HR, 10-02-2015, nr. 14/01393
ECLI:NL:HR:2015:271
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-02-2015
- Zaaknummer
14/01393
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Internationaal strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:271, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑02‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:44, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:44, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑01‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:271, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0065
Uitspraak 10‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Uitlevering, Antilliaanse zaak. Het Hof heeft bij zijn oordeel dat de verzochte uitlevering ontoelaatbaar moet worden verklaard mede tot uitgangspunt genomen dat “de litigieuze bewijsmiddelen” “via een mogelijk proces in de Verenigde Staten” zouden kunnen worden gebruikt. Daarmee heeft het Hof miskend dat aan de rechter die over de toelaatbaarheid van de uitlevering beslist geen oordeel toekomt over de rechtmatigheid van de bewijsgaring t.b.v. de strafzaak in de verzoekende staat (ECLI:NL:HR:2011:AB3324, NJ 2001/618).
Partij(en)
10 februari 2015
Strafkamer
nr. 14/01393 UA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een einduitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 6 februari 2014, nummer HAR 189/13-212/13, op een verzoek van de Verenigde Staten van Amerika tot uitlevering van:
[de opgeëiste persoon] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsvrouwe van de opgeëiste persoon, mr. C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Maastricht, heeft het beroep tegengesproken.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden advies en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde op het bestaande uitleveringsverzoek opnieuw te worden afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de ontoelaatbaarverklaring van de verzochte uitlevering.
2.2.
Het Hof heeft de door de verzoekende Staat gevraagde uitlevering van de opgeëiste persoon ontoelaatbaar verklaard. De bestreden uitspraak houdt dienaangaande onder meer het volgende in:
"Het vertrouwensbeginsel tussen de Verenigde Staten van Amerika en het Koninkrijk der Nederlanden is in casu het uitgangspunt. Er dient in beginsel voldoende vertrouwen te bestaan dat de autoriteiten op rechtmatige wijze hun opsporingsmiddelen hebben ingezet.
De verdediging heeft gesteld, en het Hof gaat er op grond van de beschikbare stukken en met name van de Affidavit in support of request for extradition d.d. 21 oktober 2013 van uit:
- dat vanaf november 2012 door de Amerikaanse autoriteiten hier ten lande bijzondere opsporingsmethoden, zoals observatie en infiltratie zijn gebruikt zonder bemoeienis van het lokale Openbaar Ministerie, waardoor niet kan worden getoetst of al dan niet is gehandeld in strijd met het in ons (en niet op gelijke wijze in het Amerikaanse) rechtssysteem geldende zgn. Tallon-criterium (177m, derde lid Sv);
- dat de opgeëiste persoon na zijn voorlopige aanhouding zonder medeweten van het Openbaar Ministerie is bezocht door Amerikaanse opsporingsambtenaren en dat aan hem vragen zijn gesteld, alsmede dat met hem is gesproken over zijn mogelijke medewerking aan het onderzoek (aanbod tot plea bargaining) zonder dat voldaan is aan de in ons rechtssysteem geldende zogenaamde Salduz-waarborgen.
Het Hof weegt daarbij mede dat van de hiervoor bedoelde handelingen geen dan wel op onvoldoende wijze door enig lokale opsporingsambtenaar proces-verbaal is opgemaakt, dat het gestelde in artikel 564 Sv niet is nageleefd.
Het Hof benadrukt dat het hier een persoon van de Nederlandse nationaliteit betreft, die mag rekenen op de bescherming van zijn eigen nationale strafvorderlijke bepalingen.
Anders dan afgeleid zou kunnen worden uit de eerdere beschikking van dit Hof van 5 november 2013, meent het Hof thans, beschikkende over het uiteindelijke dossier, dat deze geconstateerde gebreken, in onderling verband en samenhang bezien, van dusdanige aard zijn, dat zij een uitlevering in de weg staan. Naar Curaçaos recht zouden de litigieuze bewijsmiddelen in de gegeven omstandigheden immers ter zijde moeten worden geschoven en het Hof acht het onjuist dat dat bewijs wel zou kunnen worden gebruikt via een mogelijk proces in de Verenigde Staten in het kader van een omzetting van de straf naar nationale maatstaven."
2.3.
Blijkens zijn hiervoor weergegeven overwegingen heeft het Hof bij zijn oordeel dat de verzochte uitlevering ontoelaatbaar moet worden verklaard mede tot uitgangspunt genomen dat de omstandigheid dat "de litigieuze bewijsmiddelen" "via een mogelijk proces in de Verenigde Staten" zouden kunnen worden gebruikt, aan uitlevering in de weg staat. Aldus heeft het Hof miskend dat aan de rechter die over de toelaatbaarheid van de uitlevering beslist geen oordeel toekomt over de rechtmatigheid van de bewijsgaring ten behoeve van de strafzaak in de verzoekende staat (vgl. HR 10 juli 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB3324, NJ 2001/618). Voor zover het middel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie teneinde de toelaatbaarheid van de verzochte uitlevering opnieuw te beoordelen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 februari 2015.
Conclusie 20‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Uitlevering, Antilliaanse zaak. Het Hof heeft bij zijn oordeel dat de verzochte uitlevering ontoelaatbaar moet worden verklaard mede tot uitgangspunt genomen dat “de litigieuze bewijsmiddelen” “via een mogelijk proces in de Verenigde Staten” zouden kunnen worden gebruikt. Daarmee heeft het Hof miskend dat aan de rechter die over de toelaatbaarheid van de uitlevering beslist geen oordeel toekomt over de rechtmatigheid van de bewijsgaring t.b.v. de strafzaak in de verzoekende staat (ECLI:NL:HR:2011:AB3324, NJ 2001/618).
Nr. 14/01393 UA Zitting: 20 januari 2015 | Mr. Aben Conclusie inzake: [de opgeëiste persoon] |
1. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft bij advies van 6 februari 2014 geoordeeld dat de uitlevering van de opgeëiste persoon aan de Verenigde Staten van Amerika niet toelaatbaar is. Het Hof heeft de gouverneur van Curaçao geadviseerd om het verzoek tot uitlevering af te wijzen.
2. De advocaat-generaal bij het Gemeenschappelijk Hof heeft zich tijdig voorzien van beroep in cassatie, en hij heeft tijdig een schriftuur ingediend houdende één middel van cassatie. Namens de opgeëiste persoon heeft mw. mr. C. Reijntjes-Wendenburg het middel van cassatie tegengesproken.
3. Deze Antilliaanse uitleveringszaak hangt samen met de zaak van [betrokkene 1], 14/01270 UA, en van [betrokkene 2], 14/01276, waarin ik op 11 november 2014 reeds heb geconcludeerd. Uw Raad heeft bij arresten van 9 december 2014 het in die zaken bestreden advies van het Gemeenschappelijk Hof vernietigd.
4. Het advies van het Gemeenschappelijk Hof d.d. 6 februari 2014, het middel en de toelichting in de cassatieschriftuur van 13 maart 2014, alsook de schriftuur houdende tegenspraak van 24 juli 2014 in de voorliggende zaak zijn mutatis mutandis gelijkluidend aan die in de reeds door uw Raad berechte zaken.
5. De reden dat ik in deze drie zaken niet gelijktijdig heb geconcludeerd was gelegen in het ontbreken van de betekening van de aanzegging van het cassatieberoep van het openbaar ministerie, terwijl op dat moment voor uw griffie en voor mij onduidelijk was wanneer in die betekening zou (kunnen) worden voorzien. Thans is die akte van betekening (in persoon) op uw griffie ontvangen. Daaruit blijkt overigens dat die betekening reeds op 9 oktober 2014 heeft plaatsgehad.
6. Vanwege het identieke karakter van de drie zaken meen ik thans te kunnen volstaan met te verwijzen naar mijn gelijkluidende conclusies in de met de onderhavige zaak samenhangende zaken, alsook naar de in die zaken van uw hand gewezen arresten.
7. Op de gronden als vermeld in de conclusies in de zaken van [betrokkene 1], 14/01270 UA, en van [betrokkene 2], 14/01276, slaagt het middel.
8. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden advies. Nu een verdere afdoening van de zaak niet mogelijk is zonder te treden in een beoordeling van de feiten, strekt deze conclusie er tevens toe dat de zaak wordt teruggewezen naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba teneinde op het bestaande uitleveringsverzoek opnieuw te worden afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG