Einde inhoudsopgave
RvdW 2020/155
IPR. Huwelijksvermogensrecht. Verhouding van art. 10:9 BW (exceptie van fait accompli) tot Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978?
HR 17-01-2020, ECLI:NL:HR:2020:70
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
17 januari 2020
- Magistraten
Mrs. C.A. Streefkerk, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron, C.H. Sieburgh
- Zaaknummer
18/03866
- Conclusie
A-G mr. P. Vlas
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS184358:1
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht / Conflictenrecht
Personen- en familierecht / Relatievermogensrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:70, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 17‑01‑2020
ECLI:NL:PHR:2019:957, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑09‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑09‑2018
- Wetingang
Essentie
IPR. Huwelijksvermogensrecht. Verhouding van art. 10:9 BW (exceptie van fait accompli) tot Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978?
Samenvatting
Juist is het in cassatie onbestreden uitgangspunt van het hof dat het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen, wordt aangewezen door de verwijzingsregels van het Huwelijksvermogensverdrag. Art. 10:9 BW is een bepaling van Nederlands commuun internationaal privaatrecht. Deze bepaling kan slechts toepassing vinden in gevallen die niet worden bestreken door een verdrag of een EU-verordening, of voor zover toepassing in een concreet geval verenigbaar is met een toepasselijk verdrag of een toepasselijke ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.