CRvB, 05-06-2012, nr. 09-4589 WWB
ECLI:NL:CRVB:2012:BW8071
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
05-06-2012
- Zaaknummer
09-4589 WWB
- LJN
BW8071
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid bijstand (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2012:BW8071, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 05‑06‑2012; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
USZ 2012/202
Uitspraak 05‑06‑2012
Inhoudsindicatie
Aanvraag niet in behandeling genomen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellant geen aanvraag om bijstand heeft ingediend. Een aanvraag om bijstand moet schriftelijk worden gedaan. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat een schriftelijke aanvraag voor appellant onmogelijk was. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat dit niet met zich brengt dat de brief waarin het college appellant heeft meegedeeld dat besloten is de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Awb niet in behandeling te nemen niet op rechtsgevolg is gericht. Duidelijk is immers dat het college met deze brief een beslissing heeft genomen. Tegen die beslissing stond bezwaar open. De rechtbank heeft het bezwaar dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Vernietiging aangevallen uitspraak, voor zover het bezwaar tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk is verklaard. De Raad herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
Partij(en)
09/4589 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 juni 2009, 08/5068 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 5 juni 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J. de Bruin, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De enkelvoudige kamer heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 augustus 2011. Voor appellant is mr. De Bruin verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. el Fizazi.
Na de behandeling ter zitting heeft de enkelvoudige kamer het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
De meervoudige kamer heeft de zaak ter zitting van 13 maart 2012 opnieuw behandeld. Partijen hebben zich door hun gemachtigden laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
- 1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
- 1.1.
Appellant heeft zich op 15 september 2008 bij de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) gemeld om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aan te vragen. Bij die melding heeft de CWI aan appellant een formulier ‘Bewijsstukken (WWB/IOAW)’ (formulier) gegeven, waarin hem wordt verzocht om uiterlijk op 19 september 2008 diverse stukken te verstrekken, waaronder een door appellant in te vullen aanvraagformulier WWB. Het formulier bevat voorts de waarschuwing dat het later inleveren van de WWB-aanvraag en bewijsstukken gevolgen kan hebben voor de beoordeling van het uitkeringsrecht van appellant.
- 1.2.
Bij brief van 19 september 2008 heeft het college appellant verzocht alsnog de op het formulier vermelde stukken te verstrekken. Het college heeft daarbij meegedeeld dat het niet of onvolledig verstrekken van de gevraagde stukken tot gevolg kan hebben dat de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet wordt behandeld.
- 1.3.
Bij brief van 29 september 2008 heeft het college appellant meegedeeld dat besloten is de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Awb niet in behandeling te nemen.
- 1.4.
Bij besluit van 27 november 2008 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen de brief van 29 september 2008 ongegrond verklaard.
- 2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen over proceskosten en griffierecht - het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het bezwaar tegen de brief van 29 september 2008 niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank heeft aan haar oordeel het volgende ten grondslag gelegd. Nu appellant geen (schriftelijke) aanvraag heeft ingediend, kan de mededeling in de brief van 29 september 2008 dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen, niet worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Deze mededeling is immers niet op rechtsgevolg gericht. Het bezwaar tegen deze brief had daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
- 3.
Appellant heeft in hoger beroep, samengevat, het volgende tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd. Het bezwaar is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant wel een aanvraag heeft ingediend. Hij heeft zich op 15 september 2008 gemeld om bijstand aan te vragen. Die melding dient te worden aangemerkt als een aanvraag om bijstand. Ingevolge artikel 43, eerste lid, van WWB is ook een niet-schriftelijke aanvraag mogelijk. Bovendien had de CWI appellant eerst moeten helpen bij het invullen van het aanvraagformulier en hem het aanvraagformulier moeten laten ondertekenen en pas daarna om nadere gegevens van appellant moeten vragen. Appellant was niet in staat alle gevraagde gegevens te verstrekken.
- 4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
- 4.1.
Artikel 4:1 van de Awb bepaalt dat, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, de aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen.
- 4.2.
Artikel 43, eerste lid, van de WWB bepaalt dat het college het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag of, indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, ambtshalve vaststelt.
- 4.3.
Artikel 44 van de WWB luidde ten tijde hier van belang als volgt:
“1. Indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, wordt de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
- 2.
De belanghebbende heeft zich gemeld als zijn naam, adres en woonplaats zijn geregistreerd en hij in staat is gesteld zijn aanvraag in te dienen bij de Centrale organisatie werk en inkomen, als het een aanvraag betreft als bedoeld in artikel 41, eerste of vierde lid, of bij het college, als het een aanvraag betreft als bedoeld in artikel 41, tweede of derde lid.
- 3.
Indien de belanghebbende de aanvraag niet zo spoedig mogelijk indient nadat hij zich heeft gemeld en hem dit te verwijten valt, kan het college, in afwijking van het eerste lid, besluiten dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag dat de aanvraag is ingediend.”
- 4.4.
De stelling van appellant dat de melding op 15 september 2008 als een aanvraag moet worden aangemerkt, treft geen doel. Uit artikel 43, eerste lid, van de WWB in verbinding met artikel 4:1 van de Awb volgt immers dat een aanvraag om bijstand schriftelijk moet worden gedaan. Uit artikel 44 van de WWB volgt voorts dat de melding en de aanvraag twee te onderscheiden juridische begrippen zijn.
- 4.5.
Vaststaat dat appellant in de periode na de melding op 15 september 2008 tot en met de beslissing op 29 september 2008 geen aanvraag heeft ingediend. Hij heeft het aan hem op 15 september 2008 verstrekte aanvraagformulier niet ingevuld en ingeleverd en ook anderszins geen aanvraag ingediend. Het beroep van appellant op artikel 43, eerste lid, van de WWB slaagt niet, nu geen grond bestaat voor het oordeel dat een schriftelijke aanvraag voor hem onmogelijk was. Voor zover hij moeite had met het invullen van het aanvraagformulier, had hij de hulp van de CWI dan wel een derde kunnen inroepen. Dat appellant dit heeft nagelaten, komt voor zijn rekening en risico. Anders dan appellant kennelijk meent, bestond voor de CWI geen verplichting om uit eigen beweging de aanvrager te helpen bij het invullen van het aanvraagformulier en de aanvrager het aanvraagformulier te laten ondertekenen. Uit artikel 44, tweede lid, van de WWB vloeit voort dat de CWI verplicht is de belanghebbende in staat te stellen zijn aanvraag in te dienen. Aan die verplichting is in beginsel voldaan met het verstrekken van het daarvoor bestemde aanvraagformulier.
- 4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat appellant op 15 september 2008 geen aanvraag om bijstand heeft ingediend. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat dit niet met zich brengt dat de brief van 29 september 2008 niet op rechtsgevolg is gericht. Duidelijk is immers dat het college met de brief van 29 september 2008 met toepassing van artikel 4:5 van de Awb een beslissing heeft genomen. Tegen die beslissing stond bezwaar open. De rechtbank heeft het bezwaar dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard (vgl. CRvB 13 september 2011, LJN BT1764). Dit betekent dat de aangevallen uitspraak in zoverre voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad, bij gebreke van een aanvraag om bijstand, het besluit van 29 september 2008 herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
- 5.
Het college zal worden veroordeeld in de kosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in bezwaar en € 966,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover het bezwaar tegen het besluit van 29 september 2008 niet-ontvankelijk is verklaard;
- -
herroept het besluit van 29 september 2008 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 27 november 2008;
- -
veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.610,--;
- -
bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 110,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en A.B.J. van der Ham en J.F. Bandringa als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2012.
(get.) E.J.M. Heijs.
(get.) R.L.G. Boot.