NJ 2001, 618
Uitlevering en rechtmatigheid bewijs.
HR 10-07-2001, ECLI:NL:HR:2001:AB3324
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
10 juli 2001
- Magistraten
W.J.M. Davids, G.J.M. Corstens, A.M.M. Orie
- Zaaknummer
00343/01U
- Conclusie
A-G Fokkens
- LJN
AB3324
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Internationaal strafrecht / Uitlevering en overlevering
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2001:AB3324, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑07‑2001
ECLI:NL:HR:2001:AB3324, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑07‑2001
- Wetingang
Sv art. 338; UW art. 18 lid 3; UW art. 28 lid 3
Essentie
De uitleveringsrechter hoeft bewijs, dat ten behoeve van de verzoekende staat voordien is vergaard met behulp van door Nederland als aangezochte staat verleende rechtshulp, niet op een andere wijze te toetsen dan bewijs dat niet door middel van zodanige rechtshulpverlening is verkregen. Aan de uitleveringsrechter komt geen oordeel toe over de rechtmatigheid van de bewijsgaring ten behoeve van de strafzaak in de verzoekende staat.
Voorgaande uitspraak
Arrest op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem van 2 januari 2001, parketnummer 15/700034–00, op een verzoek van de Verenigde Staten van Amerika tot uitlevering ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.