Rb. Rotterdam, 14-04-2016, nr. ROT 15/3202
ECLI:NL:RBROT:2016:2734
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
14-04-2016
- Zaaknummer
ROT 15/3202
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2016:2734, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 14‑04‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 44 Participatiewet
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Melding voor aanvraag bijstand wordt niet geregistreerd; de aanvrager is te kennen gegeven dat de aanvraag alleen digitaal kan. Verweerder accepteert in dit geval alleen de datum van de digitale aanvraag als meldingsdatum. Deze werkwijze is niet in overeenstemming met artikel 44 Wwb. De gevolgen daarvan komen voor rekening en risico van verweerder. Verweerder dient de door eiser gestelde – niet-geregistreerde – meldingsdatum in aanmerking te nemen.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 15/3202
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2016 in de zaak tussen
[eiser], te Rotterdam, eiser,
gemachtigde: mr. K.J. Hoogerwerf,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Duivenvoorde.
Procesverloop
Bij besluit van 27 november 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) afgewezen.
Bij besluit van 10 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar tegen het primaire besluit gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en eiser vanaf 29 juli 2014 bijstand toegekend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser ontving tot en met 21 april 2014 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW-uitkering). Nadien heeft eiser bijstand aangevraagd op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Deze aanvraag is afgewezen omdat het bedrijf van eiser niet levensvatbaar werd geacht. Op 4 juli 2014 heeft eiser zijn bedrijf uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel (KvK), waarna hij op 29 juli 2014 bij verweerder een aanvraag om bijstand naar de norm voor een alleenstaande heeft ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan eiser alsnog bijstand toegekend vanaf 29 juli 2014 naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20%.
3. Eiser kan zich niet vinden in de ingangsdatum van de aan hem toegekende bijstandsuitkering. Nadat zijn WW-uitkering eindigde heeft eiser zich meerdere keren gemeld voor een bijstandsuitkering. Hij werd echter weggestuurd in verband met zijn inschrijving bij de KvK. Na zijn uitschrijving bij de KvK op 4 juli 2014 heeft eiser zich op diezelfde dag opnieuw gemeld voor een bijstandsuitkering. Toen werd hem te kennen gegeven dat hij enkel digitaal een aanvraag om bijstand kon indienen. Mede door taalproblemen begreep eiser niet hoe dit moest. Toen hij hulp vroeg aan medewerkers van verweerder gaven zij aan dat zij het te druk hadden en hem niet konden helpen. Nadien is hij meerdere keren teruggegaan naar verweerder, maar pas op 29 juli 2014 was er een medewerker beschikbaar om hem te helpen met zijn aanvraag. In het (digitale) aanvraagformulier staat geregistreerd dat eiser zich (ook) op 5 juni 2014 heeft gemeld voor de aanvraag van een bijstandsuitkering. Eiser is van mening dat de ingangsdatum van zijn bijstandsuitkering 4 juli 2014, de datum van uitschrijving bij de KvK en hernieuwde melding aan de balie, moet zijn.
4.1.
Met ingang van 1 januari 2015 zijn de Participatiewet, de Invoeringswet Participatiewet en de Wet maatregelen Wet werk en bijstand in werking getreden en is de Wwb gewijzigd en vernoemd tot de Participatiewet. Op grond van het in de Participatiewet opgenomen overgangsrecht is op deze zaak de Wwb van toepassing.
4.2.
Op grond van artikel 43, eerste lid, van de Wwb stelt het college het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag of, indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, ambtshalve vast.
Op grond van artikel 44, eerste lid, van de Wwb wordt, indien het college heeft vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
Op grond van artikel 44, tweede lid, van de Wwb, voor zover hier van belang, heeft de belanghebbende zich gemeld als zijn naam, adres en woonplaats bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen zijn geregistreerd.
Op grond van artikel 44, derde lid, van de Wwb kan het college, indien de belanghebbende de aanvraag niet zo spoedig mogelijk indient nadat hij zich heeft gemeld en hem dit te verwijten valt, in afwijking van het eerste lid, besluiten dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag dat de aanvraag is ingediend.
4.3.
Artikel 30c, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen luidde ten tijde hier van belang:
“Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen neemt, onverminderd artikel 41, tweede lid, van de Wet werk en bijstand, aanvragen in ontvangst van algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (…). Bij het in ontvangst nemen van de aanvraag legt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de datum van de aanvraag vast en op welke dag hij naam, adres en woonplaats van de belanghebbende heeft geregistreerd en hem in staat heeft gesteld zijn aanvraag in te dienen.”
5. Uit artikel 44 van de Wwb volgt dat de melding en de aanvraag twee te onderscheiden juridische begrippen zijn (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 5 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW8071) en dat bijstand wordt toegekend vanaf de dag van melding, tenzij op die dag nog geen recht op bijstand bestaat (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 14 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014: 3404).
6. Verweerder heeft eisers standpunt dat hij zich na zijn uitschrijving bij de KvK op 4 juli 2014 en ook nog nadien heeft gemeld om bijstand aan te vragen, niet betwist. Verweerder heeft zich ter zitting evenwel op het standpunt gesteld dat een melding voor bijstand pas kan worden geaccepteerd als het (digitale) aanvraagformulier is ingediend en dat dit moment als melding wordt aangemerkt. Voorts heeft verweerder ter zitting verklaard dat meldingen zonder aanvraag niet worden geregistreerd en dat het dus kan kloppen dat dit ook bij eiser zo is gegaan.
Gelet op wat onder 5 is overwogen is de door verweerder ter zitting geschetste werkwijze niet in overeenstemming met artikel 44 van de Wwb. De gevolgen hiervan – te weten het ongeregistreerd wegsturen bij meldingen aan de balie (Werkplein) en het ten onrechte slechts accepteren van de aanvraagdatum als meldingsdatum – dienen voor rekening en risico van verweerder te komen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Raad van 9 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX1284 en 10 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2757, en de uitspraak van deze rechtbank van 9 juli 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:4870.
7. De rechtbank acht eisers verklaring, dat hij zich direct na uitschrijving bij de KvK op 4 juli 2014 heeft gemeld voor een bijstandsaanvraag, niet ongeloofwaardig. Nu de gevolgen van de onder 6 beschreven onjuiste werkwijze voor rekening en risico van verweerder komen, had verweerder dan ook, zoals eiser betoogt, 4 juli 2014 in plaats van 29 juli 2014 in aanmerking moeten nemen als ingangsdatum voor eisers recht op bijstand. Eiser kan in dit geval niet tegengeworpen worden dat er op 4 juli 2014 geen registratie heeft plaatsgevonden.
8. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 44 van de Wwb, voor zover het betreft de ingangsdatum van de bijstand. De rechtbank zal zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat aan eiser met ingang van 4 juli 2014 bijstand op grond van de Wwb wordt toegekend naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20%.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,- en wegingsfactor 1). Voor de in bezwaar gemaakte proceskosten wordt geen vergoeding toegekend, omdat verweerder deze in het bestreden besluit reeds heeft toegekend.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt het bestreden besluit, voor zover het betreft de ingangsdatum van de bijstand;
- -
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit, wat in dit geval inhoudt dat aan eiser met ingang van 4 juli 2014 bijstand wordt toegekend naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20%;
- -
bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 45,- vergoedt;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 992,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, rechter, in aanwezigheid van mr. P.B. Thiemann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.