Einde inhoudsopgave
Alle omstandigheden van het geval (O&R nr. 77) 2013/1.4.1.1
1.4.1.1 Aan de hand van rechtsbeginselen
mr. P.T.J. Wolters, datum 01-03-2013
- Datum
01-03-2013
- Auteur
mr. P.T.J. Wolters
- JCDI
JCDI:ADS298552:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Asser/Scholten 1974 (Algemeen deel*), p. 63.
Dworkin 1978, p. 22.
Alexy 2000, p. 295.
Asser/Scholten 1974 (Algemeen deel*), p. 62-63 en 65, Scholten 1980, p. 3, Van den Brink 2002, p. 201 en Metzger 2009, p. 19. Vergelijk Lenaerts 2010, p. 1124, Lenaerts & Gutiérrez-Fons 2010, p. 1654-1662 en Aronstein 2011b, p. 43 over de vindplaats van algemene beginselen van gemeenschapsrecht.
Asser/Scholten 1974 (Algemeen deel*), p. 64 en Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 40.
Asser/Scholten 1974 (Algemeen deel*), p. 62, Scholten 1980. p. 3 en Metzger 2009, p. 16-17. Vergelijk ook Van den Brink 2002, p. 200-201 en Sieburgh 2004, p. 13. Dit betekent niet dat beginselen geen directe werking kunnen hebben. Vergelijk in het kader van recht van de Europese Unie HvJ EU 19 januari 2010, nr. C-555/07 (Kücükdeveci), Lenaerts & Gutiérrez-Fons 2010, p. 1645-1649, Aronstein 2011b, p. 49, Asser/Hartkamp 2011 (3-I*), nr. 147-151, Barkhuysen, Bos & Ten Have 2011, p. 484 en Hartkamp 2011, p. 250-252. Deze werking hangt samen met de specifieke kenmerken van het recht van de Europese Unie. Zie § 2.5.3.
Dworkin 1978, p. 26. Vergelijk ook Alexy 2000, p. 295
Court of Appeals of New York 8 oktober 1889, Riggs v. Palmer, 115 N.Y. 506. Zie ook Dworkin 1978, p. 23. Ook andere rechtsbeginselen verbinden gevolgen aan onbehoorlijk gedrag. Vergelijk bijvoorbeeld ‘nemo auditur propriam turpitudinem allegans’, ‘fraus omnia corrumpit’, ‘ex turpi causa non oritur actio’ en ‘he who comes to equity must do equity’. Zie § 3.2.1 over de invloed van onbehoorlijk gedrag op de werking van de redelijkheid en billijkheid.
Vergelijk in het kader van de topiek Nieuwenhuis 2007, p. 89.
Vergelijk Smith 2006, p. 144.
HR 28 april 2000, NJ 2000, 430 (Van Hese/Koninklijke Schelde Groep) en § 4.10.
§ 5.3.2.
In deze zin ook A.R. Bloembergen in zijn noot onder HR 28 april 2000, NJ 2000, 431 (Rouwhof/Eternit). Vergelijk ook de afweging in Rb. ’s-Gravenhage 14 september 2011, NJ 2012, 578 (Comité Nederlandse Ereschulden/Nederland). De redelijkheid en billijkheid beperkte de verjaring van de rechtsvorderingen van de weduwen. De verjaring van de vorderingen van andere nabestaanden werd niet beperkt. Vergelijk daarnaast Hof ’s-Gravenhage 18 december 2012, NJF 2013, 66 (Allianz/X). De ziekte van de overleden man had een grote impact op zijn partner. De partner was een ‘zeer nabij betrokkene’. De omstandigheid dat de vergoeding ten goede van deze partner komt, pleit daarom voor de beperking van de verjaring.
In deze benadering bepalen rechtsbeginselen het onderscheid tussen relevante en irrelevante omstandigheden. Het begrip ‘rechtsbeginsel’ kan op verschillende manieren worden beschreven. Scholten beschrijft rechtsbeginselen als “tendensen, welke ons zedelijk oordeel aan het recht stelt, algemeenheden, met al de betrekkelijkheid, die dat algemene meebrengt, maar die toch niet te missen zijn.”1 Dworkin noemt een rechtsbeginsel een “standard to be observed, (…) because it is a requirement of justice or fairness or some other dimension of morality.”2 Alexy beschrijft rechtsbeginselen als “norms commanding that something be realized to the highest degree that is actually and legally possible.”3 Rechtsbeginselen blijken uit het recht. Zij kunnen worden gevonden door concrete rechtsregels te herleiden tot algemene regels.4 Rechtsbeginselen kunnen ook bestaan uit een veronderstelling waarvan een heel rechtsgebied uitgaat.5 Regels kunnen direct worden toegepast. Rechtsbeginselen zijn te algemeen om onverkort te worden toegepast.6 Zij wijzen slechts in een bepaalde richting.7
De rechtsbeginselen beïnvloeden de werking van de redelijkheid en billijkheid. De redelijkheid en billijkheid fungeert als middel om deze beginselen invloed te laten uitoefenen op het vermogensrecht. De omstandigheden van het geval oefenen geen directe invloed uit op de werking van de redelijkheid en billijkheid. Zij beïnvloeden deze werking slechts via rechtsbeginselen.
Een rechtsbeginsel beïnvloedt de werking van de redelijkheid en billijkheid alleen als het van toepassing is in het concrete geval. De toepasselijkheid is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Omstandigheden zijn in deze benadering relevant omdat zij leiden tot de toepasselijkheid van een rechtsbeginsel. Verwijtbaar gedrag beïnvloedt de werking van de redelijkheid en billijkheid niet zelfstandig. Het beïnvloedt deze werking omdat het rechtsbeginsel “No one shall be permitted to profit by his own fraud, or to take advantage of his own wrong, or to found any claim upon his own iniquity, or to acquire property by his own crime” gevolgen verbindt aan verwijtbaar gedrag.8 Rechtsbeginselen spelen een bemiddelende rol tussen de omstandigheden van het geval en de werking van de redelijkheid en billijkheid.9
Deze benadering heeft een voordeel. Rechtsbeginselen geven direct weer waarom een omstandigheid relevant is. Zij maken daarnaast duidelijk hoe de omstandigheid de werking van de redelijkheid en billijkheid beïnvloedt. De invloed van het rechtsbeginsel “No one shall be permitted to profit by his own fraud, or to take advantage of his own wrong, or to found any claim upon his own iniquity, or to acquire property by his own crime” is duidelijk. Een partij dient niet te profiteren van haar verwijtbare gedrag. Profiteert zij hier toch van, dan pleit het rechtsbeginsel voor een werking van de redelijkheid en billijkheid die haar dit voordeel afneemt. Het enkele noemen van een relevante omstandigheid maakt niet altijd duidelijk hoe de omstandigheid de werking van de redelijkheid en billijkheid beïnvloedt.10
Het arrest Van Hese/Koninklijke Schelde Groep biedt een voorbeeld. Van Hese heeft met asbest gewerkt. Dit leidt meer dan 30 jaar later tot mesothelioom. Het antwoord op de vraag of de redelijkheid en billijkheid de toepassing van de verjaringstermijn beperkt, is onder andere afhankelijk van het antwoord op de vraag of de “schadevergoeding ten goede komt aan het slachtoffer zelf, diens nabestaanden dan wel een derde.”11 Deze omstandigheid is vrij concreet. Zij is concreter dan abstractere omstandigheden zoals ‘de aard van de overeenkomst’.12 Toch maakt de overweging de precieze betekenis van deze omstandigheid niet duidelijk. De volgorde waarin zij is geformuleerd, suggereert dat de redelijkheid en billijkheid de toepassing van de verjaring sneller beperkt als de schadevergoeding ten bate van het slachtoffer zelf komt en minder snel als derden zouden profiteren. Nabestaanden zitten hier ergens tussen in. In de casus vorderden de nabestaanden de schadevergoeding. Pleit dit voor of tegen een beperking van de verjaring? Maakt het hierbij uit welke nabestaanden de vordering instellen?
De Hoge Raad had de betekenis van de omstandigheid kunnen verduidelijken door een rechtsbeginsel te formuleren. Het rechtsbeginsel had bijvoorbeeld zo kunnen luiden: schadevergoeding moet ten bate komen van hen die de schade hebben geleden. De schade wordt in de eerste plaats geleden door het slachtoffer. Ook de directe nabestaanden worden getroffen. De partner en de minderjarige kinderen verliezen immers de financiële steun van het slachtoffer. Andere erfgenamen leiden geen directe schade en hebben dus minder recht op bescherming op grond van de redelijkheid en billijkheid.13 Dit is natuurlijk slechts een mogelijke interpretatie. Een geheel ander rechtsbeginsel kan ten grondslag liggen aan de relevantie van de omstandigheid. De Hoge Raad laat dit echter in het midden.
De ‘rechtsbeginsel benadering’ heeft ook nadelen. Allereerst is de benadering niet in overeenstemming met de praktijk. De rechter verwijst naar de omstandigheden van het geval. Het zijn uiteindelijk deze omstandigheden, en niet de rechtsbeginselen, die in de praktijk de werking van de redelijkheid en billijkheid beïnvloeden.
De benadering heeft ook fundamentelere nadelen. Zij heeft iets kunstmatigs. De redelijkheid en billijkheid kan op verschillende manieren werken. Ook individuele omstandigheden kunnen de werking van de redelijkheid en billijkheid op verschillende manieren beïnvloeden. In de ‘rechtsbeginsel benadering’ dient er voor al deze werkingen en beïnvloedingen een rechtsbeginsel te zijn dat de werking of beïnvloeding dekt. Een algemeen erkend rechtsbeginsel zal echter niet altijd voorhanden zijn. De motivering van een werking van de redelijkheid en billijkheid dient in een dergelijk geval gepaard te gaan met de formulering van een rechtsbeginsel. De benadering leidt op deze manier tot het ontstaan van allerlei rechtsbeginselen die slechts voor een concreet geval zijn geformuleerd. Een rechtsbeginsel is echter een algemene regel die voor meerdere gevallen van toepassing is. Een onzorgvuldig geformuleerd rechtsbeginsel kan tot ongewenste gevolgen leiden in andere gevallen.
De benadering leidt tot het ontstaan van een grote hoeveelheid rechtsbeginselen die slechts relevant zijn voor een beperkt aantal gevallen. Zij leidt tot inflatie van het begrip ‘rechtsbeginsel’. De grote hoeveelheid rechtsbeginselen leidt bovendien tot een onoverzichtelijke situatie. Dit leidt tot nieuwe onduidelijkheid over de werking van de redelijkheid en billijkheid.
De aanpak is daarnaast indirect. De werking van de redelijkheid en billijkheid is nog steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De invloed van een rechtsbeginsel is immers afhankelijk van deze omstandigheden. De rechtsbeginselen zijn een extra laag. Zij vormen een extra obstakel tussen de omstandigheden van het geval en de werking van de redelijkheid en billijkheid. De omstandigheden moeten in deze benadering twee keer worden ‘vertaald’. Zij dienen eerst te worden vertaald in een rechtsbeginsel. Dit beginsel wordt vervolgens vertaald in een werking van de redelijkheid en billijkheid.
De ‘rechtsbeginsel benadering’ verdient om al deze redenen niet de voorkeur. De door de benadering gecreëerde duidelijkheid weegt niet op tegen haar nadelen. Dit betekent niet dat de benadering geen waarde heeft. Rechtsbeginselen kunnen de invloed van een omstandigheid verklaren en verduidelijken. Zij zijn een nuttig hulpmiddel. De benadering leidt echter niet tot een duidelijk onderscheid tussen relevante en irrelevante omstandigheden.