geen voorbeeld biedt uit het civiele procesrecht en is gerelateerd aan de uitoefening van een bestuurstaak (Walther 1843, p. 88-89).
Bethmann-Hollweg 1834, p. 268; Kaser/Wubbe 1971, p. 415; Wenger 1925, p. 285. In het naklassieke cognitie-proces had een authentieke akte meer bewijskracht dan een getuigenverklaring (Kaser/Hackl 1996, p. 600) en daarmee trad het deskundigenonderzoek naar de echtheid van aktes en handschriften op de voorgrond. Valsheids- en echtheidsincidenten hebben tot de wijziging van het bewijsrecht per 1 april 1988 een eigen regeling gekend in Rv 1838.
Zie over de rol van landmeters bij de Romeinen bijv. Berger 1953, p. 358-359; Brugi 1968, p. 2-3; A. Rudorff, Gromatische Institutionen, in: Blume e.a. 1967, p. 320-323; Max Weber 1891, p. 70.
Domitius Ulpianus (ong. 170-223 n.Chr.) was een bekende Romeinse jurist in de zgn. laatklassieke periode. Grote delen van zijn werk maken deel uit van de ten tijde van Justinianus (zie noot 46 in dit hoofdstuk) samengestelde Digesten. Zie Spruit 2003, p. 51-52.
Spruit e.a. 1994-2001, Digesten 10,1,8.
Of de Romeinen ten tijde van het legisactieproces en het formulaproces andere vormen van deskundigenbewijs dan voorlichting door juristen hebben gekend, is onzeker. Volgens Visky en Nagel heeft er toen geen (behoefte aan) deskundigen-onderzoek als bewijsmiddel bestaan, omdat als iudex een persoon kon worden gekozen met kennis van het vakgebied waarop de in geschil zijnde feiten betrekking hadden.1 Broggini daarentegen ziet een nauw verband tussen het Romeinsrechtelijke deskundigenbewijs en de gerechtelijke plaatsopneming, omdat de rechter zich soms liet bijstaan door deskundigen als hij een situatie ter plaatse ging aanschouwen en de rechter zich bovendien bij een plaatsopneming kon laten vervangen door een deskundige.2 Kaser/Hackl plaatst evenals Broggini de plaatsopneming en het deskundigenbewijs naast elkaar, en bespreekt die los van de overige bewijsmiddelen van het Romeinse recht.3
Als door de rechter ingeschakelde deskundigen worden wel genoemd landmeters, medici, vroedvrouwen, architecten, ambachtslieden, personen die konden rekenen, personen die konden schrijven en personen die bedreven waren in hand-schriftvergelijking.4 Ook in relatie met het klassieke en het naklassieke cognitie-proces wordt melding gemaakt van handschriftvergelijking door deskundigen.5 Landmeters konden hetzij worden aangewezen om een geschil te beslissen, hetzij als deskundige door de rechter worden ingeschakeld.6 Ulpianus7 beschrijft een grensregelingsactie waarbij de landmeter werd ingeschakeld in de hoedanigheid van deskundig adviseur van de rechter. De rechter moest onderzoek ter plaatse door een landmeter laten verrichten en zonodig ook met eigen ogen de plaats bezichtigen. De rechter diende met behulp van de bevindingen van de landmeter en zijn eigen waarneming te oordelen naar billijkheid.8