Einde inhoudsopgave
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/2.2.1.1
2.2.1.1 Uitsluiting van artikel 6 EVRM
T. de Jong, datum 01-03-2017
- Datum
01-03-2017
- Auteur
T. de Jong
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Zie Harris e.a. 2014, p. 379 e.v. voor voorbeelden.
White & Ovey 2014, p. 254-255; Harris e.a. 2014, p. 385-386; Van Dijk e.a. 2006, p. 530-531 en p. 555 -556, Barkhuysen & Van Emmerik 2006, p. 130. Veelgenoemde zaak in dit verband: EHRM 5 oktober 2000, EHRC 2000, 84, m.nt. A.W. Heringa, (Grote Kamer) (Maaouia t. Frankrijk).
Vgl. White & Ovey 2014, p. 254; Van Dijk e.a. 2006, p. 528 e.v.; Vande Lanotte & Haeck (red.) 2004a, p. 386 en p. 403 e.v.; Jansen 2004, p.10. Veelgenoemd arrest is Ferrazini tegen Italië. EHRM 12 juli 2001, zaaknr. 44759/98 (Grote Kamer) (Ferrazzini t. Italië). Meer recent oordeelde het Hof dat artikel 6 EVRM wel van toepassing kan zijn op een belastingzaak wanneer deze nauw verweven is met een strafzaak. Schending verbod van zelfincriminatie en het vereiste van equality of arms. EHRM 5 april 2012, zaaknr. 11663/04 (Chambaz t. Zwitserland). Bovendien is 6 EVRM wel van toepassing in het geval van een fiscale boete, omdat dan sprake is van een criminal charge: Pauwels 2016a, p. 21.
White & Ovey 2014, p. 255; Van Dijk e.a. 2006, p. 537; Barkhuysen & Van Emmerik 2006, p. 130. In dit kader is een veelgenoemde zaak: EHRM 21 oktober 1997, zaaknr. 24194/94 (Pierre-Bloch t. Frankrijk).
Harris e.a. 2014, p. 386-387; White & Ovey 2014, p. 255-257;Van Dijk e.a. 2006, p. 531 e.v. en Barkhuysen & Van Emmerik 2006, p. 130.
Zie hierover deel I.
EHRM 8 december 1999, zaaknr. 28541/95 (Grote Kamer) (Pellegrin t. Frankrijk).
Harris e.a. 2009, p. 220 e.v., recenter en korter: Harris e.a. 2014, p. 386-387.
Harris e.a. wijzen erop dat op de speciale rechtspositie van ambtenaren, en dan met name op de beperkte toegang tot de rechter wel iets af te dingen valt: zij doen dit onder verwijzing naar de dissenting opinion bij de zaak Pellegrin. In deze dissenting opinion wordt gewezen op de steeds verdergaande juridisering van de positie van ambtenaren in de lidstaten. Harris e.a. 2014, p. 387. Vgl. Barkhuysen, Van Emmerik & Gerards 2009, p. 15-16; Barkhuysen, Damen e.a. 2007, p. 97.
EHRM 19 april 2007, AB 2007, 324, m.nt. T. Barkhuysen & M.L. van Emmerik (Vilho Eskelinen e.a. t. Finland).
Harris e.a. 2009, p. 221, en recenter: Harris e.a. 2014, p. 386-387. EHRM 19 april 2007, AB 2007, 324, m.nt. T. Barkhuysen & M.L. van Emmerik (Vilho Eskelinen e.a. t. Finland).
Harris e.a. 2009, p. 221.
EHRM 23 oktober 2014, NTFR 2014/2995, EHRC 2015, 15, H&I 2015/29, m.nt. Thomas (Melo Tadeu t. Portugal).
Zie Pauwel 2016b, p. 115-116.
In de praktijk zijn veel rechten dus als civiel te kwalificeren, met als gevolg dat artikel 6 EVRM een breed toepassingsbereik heeft en het onderscheid tussen het publiekrechtelijke – en civiele karakter van de rechten vervaagt.1 Toch blijft artikel 6 EVRM niet van toepassing op het vreemdelingenrecht,2 het belastingrecht,3 politieke rechten4 en het ambtenarenrecht (als de uitoefening van de taak een publiekrechtelijk karakter heeft).5 In het kader van deze studie roept dit de vraag op of via een materieel EVRM-recht toch 6 EVRM-waarborgen worden toegepast op deze terreinen, en de procedurele plichten in dit type zaken daardoor toeneemt, ondanks het toepassingsverbod.6
Op het terrein van ambtenarenzaken heeft een ontwikkeling plaatsgevonden. Zo hanteerde het Hof in de zaak Pellegrin7 nog een negatieve formulering: het uitgangspunt was geen toepassing van artikel 6 EVRM.8 Als reden hiervoor gaf het EHRM dat gelet op de publieke aard, en de daarmee gepaard gaande soevereine macht een grotere loyaliteit mag worden verwacht van een ambtenaar.9 Het Hof heeft dit standpunt echter herzien in de Vilho Eskelinen-zaak10 waarin het overwoog dat toepassing van artikel 6 EVRM in ambtenarenzaken de regel is, tenzij dit in nationale wetgeving expliciet is uitgesloten en dit is gebaseerd op objectieve gronden.11 Ten aanzien van het laatste is het zo dat deze redenen dan gelegen moeten zijn in het onderwerp van geschil en niet in de aard van de rechtsverhouding (publiekrechtelijk).12
Tot slot is in het kader van artikel 6 EVRM en de uitsluiting op belastingheffing een uitspraak van het Hof van eind 2014 noemenswaardig, omdat het in deze zaak besloot dat de onschuldpresumptie zoals neergelegd in het tweede lid van artikel 6 EVRM van toepassing was in een belastingzaak.13 In casu ging het om een niet betaalde belastingschuld van een bedrijf waarvoor klaagster in een strafrechtelijke procedure is vrijgesproken. In de fiscale procedure waarbij de invordering van deze schuld centraal stond, beriep klaagster zich echter tevergeefs op de strafrechtelijke vrijspraak. Naar het oordeel van het EHRM zien beide juridische procedures op klaagsters aansprakelijkheid voor de belastingschuld van het bedrijf, en dus verklaart het artikel 6, tweede lid EVRM van toepassing. De nationale rechter had de strafrechtelijke vrijspraak mee moeten nemen in de fiscale procedure en daarnaast is een niet bewezen feit in de strafzaak als waar aangemerkt in de belastingzaak.14