Rb. Rotterdam, 09-07-2015, nr. AWB - 14 , 8726
ECLI:NL:RBROT:2015:4870
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
09-07-2015
- Zaaknummer
AWB - 14 _ 8726
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2015:4870, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 09‑07‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
Uitspraak 09‑07‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 23 april 2014 heeft verweerder eisers bijstandsuitkering met ingang van 30 maart 2014 ingetrokken, omdat eiser langer dan toegestaan in het buitenland verbleef. Eiser heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt met als gevolg dat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden. Op 19 mei 2014 heeft eiser zich bij het UWV werkbedrijf gemeld om door te geven dat hij terug was van vakantie. Op 2 juni 2014 heeft eiser zich gemeld bij UWV werkbedrijf om opnieuw bijstand aan te vragen. Bij besluit van 1 juni 2014 heeft verweerder met ingang van 2 juni 2014 aan eiser bijstand naar de norm van alleenstaande toegekend met een toeslag van 20% van het netto minimumloon. Bij besluit van 29 oktober 2014 heeft verweerder eisers bezwaar tegen het besluit van 1 juli 2014 ongegrond verklaard voor zover het de ingangsdatum betreft. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan eerder dan de datum waarop eiser zich heeft gemeld (2 juni 2014), bijstand moet worden verleend. Uit het “ontvangstbewijs ingeleverde documenten en/of notities” blijkt dat eiser zich op 19 mei 2014 bij het loket heeft gemeld om zich terug te melden van vakantie. De rechtbank neemt aan dat hem toen is verteld dat zijn bijstandsuitkering is ingetrokken en dat hij een nieuwe aanvraag moest indienen. De rechtbank acht het op grond van eisers concrete en consistente verklaringen verder aannemelijk dat eiser bij de balie heeft aangegeven dat hij een aanvraag wilde indienen maar dat hij naar huis is gestuurd om eerst een DigiD-code aan te vragen. Verweerder heeft ook niet betwist dat dit in het geval van eiser zo gegaan kan zijn. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder in zijn verweerschrift heeft bevestigd dat een bewoner van de gemeente Rotterdam zijn aanvraag digitaal moet indienen op de website werk.nl, en dat daarvoor een DigiD-code is vereist. Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat deze werkwijze voortvloeit uit landelijke afspraken. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank aanneemt dat eiser zich op 19 mei 2015 heeft gemeld voor het doen van een aanvraag.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Team Bestuursrecht 1
zaaknummer:ROT 14/8726
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2015 in de zaak tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. D. Matadien,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. R.E.J.L.M. Stevens.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) toegekend met ingang van 2 juni 2014.
Bij besluit van 29 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar tegen de toekenning van de uitkering met ingang van 2 juni 2014 ongegrond verklaard en zijn bezwaar tegen oplegging van de arbeidsverplichting niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2015. Eiser is verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Bij besluit van 23 april 2014 heeft verweerder eisers bijstandsuitkering met ingang van 30 maart 2014 ingetrokken, omdat eiser langer dan toegestaan in het buitenland verbleef. Eiser heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt met als gevolg dat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden.
2. Op 19 mei 2014 heeft eiser zich bij het UWV werkbedrijf gemeld om door te geven dat hij terug was van vakantie.
Op 2 juni 2014 heeft eiser zich gemeld bij UWV werkbedrijf om opnieuw bijstand aan te vragen.
Bij besluit van 1 juni 2014 heeft verweerder met ingang van 2 juni 2014 aan eiser bijstand naar de norm van alleenstaande toegekend met een toeslag van 20% van het netto minimumloon.
3. Bij besluit van 29 oktober 2014 heeft verweerder eisers bezwaar tegen het besluit van 1 juli 2014 ongegrond verklaard voor zover het de ingangsdatum betreft. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan eerder dan de datum waarop eiser zich heeft gemeld (2 juni 2014), bijstand moet worden verleend.
Verder heeft verweerder eisers bezwaar, voor zover gericht tegen de oplegging van de arbeidsverplichting, niet-ontvankelijk verklaard onder de overweging dat eiser geen belang meer heeft bij een beslissing op het bezwaar omdat hij per 1 oktober 2014 naar Den Haag is verhuisd.
Ingangsdatum uitkering
4. Eiser is het ten eerste niet eens met de ingangsdatum van de uitkering. Hij voert aan dat hij zich al op 19 mei 2014 heeft gemeld en - toen hij hoorde dat zijn bijstandsuitkering inmiddels was ingetrokken - ook een nieuwe aanvraag heeft willen indienen. Omdat hij niet beschikte over een DigiD is hij echter naar huis gestuurd door de baliemedewerker met de boodschap dat hij over een DigiD moest beschikken alvorens een bijstandsuitkering te kunnen aanvragen. Eiser meent dat van hem in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij een DigiD regelt en zijn aanvraag digitaal indient, nu hij niet over een computer beschikt. Daarbij komt dat sprake is van dringende persoonlijke omstandigheden, zoals diverse schulden, die nopen tot toekenning van de bijstandsuitkering per 19 mei 2014.
5. Met ingang van 1 januari 2015, voor zover hier van belang, is de Wwb gewijzigd en vernoemd tot de Participatiewet. Uit het daarbij gegeven overgangsrecht volgt dat dit geding wordt beoordeeld naar het voor die datum geldende recht.
Op grond van artikel 44, eerste lid, van de Wwb wordt, indien door verweerder is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Op grond van het tweede lid van dit artikel heeft de belanghebbende zich gemeld als zijn naam, adres en woonplaats zijn geregistreerd en hij in staat is gesteld zijn aanvraag in te dienen bij het UWV.
6. Volgens vaste rechtspraak van de Raad over de toepassing van artikel 43 en 44 van de WWB (een uitspraak van de Raad van 21 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8690 en van 12 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW8362) wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of in voorkomende gevallen een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Van zulke omstandigheden kan sprake zijn als komt vast te staan dat betrokkene al eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend, of indien is gebleken dat betrokkene op enigerlei wijze actie in de richting van het UWV of het college heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden.
7. Uit het “ontvangstbewijs ingeleverde documenten en/of notities” blijkt dat eiser zich op 19 mei 2014 bij het loket heeft gemeld om zich terug te melden van vakantie. De rechtbank neemt aan dat hem toen is verteld dat zijn bijstandsuitkering is ingetrokken en dat hij een nieuwe aanvraag moest indienen. De rechtbank acht het op grond van eisers concrete en consistente verklaringen verder aannemelijk dat eiser bij de balie heeft aangegeven dat hij een aanvraag wilde indienen maar dat hij naar huis is gestuurd om eerst een DigiD-code aan te vragen. Verweerder heeft ook niet betwist dat dit in het geval van eiser zo gegaan kan zijn. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder in zijn verweerschrift heeft bevestigd dat een bewoner van de gemeente Rotterdam zijn aanvraag digitaal moet indienen op de website werk.nl, en dat daarvoor een DigiD-code is vereist. Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat deze werkwijze voortvloeit uit landelijke afspraken.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank aanneemt dat eiser zich op 19 mei 2015 heeft gemeld voor het doen van een aanvraag.
8. In de artikelen 41 en 42 van de Wwb zijn regels gesteld over de aanvraag om een bijstandsuitkering. Deze wordt op grond van artikel 41, eerste lid, gericht tot het college en overeenkomstig artikel 30c van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen ingediend bij het UWV. In genoemde artikelen, noch elders in de Wwb, is bepaald dat een aanvraag voor een bijstandsuitkering slechts digitaal en/of met een DigiD-code kan worden ingediend. Dit kan evenmin worden afgeleid uit de algemene regels over de aanvraag in afdeling 4.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Hieruit volgt dat er geen wettelijke grondslag is op grond waarvan een aanvrager kan worden verplicht zijn aanvraag voor een bijstandsuitkering digitaal en/of met behulp van een DigiD-code in te dienen. Voor zover verweerder een aanvrager in de praktijk hier wel toe zou verplichten, vindt deze handelwijze geen grondslag in wet- of regelgeving.
9. Uit het voorgaande volgt dat eiser, die zich op 19 mei 2015 had gemeld voor het doen van een aanvraag, ten onrechte is heengezonden met de mededeling dat hij zijn aanvraag om een bijstandsuitkering alleen digitaal kon indienen en dat hij daartoe eerst zelf een DigiD-code moest verkrijgen. Voorts heeft verweerder ten onrechte de ingangsdatum van eisers uitkering gesteld op 2 juni 2014, de datum dat eiser zich wederom heeft gemeld en zijn bijstandsuitkering met behulp van de DigiD-code heeft aangevraagd, en niet op 19 mei 2014, de datum waarop eiser zich voor het doen van een aanvraag heeft gemeld. Nu eiser er niet toe kan worden verplicht zijn aanvraag digitaal in te dienen, heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat het in de risicosfeer van de aanvrager om tijdig een DigiD-code aan te vragen, zodat eventuele vertraging ten gevolge van de aanvraag van een DigD-code voor zijn rekening dient te blijven.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 43 en 44 van de Wwb. De rechtbank voorziet zelf in de zaak en bepaalt dat aan eiser met ingang van 19 mei 2014 een bijstandsuitkering wordt toegekend.
Oplegging arbeidsverplichtingen
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eisers bezwaren tegen oplegging van de arbeidsverplichtingen terecht niet-ontvankelijk verklaard. Als de in het besluit opgenomen passage over de arbeidsverplichtingen al moet worden aangemerkt als besluitonderdeel - dit kan worden betwijfeld, nu een nadere concretisering van de arbeidsverplichtingen ontbreekt - , geldt dat eiser vanwege zijn verhuizing naar Den Haag, geen belang meer had bij een beslissing op zijn bezwaar tegen dit onderdeel.
12. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar ongegrond;
- verklaart het beroep tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, hetgeen betekent dat aan eiser met ingang van 19 mei 2014 een bijstandsuitkering wordt toegekend naar de norm van een alleenstaande met een toeslag van 20% van het netto minimumloon;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, rechter, in aanwezigheid van B. Simi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2015.
De griffier De rechter
Afschrift aan partijen verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.