Rb. Rotterdam, 20-04-2016, nr. ROT 15/6853
ECLI:NL:RBROT:2016:2867
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
20-04-2016
- Zaaknummer
ROT 15/6853
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2016:2867, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 20‑04‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 20‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Strijd met artikel 44 van de Pw. Er is sprake van bijzondere omstandigheden waardoor de bijstand met ingang van een eerdere datum toegekend had moeten worden: missende brief bevat mogelijk aanvraag, aanvrager is sociaal en psychisch zwak, de boodschap “ik wil geld” had geïnterpreteerd moet worden met inachtneming van de beperkingen van aanvrager, aanvrager is weggestuurd bij de balie om met een Didi-D een digitale aanvraag te doen.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 15/6853
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2016 in de zaak tussen
[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser,
gemachtigde: mr. P.C. Schouten,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: M.E. Braak.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 19 januari 2015 bijstand toegekend op grond van de Participatiewet (Pw).
Bij besluit van 1 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Bij besluit van 11 juli 2014 heeft verweerder de uitkering van eiser vanaf 26 juni 2014 ingetrokken. Op 21 juli 2014 heeft verweerder een brief van eiser ontvangen waarin hij verzoekt om herstel van zijn uitkering. Volgens het memo overzicht van 30 juli 2014 is op 24 juli 2014 uitvoerig met eiser besproken zijn dat bestand is beëindigd en dat hij in bezwaar moet en een nieuwe uitkering moet aanvragen. Daarbij is aangetekend dat eiser met spoed geld wil. Bij uitspraak van 25 maart 2015 (ECLI:NL:RBROT:2015:2026) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank beslist dat eiser moet worden toegelaten tot de maatschappelijke opvang. Blijkens het dossier heeft eiser zich op 27 maart 2015 gemeld bij Centraal Onthaal voor een aanvraag om bijstand. Bij besluit van 26 mei 2015 heeft verweerder aan eiser een ondersteuningsarrangement toegekend, bestaande uit sociaal en persoonlijk functioneren, financiën, (sociale) dagbesteding en ondersteuning bij zelfzorg en gezondheid. Vervolgens heeft verweerder eiser met ingang van 19 januari 2015 bijstand toegekend onder de overweging dat eiser zich op 19 januari 2015 heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
2. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard onder de overweging dat een bijstandsuitkering wordt toegekend vanaf de meldingsdatum. Alleen wanneer sprake is van bijzondere omstandigheden, kan over een periode voorafgaand aan deze datum bijstand worden toegekend. Verweerder stelt vast dat niet met objectieve en verifieerbare stukken is onderbouwd dat eiser zich eerder dan 19 januari 2015 heeft gemeld om een uitkering aan te vragen. Daarnaast wijst verweerder op het feit dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen de intrekkingsbeslissing van 11 juli 2014 en dit besluit in rechte vaststaat.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij voor 19 januari 2015 meerdere malen bij verweerder is geweest om een uitkering aan te vragen maar steeds werd weggestuurd omdat hij niet over een DigiD-code beschikte. Eiser heeft psychische problemen en heeft een IQ van 67. Hij beschikt over zwak begaafde taalvaardigheid en een zeer zwak begaafd handelingsniveau. Verweerder is hiervan sinds 2012 op de hoogte. Het had voor verweerder dan ook duidelijk moeten zijn dat hij te maken hadden met een hulpbehoevend persoon en het had duidelijk moeten zijn dat eiser begeleiding nodig had. Er is sprake van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat de uitkering wordt toegekend met terugwerkende kracht.
4. Op grond van artikel 44, eerste lid, van de Pw wordt, indien door het college is vastgesteld dat het recht op bijstand bestaat, de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep over toepassing van de artikel 43 en 44 van de Pw (voorheen de Wet werk en bijstand) (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2613) wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of in voorkomende gevallen een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van dergelijke bijzondere omstandigheden.
6.1
Deze zijn ten eerste gelegen in de brief van 21 juli 2014 die eiser kennelijk aan verweerder heeft gestuurd maar die niet is opgenomen in dossier. Verweerder heeft deze brief beantwoord bij brief van 22 juli 2014 en de strekking van eisers brief omschreven als “een brief waarin u verzoekt om herstel van uw uitkering”. Eiser is daarop verzocht telefonisch contact op te nemen met zijn contactpersoon. In het daarop volgende gesprek van 24 juli 2014 is niet kenbaar nader op deze brief ingegaan. De brief is niet als bezwaarschrift begrepen, maar ook niet als een aanvraag om een nieuwe uitkering.
6.2
Ten tweede heeft eiser in het gesprek op 24 juli 2014 aangegeven dat hij met spoed geld wil. Ter zitting heeft verweerder betoogd dat dit niet hoeft te worden begrepen als een verzoek om herstel van de uitkering of een aanvraag voor een nieuwe uitkering, omdat “ik wil geld” is een ruim begrip is dat overal geroepen kan worden. Een melding wordt volgens verweerder gedaan door te zeggen: ik wil een uitkering. De rechtbank volgt dit niet. Eiser is psychisch en sociaal zwak en dat is bij verweerder bekend. Eisers boodschap “ik wil geld” had geïnterpreteerd moet worden met inachtneming van de beperkingen van eiser.
6.3
Ten derde is van belang dat eiser stelt dat hij meerdere keren langs is geweest, maar dat hij werd weggestuurd met de mededeling dat hij via Digi-D een aanvraag moest doen. Hij had geen ID-bewijs en kon dat dus niet. Hoewel verweerder terecht opmerkt dat deze gestelde meldingen weinig geconcretiseerd zijn en dat de bewijslast bij eiser ligt, betrekt de rechtbank in zijn overweging dat het hem ambtshalve bekend is dat aanvragers om bijstand wel bij verweerder worden weggestuurd als zij zich niet digitaal melden (zie ook de uitspraak van deze rechtbank van 14 april 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:2734) en eiser ter zitting concreter was over met wie hij heeft gesproken toen hij bij verweerder langsging. Dat een aanvraag ook op papier kan worden ingediend, zoals verweerder ter zitting aangaf, blijkt in de praktijk niet altijd het geval.
7. Op grond van hetgeen onder 6.1 tot en met 6.3 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de bijstand met ingang van een eerdere datum toegekend had moeten worden. Het bestreden besluit kan niet in stand blijven. Het dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 44 van de Pw. Het beroep is gegrond.
8. De rechtbank zal, met het oog op de definitieve beslechting van het geschil, zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat aan eiser met ingang van 24 juli 2014 bijstand op grond van de Wwb wordt toegekend naar de voor hem toepasselijke norm. De rechtbank overweegt daarbij dat 24 juli 2014 de datum waarop eiser bij verweerder een gesprek had,
uit de aantekeningen van het gesprek kan worden begrepen dat eiser toen een uitkering heeft aangevraagd en de brief van 21 juli 2014 weliswaar wordt genoemd, maar niet beschikbaar is, zodat onbekend is of deze brief een aanvraag behelst.
9. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1984,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,00 en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt het bestreden besluit;
- -
bepaalt dat met ingang van 24 juli 2014 bijstand aan eiser wordt toegekend naar de voor hem toepasselijke norm;
- -
bepaalt dat deze uitspraak de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- -
bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 45,00 vergoedt;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1984,00, en bepaalt dat, nu aan eiser een toevoeging is verleend, deze kosten rechtstreeks aan de rechtsbijstandverlener worden betaald.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Schreuder, rechter, in aanwezigheid van mr. J. M. Miltenburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.