Einde inhoudsopgave
Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies
Artikel 2.19.3 Aanvrager
Geldend
Geldend van 21-02-2024 tot 01-01-2026
- Bronpublicatie:
16-02-2024, Stcrt. 2024, 5150 (uitgifte: 20-02-2024, regelingnummer: WJZ/ 45491409)
- Inwerkingtreding
21-02-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-02-2024, Stcrt. 2024, 5150 (uitgifte: 20-02-2024, regelingnummer: WJZ/ 45491409)
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Algemeen
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
1.
De aanvrager is een landbouwer:
- a.
die voor het kalenderjaar 2021 of 2022 beschikte over een derogatievergunning overeenkomstig de voorgaande derogatiebeschikking;
- b.
die voor het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd beschikt over een derogatievergunning overeenkomstig de derogatiebeschikking;
- c.
van wie in het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd de tot diens bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond voor ten minste 80% uit grasland bestaat; en
- d.
die beschikte over een derogatievergunning:
- 1°
voor het jaar voorafgaand aan het aanvragen van de subsidie overeenkomstig de derogatiebeschikking; of
- 2°
voor de jaren 2021 en 2022 overeenkomstig de voorgaande derogatiebeschikking, indien de aanvraag betrekking heeft op het kalenderjaar 2024, een deel van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond is gelegen in gebieden, bedoeld in artikel 4, onder 3 of 4, van de derogatiebeschikking, en ten minste 80% van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond in het kalenderjaar 2023 uit grasland bestond.
2.
In het geval waarin ingevolge artikel 4, onder 3 of 4, van de derogatiebeschikking in het geheel geen aanspraak kan worden gemaakt op een derogatievergunning, is in afwijking van het eerste lid, de aanvrager een landbouwer:
- a.
die voor het kalenderjaar 2021 of 2022 beschikte over een derogatievergunning op grond van de voorgaande derogatiebeschikking;
- b.
die, voor zover in het kalenderjaar 2024 of 2025 geen aanspraak meer kan worden gemaakt op een derogatievergunning ingevolge artikel 4, onder 3, van de derogatiebeschikking ten aanzien van percelen gelegen in bufferzones als gespecificeerd in het Nationaal Programma Landelijk Gebied, voor het kalenderjaar 2023 beschikte over een derogatievergunning op grond van de derogatieschikking;
- c.
van wie de tot diens bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond voor ten minste 80% uit grasland bestaat; en
- d.
van wie ten behoeve van een aanvraag die betrekking heeft op het kalenderjaar 2024 of 2025 de tot diens bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond voor ten minste 80% uit grasland bestond in het jaar voorafgaand aan het aanvragen van de subsidie.