Rb. Rotterdam, 25-03-2015, nr. ROT 15-1223
ECLI:NL:RBROT:2015:2026
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
25-03-2015
- Zaaknummer
ROT 15-1223
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2015:2026, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 25‑03‑2015; (Voorlopige voorziening)
- Wetingang
art. 2.1.2, 2.2.3 Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
- Vindplaatsen
GJ 2015/72
Uitspraak 25‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Weigering toelating tot de maatschappelijke opvang op grond van de Wmo 2015. De Verordening Maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2015 of de Regeling maatschappelijke ondersteuning 2015 bevatten geen criteria voor toelating tot de maatschappelijke opvang. Het Indicatieprotocol integrale ondersteuningsarrangementen Wmo van de gemeente Rotterdam geeft wel een beschrijving van de doelgroep voor maatschappelijke opvang, maar de juridische status van dit document is onduidelijk. Gelet hierop is de grondslag voor de weigering om verzoeker toe te laten tot de maatschappelijke opvang niet inzichtelijk. Daarnaast is niet gebleken dat onderzoek is gedaan naar verzoekers situatie, in het bijzonder de zelfredzaamheid. Er is volstaan met een aanmeldingsgesprek, waarvan geen verslaglegging is. De belangenafweging leidt er toe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat verzoeker wordt toegelaten tot de maatschappelijke opvang tot en met zes weken na verzending van de beslissing op zijn bezwaar. Voor toewijzing van het verzoek om eveneens een voorlopige voorziening te treffen inhoudende verstrekking van algemene en bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet ziet de voorzieningenrechter, vanwege het ontbreken van de vereiste connexiteit, geen ruimte nu verweerder op de daartoe strekkende aanvragen, voor zover die al zijn ingediend, nog geen beslissing heeft genomen en daartoe, gelet op de geldende beslistermijnen, ook niet toe was gehouden.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 15/1223
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 maart 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker] , te [gemeente], verzoeker,
gemachtigde: mr. P.C. Schouten,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: M.E. Braak.
Procesverloop
Bij besluit van 19 mei 2015 (lees: 19 januari 2015, het bestreden besluit) heeft verweerder geweigerd verzoeker toe te laten tot de maatschappelijke opvang als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2015. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Verzoeker heeft zich op 19 januari 2015 gemeld met het verzoek om toegelaten te worden tot de maatschappelijke opvang.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoeker niet voldoet aan de voorwaarden voor toelating tot de maatschappelijke opvang, omdat geen sprake is van beperkte zelfredzaamheid als gevolg van een verslavings-, psychisch of psychosociaal probleem of een combinatie van deze problemen. Verweerder stelt dat niet gebleken is van zeer dringende redenen op grond waarvan in afwijking van de criteria toch opvang aan verzoeker geboden zou moeten worden.
3. Verzoeker stelt - samengevat - dat hij, gelet op zijn zorgwekkende persoonlijke situatie, wel voldoet aan alle wettelijke en beleidsmatige criteria en vereisten voor toelating tot Centraal Onthaal van de gemeente Rotterdam. Daartoe wijst verzoeker erop dat hij bijna-analfabeet is met een laag ontwikkelingsniveau, dat hij tot februari 2014 in het kader van zijn bijstandsuitkering was vrijgesteld van de arbeidsverplichting wegens psychische problematiek en dat hij per februari 2014 geen uitkering meer heeft nadat hij en zijn gezin in februari 2014 uit hun woning zijn ontruimd. Sindsdien lijdt hij een zwervend bestaan. Hij heeft veel schulden en het lukt hem, mede daardoor, niet om een woning te krijgen, een uitkering aan te vragen en zijn leven weer op de rails te krijgen. Daarnaast is blijkens de overgelegde verklaring van de tandarts sprake van ernstige klachten aan zijn gebit.
4.1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.
4.2.
Op grond van artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015 wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder
- opvang: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving,
- zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
Artikel 1.2.1, aanhef en onder c, van de Wmo 2015 bepaalt dat een ingezetene van Nederland overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit opvang, te verstrekken door het college van de gemeente tot welke hij zich wendt, indien hij de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.
In artikel 2.1.2, eerste lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat de gemeenteraad periodiek een plan vaststelt met betrekking tot het door de gemeentebestuur te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning.
In het tweede lid, aanhef en onder e, is bepaald dat het plan de beleidsvoornemens beschrijft inzake door het college te nemen besluiten of te verrichten handelingen die erop gericht zijn algemene voorzieningen te bieden aan ingezetenen die maatschappelijke ondersteuning behoeven.
Artikel 2.1.3, eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening de regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen.
Het tweede lid, aanhef en onder a, bepaalt dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.
Op grond van artikel 2.2.3 van de Wmo 2015 bevordert het college en treft het de algemene voorzieningen ter bevordering van de zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang, die noodzakelijk zijn ter uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 2.1.2, tweede lid.
5. De voorzieningenrechter ziet op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
6.1
Uit de Verordening Maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2015 noch de Regeling maatschappelijke ondersteuning 2015 blijkt welke criteria verweerder hanteert ter toetsing van een aanvraag voor toelating tot de maatschappelijke opvang. Het Indicatieprotocol integrale ondersteuningsarrangementen Wmo van de gemeente Rotterdam (Indicatieprotocol) geeft wel een beschrijving van de doelgroep voor maatschappelijke opvang, waarbij het door verweerder in het bestreden besluit gehanteerde criterium ‘beperkte zelfredzaamheid als gevolg van een verslavings-, psychisch of psychosociaal probleem of een combinatie van deze problemen’ terug te vinden is, maar desgevraagd kon verweerder ter zitting de juridische status van het Indicatieprotocol niet duiden. Daarnaast heeft verweerder aangegeven dat de als bijlage 2 van het Indicatieprotocol gevoegde zelfredzaamheidmatrix niet bedoeld is voor aanvragen tot toelating tot de maatschappelijke opvang. Nu niet inzichtelijk is wat de grondslag is van verweerders weigering om verzoeker toe te laten tot de maatschappelijke opvang, kan het bestreden besluit niet gedragen worden door de daaraan ten grondslag gelegde motivering en zal dit besluit dus niet ongewijzigd in stand kunnen blijven.
6.2
Daarbij komt dat uit de stukken noch uit het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder onderzoek heeft gedaan naar verzoekers situatie, en meer in het bijzonder naar zijn zelfredzaamheid, terwijl daarvoor, gelet op verzoekers zorgwekkende psychosociale en medische situatie, wel aanleiding bestond. Verweerder heeft volstaan met een aanmeldingsgesprek op 19 januari 2015, dat volgens verzoeker slechts enkele minuten heeft geduurd. Een verslag van dit aanmeldingsgesprek, op grond waarvan klaarblijkelijk het bestreden besluit is genomen, ontbreekt bij de stukken. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Ook om die reden kan het besluit niet ongewijzigd in stand blijven.
6.3
De aard van het onder 6.2 vermelde gebrek brengt mee dat onzeker is of de gebreken aan het bestreden besluit in bezwaar hersteld kunnen worden. Om die reden, en gelet op verzoekers zorgwekkende situatie, valt de te maken nadere belangenafweging naar het oordeel van de voorzieningenrechter in verzoekers voordeel uit. De voorzieningen-rechter ziet aanleiding te bepalen dat verzoeker wordt toegelaten tot de maatschappelijke opvang tot en met zes weken na verzending van de beslissing op zijn bezwaar. Voor toewijzing van het verzoek om eveneens een voorlopige voorziening te treffen inhoudende verstrekking van algemene en bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet ziet de voorzieningenrechter, vanwege het ontbreken van de vereiste connexiteit, geen ruimte nu verweerder op de daartoe strekkende aanvragen, voor zover die al zijn ingediend, nog geen beslissing heeft genomen en daartoe, gelet op de geldende beslistermijnen, ook niet toe was gehouden.
7. Omdat het verzoek wordt toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,00 en wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, in die zin dat verzoeker tot en met zes weken na verzending van de beslissing op bezwaar wordt toegelaten tot de maatschappelijke opvang;
- bepaalt dat verweerder aan verzoeker het betaalde griffierecht van € 45,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 980,00, te betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.