Rb. Haarlem, 30-01-2008, nr. 95866 / HA ZA 03-1163
ECLI:NL:RBHAA:2008:BC2989, Sprongcassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
30-01-2008
- Magistraten
Mrs. D.P. Ruitinga, N.E. Kwak, L. Reurich
- Zaaknummer
95866 / HA ZA 03-1163
- LJN
BC2989
- Roepnaam
Chip(s)hol III/Luchthaven Schiphol
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht [vervallen] (V)
Ruimtelijk bestuursrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2008:BC2989, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 30‑01‑2008
Sprongcassatie: ECLI:NL:HR:2010:BK4476, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Sprongcassatie: ECLI:NL:HR:2009:BG5056, Niet ontvankelijk
Sprongcassatie: ECLI:NL:HR:2009:BG5058, Niet ontvankelijk
Conclusie in (sprong)cassatie: ECLI:NL:PHR:2009:BG5058
Conclusie in (sprong)cassatie: ECLI:NL:PHR:2009:BG5056
Uitspraak 30‑01‑2008
Mrs. D.P. Ruitinga, N.E. Kwak, L. Reurich
Partij(en)
Vonnis van 30 januari 2008
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CHIP(S)HOL III B.V.,
gevestigd te Wassenaar,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
procureur mr. H.J.M. van Schie,
advocaten mr. H.J.M. van Schie te Schiphol-Rijk en mrs R.B. Gerretsen en A.I.M. van Mierlo te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
LUCHTHAVEN SCHIPHOL N.V.,
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
procureur mr. L. Koning,
advocaten mrs N.S.J. Koeman, T.R.B. de Greve en M.M. Kaajan te Amsterdam.
Partijen zullen hierna andermaal Chipshol en de Luchthaven genoemd worden.
1. De verdere procedures
In de hoofdzaak en in het exhibitie-incident
1.1.
Het verdere verloop van de procedures blijkt uit:
- —
het tussenvonnis van 19 september 2007,
- —
het proces-verbaal van comparitie van 17 december 2007 en de daarin genoemde stukken, met aangehecht de daarop gevolgde brieven van mr De Greve van 3 januari 2008 en van mr Gerretsen van 11 januari 2008 met bijlage(n).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling van de hoofdzaak
2.1.
Ter comparitie van 17 december 2007 hebben partijen op verzoek van de rechtbank, gedaan in voornoemd tussenvonnis van 19 september 2007, hun standpunten met betrekking tot een aantal onderdelen van het geschil nader toegelicht. Met betrekking daartoe wordt overwogen als volgt.
Is de schade tengevolge van het bouwverbod al vergoed?
2.2.
De Luchthaven betoogt dat uit de schikkingsbescheiden volgt dat Chipshol in ieder geval een groot deel van de schade, die zij in deze procedure van de Luchthaven vordert, al vergoed heeft verkregen van de gemeente en de provincie.
2.3.
Ter toelichting hiervan wijst de Luchthaven op de rechtsoverwegingen 5.3. en 5.5. van het tussen Chipshol en de provincie gewezen vonnis van deze rechtbank van 21 januari 2004, waarin de schadeposten worden genoemd terzake waarvan Chipshol tot een bedrag van € 118.454.000,-- schadevergoeding van de provincie vorderde. Dit zijn exact dezelfde posten waarvan Chipshol in de onderhavige procedure vergoeding van de Luchthaven vordert wegens schade, die tengevolge van het bouwverbod is ontstaan. Het door de provincie aan Chipshol betaalde schikkingsbedrag van 8,99 miljoen euro ziet dan ook op dezelfde schadeposten als waarvoor Chipshol van de Luchthaven schadeloosstelling vordert en heft die schade als gevolg daarvan op. Ook uit een aantal passages in de schikkingsovereenkomst, die Chipshol met de provincie heeft gesloten en die als een vaststellingsovereenkomst dient te worden verstaan, kan worden opgemaakt dat Chipshol van de provincie vergoeding voor dezelfde schade heeft ontvangen, nu partijen zijn overeengekomen (in artikel 1.2) dat Chipshol de provincie finale kwijting verleent van alle tussen hen bestaande geschillen met betrekking tot de (vermeende) geleden en nog te lijden schade in verband met het Groenenbergterrein, terwijl bovendien in de considerans van de overeenkomst wordt verwezen naar de procedure tussen Chipshol en de provincie waarin ‘vergoeding is gevorderd van alle schade welke geleden is ten gevolge van de onrechtmatige daad welke de provincie heeft begaan’. Aldus steeds de Luchthaven, die hieraan verbindt dat de provincie Chipshol in ieder geval voor een aanzienlijk deel, te weten € 11.624.348,85 (8,99 miljoen euro plus rente vanaf 4 september 2002), schadeloos heeft gesteld, voor welk bedrag de onderhavige vordering niet meer tegen de Luchthaven kan worden geldend gemaakt.
2.4.
Uit de schikkingsovereenkomst met de gemeente blijkt dat deze overeenkomst eveneens de gevolgen van het niet kunnen bouwen op het Groenenbergterrein regelt en dat de gemeente zich heeft verbonden terzake een bedrag van één miljoen euro aan Chipshol te betalen en voorts heeft toegezegd niet over te gaan tot invordering van de in 2003 en 2004 in rekening gebrachte kosten voor leges voor de bouwvergunningen. Ook deze schade kan Chipshol niet meer van haar vorderen, aldus andermaal de Luchthaven.
2.5.
Hiertegen voert Chipshol aan dat uit rechtsoverwegingen 5.4. tot en met 5.6. van hiervoor in 2.3. genoemd vonnis blijkt dat de rechtbank heeft geoordeeld dat Chipshol jegens de provincie alleen aanspraak heeft op vergoeding van de vertragingsschade, die is veroorzaakt doordat de provincie op 10 oktober 2000 ten onrechte heeft nagelaten haar goedkeuring te hechten aan de vaststelling van het wijzigingsplan Schiphol-Zuidoost. Dit oordeel is door het Gerechtshof te Amsterdam bij arrest van 15 december 2005 in essentie bevestigd. Voor de gemeente geldt in wezen hetzelfde. De schade ten gevolge van het bouwverbod is derhalve door de provincie noch door de gemeente betaald, aldus Chipshol (zie: proces-verbaal comparitie 17 december 2007, bladzijde 4).
2.6.
Voorop staat dat de rechtbank bij tussenvonnis van 19 september 2007 in rechtsoverweging 2.11. het vermoeden heeft uitgesproken dat het bij de schikkingen met de gemeente en de provincie om andere schade gaat dan de schade, die door oplegging van het bouwverbod is veroorzaakt. Waar op zich wel aanknopingspunten voor het betoog van de Luchthaven zijn te vinden in de schikkingsbescheiden in samenhang met bepaalde onderdelen van meergenoemd vonnis van 21 januari 2004, brengt de omstandigheid dat de schikkingen na het arrest van het Hof tot stand zijn gekomen mee dat de overheden en Chipshol geacht moeten worden de schikkingen te hebben gesloten teneinde de toen nog openstaande schade tussen hen te regelen, waarbij het dan voor de hand ligt ook ten aanzien van de reeds in rechte afgekaarte schadeposten een finale regeling te treffen, waaraan evenwel — gelet ook op het in totaal door Chipshol gevorderde bedrag — niet de conclusie kan worden verbonden, zoals de Luchthaven doet, dat ook voor laatstbedoelde schadeposten door de overheden is betaald. De legeskosten vormen blijkens nummer 40v van het Advies (bladzijde 40) geen onderdeel van de door de deskundigen berekende schade, zodat de omstandigheid dat de gemeente zich heeft verbonden deze kosten niet van Chipshol in te vorderen evenmin noopt tot bijstelling van het door de rechtbank in het tussenvonnis van 4 april 2007 in 2.80. vastgestelde schadebedrag van € 16.000.000,--.
Schuld aan schade
2.7.
De Luchthaven betoogt andermaal dat met de opheffing van het bouwverbod vaststaat dat, indien Chipshol haar bezwaarschrift niet had ingetrokken, het bouwverbod reeds in 2005 zou zijn opgeheven, omdat de informatie op grond waarvan de minister tot intrekking van het bouwverbod heeft besloten, ook reeds in 2005 bekend was. De schade die Chipshol lijdt omdat het bouwverbod niet in 2005, doch in 2007 is ingetrokken, behoort voor rekening en risico van Chipshol te komen, aldus de Luchthaven.
2.8.
De rechtbank is op dit betoog reeds uitvoerig ingegaan in rechtsoverwegingen 2.55. tot en met 2.60. en 2.71. van het tussenvonnis van 4 april 2007 en vindt geen aanleiding thans op haar beslissing dienaangaande terug te komen.
Gebondenheid aan eindbeslissing onaanvaardbaar?
2.9.
De rechtbank heeft partijen verzocht (bij meergenoemd tussenvonnis van 19 september 2007 in 3.2. en 3.3.) zich uit te laten over de vraag of de omstandigheid dat het bouwverbod op 28 juni 2007 is opgeheven meebrengt dat het voor onaanvaardbaar moet worden gehouden wanneer zij onverminderd aan haar hiervoor in 2.6. (slot) reeds genoemde eindbeslissing in 2.80. in het tussenvonnis van 4 april 2007 met betrekking tot de omvang van de schadeloosstelling is gebonden.
2.10.
De Luchthaven stelt dat uit jurisprudentie op basis van de Onteigeningswet blijkt dat in deze procedure rekening moet worden gehouden met de opheffing van het bouwverbod en dat de rechtbank niet is gebonden aan haar eindbeslissingen in eerdere tussenvonnissen, onder meer omdat de onderhavige procedure, gelijk de onteigeningsprocedure, slechts één feitelijke instantie kent. Daarbij komt dat indien wordt voorbijgegaan aan de omstandigheid dat het bouwverbod inmiddels is opgeheven, de Luchthaven bij eindvonnis waarschijnlijk wordt veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk hogere schadeloosstelling dan het bedrag van de schade, die Chipshol, naar vanwege de opheffing van het bouwverbod vaststaat, in werkelijkheid heeft geleden, met als gevolg dat Chipshol alles, dan wel een groot deel van de door haar te ontvangen schadeloosstelling aan de Luchthaven zal moeten terugbetalen. Ook uit overwegingen van proceseconomie acht de Luchthaven het voor de hand liggend de opheffing van het bouwverbod te betrekken bij de onderhavige procedure; dan kan de Hoge Raad zich vervolgens in één procedure uitlaten over alle juridische aspecten, die samenhangen met het bouwverbod. Tevens betoogt de Luchthaven dat zij meermalen aan Chipshol een verrekeningsverklaring heeft uitgebracht als gevolg waarvan de (eventuele) vordering van Chipshol reeds door verrekening is teniet gegaan en dat het restitutierisico inmiddels nog is toegenomen, nu Chipshol op 23 november 2007 het Groenenbergterrein in weerwil van het daarop door de Luchthaven gelegde beslag heeft doorverkocht- en geleverd aan 37 besloten vennootschappen.
2.11.
Voorts dient de opheffing van het bouwverbod om haar materiële gevolgen in de onderhavige procedure te worden betrokken, omdat ervan uit kan worden gegaan dat Chipshol vanwege de slechte onroerend goed markt in 2003 geen vertragingsschade heeft geleden gedurende de periode dat het bouwverbod van kracht was. Bovendien is de waarde van het Groenenbergterrein door de opheffing van het bouwverbod tenminste tot een bedrag van 20,5 miljoen euro toegenomen, waartoe de Luchthaven verwijst naar door haar overgelegde taxatierapporten van Troostwijk Taxaties B.V. van 25 juli 2007 en van DTZ Zadelhoff Amsterdam Taxaties van 30 augustus 2007. Daarbij biedt zij zelf aan het Groenenbergterrein voor laatstgenoemd bedrag van Chipshol te kopen. In dit verband is van belang dat artikel 55 Luchtvaartwet niet de voorwaarde stelt dat pas sprake zou zijn van waardevermeerdering indien ook zicht op planrealisatie bestaat, waarbij nog komt dat geen sprake is van enige materiële belemmering voor Chipshol om haar plannen te realiseren. Mocht daarvan op enig moment toch sprake blijken te zijn vanwege het planologisch regiem of toekomstige ontwikkelingen, dan dient Chipshol de schade die zij daardoor lijdt op de minister en/of de gemeente te verhalen. Aldus steeds de Luchthaven.
2.12.
Chipshol neemt hiertegen het standpunt in dat uitgangspunt dient te zijn dat grote terughoudendheid moet worden betracht met het terugkomen op eindbeslissingen. Door het bestaan van de artikel 55-procedure brengt de opheffing van het bouwverbod niet mee dat sprake is van een nieuwe omstandigheid, die afwijking van de eerdere eindbeslissing met betrekking tot de omvang van de schadeloosstelling rechtvaardigt. Daarbij komt dat de opheffing van het bouwverbod in het geheel niet de weg vrijmaakt voor Chipshol voor daadwerkelijke bebouwing van het Groenenbergterrein. Doordat inmiddels het Paraplu-bestemmingsplan Luchthavenindeling in werking is getreden, zal bouwen op het Groenenbergterrein een illusie blijken te zijn, gelet op de daarin opgenomen externe veiligheidscontour, waardoor de bouwrechten, die Chipshol kon ontlenen aan drie van de vier oorspronkelijk aan haar verleende bouwvergunningen alsnog zijn wegbestemd. Ook de tweede Kaagbaan is een punt van zorg. De Staat zal zo nodig een aanwijzing geven dat een groot deel van het Groenenbergterrein hiervoor gereserveerd dient te blijven en dus niet door Chipshol mag worden bebouwd. Daarnaast zal aan bebouwing een vrijstellingsbesluit vooraf dienen te gaan, waartoe een voorbereidingsbesluit van de gemeente is vereist. Nadat een vrijstellingsbesluit is gegeven dienen nog twee verklaringen van geen bezwaar te worden verkregen, de eerste van de minister en de tweede van gedeputeerde staten. Daarbij zal onder meer worden getoetst aan de Lib-normen, die de voorgestane bebouwing niet toelaten. Dit betekent dat de inmiddels door de Luchthaven ingestelde vordering onder artikel 55 Luchtvaartwet niet tot een betalingsveroordeling ten laste van Chipshol zal leiden. Wel zal de Luchthaven eventuele schade als planschade op grond van artikel 8.31 van de Wet Luchtvaart van de Staat kunnen vorderen. Aldus Chipshol.
2.13.
Anderzijds draagt Chipshol aan dat uit de door de Luchthaven overgelegde taxatierapporten blijkt dat het Advies van de deskundigen op een onjuiste feitelijke grondslag berust, hetgeen wél tot afwijking van de eindbeslissing van de rechtbank dient te leiden en tot benoeming van nieuwe deskundigen, bij voorkeur uit het buitenland. Immers, wanneer het rapport van Troostwijk wordt teruggerekend naar 19 februari 2003, zoals wordt gedaan in het door Chipshol overgelegde rapport van PKF Wallast van 26 november 2007, dan blijkt dat de schadeberekening van Troostwijk uitkomt op 31,1 miljoen euro, hetgeen een substantieel hogere uitkomst is dan door de deskundigen is geadviseerd. Hiermee komt de bevinding van de deskundigen dat bij realisatie van de bouwplannen geen projectontwikkelingswinst behaald had kunnen worden in een geheel ander daglicht te staan. Aldus Chipshol.
2.14.
De rechtbank is van oordeel als volgt. Waar de Luchthaven betoogt dat de proceseconomie ermee is gediend wanneer de gevolgen van de opheffing van het bouwverbod in deze procedure alsnog bij de beoordeling worden betrokken, kan er niet aan voorbij worden gegaan dat de Luchthaven zelf door reeds in augustus 2007 cassatieberoep aan te tekenen tegen niet alleen het provisionele vonnis van 13 juni 2007, maar ook tegen de voordien in deze procedure gewezen tussenvonnissen van 12 januari 2005 en 4 april 2007, ingevolge artikel 404 Rv heeft teweeggebracht dat de onderhavige procedure in de situatie verkeert dat de tenuitvoerlegging van genoemde tussenvonnissen is geschorst. De rechtbank moet ermee rekenen dat haar in deze procedure nog maar beperkte ruimte is gegund om beslissingen te nemen alvorens de zaak in cassatie aan bod komt, zodat een tussenvonnis waarin wordt besloten andermaal deskundigen te laten rapporteren over de waarde van het Groenenbergterrein per 28 juni 2007 (waarmee behalve tijd ook aanzienlijke kosten gemoeid zullen zijn) processueel gezien niet zonder meer voor de hand ligt, teminder waar dan de vraag rijst of tegen een dergelijk tussenvonnis tussentijds cassatieberoep moet worden opengesteld, waarmee ook het vonnis van 19 september 2007 reeds thans aan cassatieberoep zou worden blootgesteld. Inmiddels heeft de Luchthaven ook de terugbetalingsprocedure ex artikel 55 Luchtvaartwet tegen Chipshol aanhangig gemaakt, zodat de rechtbank in de onderhavige procedure op korte termijn in de positie kan geraken dat zij aan twee kanten wordt ingehaald. De terughoudendheid die in acht dient te worden genomen met het terugkomen op eindbeslissingen, gebiedt ook deze processuele perikelen in aanmerking te nemen.
2.15.
Een tweede gezichtspunt wordt gevormd door de omstandigheid dat het tussen partijen op 31 augustus 2007 door de voorzieningenrechter van deze rechtbank in kort geding gewezen vonnis er in rechtsoverweging 4.8. melding van maakt dat Chipshol er de voorkeur aan geeft het debat over de waardevermeerdering van het Groenenbergterrein in de artikel 55-procedure te voeren en dat de Luchthaven heeft aangegeven ‘dat het haar op zichzelf genomen niet uitmaakt in welke procedure de waardevermeerdering aan de orde komt’, zolang haar restitutiemogelijkheden maar zijn veiliggesteld.
Bezwaarlijk valt in te zien dat de rechtbank gebondenheid aan haar eindbeslissing omtrent de omvang van de door de Luchthaven aan Chipshol te betalen schadeloosstelling onaanvaardbaar moet achten waar geen van beide partijen met die gebondenheid klaarblijkelijk veel moeite heeft (zij het dat de Luchthaven behoorlijke zekerheidstelling verlangt, waarop hieronder in 2.27. e.v. wordt ingegaan).
2.16.
Doorslaggevend om in deze procedure vast te houden aan haar eindbeslissing over de omvang van de door de Luchthaven te betalen schadeloosstelling is voor de rechtbank evenwel dat onvoldoende is gebleken dat de opheffing van het bouwverbod tot gevolg heeft dat het bedrag van 16 miljoen euro als schadeloosstelling in de zin van artikel 50 Luchtvaartwet substantieel te hoog is. Mede gelet op de presentatie van mr Van Schie ter comparitie van 17 december 2007 kan aan de bouwplannen van Chipshol op dit moment niet veel perspectief worden toegedicht; de tweede Kaagbaan werpt zijn schaduw vooruit en het planologisch regiem werpt, in samenhang daarmee, een aantal wezenlijke obstakels op. Daaraan doet niet af dat de lagere overheden zich bij voornoemde schikkingen jegens Chipshol hebben verbonden haar bouwplannen voortaan coöperatief tegemoet te treden. De minister zal, naar moet worden aangenomen, uiteindelijk het laatste woord hebben en er dient rekening mee te worden gehouden dat daarbij de economische belangen van de Luchthaven zwaar zullen wegen.
2.17.
Ook Chipshol heeft twee taxatierapporten overgelegd (van Van Helsdingen & Partners te Wassenaar van 25 september 2007 en van DVP van 27 november 2007), waarin de waarde van het Groenenbergterrein in het economisch verkeer per 28 juni 2007 wordt gesteld op € 2.490.000,--, respectievelijk op € 2.168.000,--. Anders dan deze twee rapporten, geven voornoemde door de Luchthaven overlegde rapporten van Troostwijk en Zadelhoff er geen blijk van dat het thans bestaande planologisch regiem (het voornoemde Paraplu-bestemmingsplan en de Lib-normen daaronder begrepen) bij het opstellen daarvan in aanmerking is genomen, hetgeen mogelijk een verklaring vormt voor de aanzienlijke verschillen in de uitkomsten van de van weerskanten overgelegde rapporten en de anderzijds verwaarloosbare onderlinge verschillen tussen de rapporten die door Chipshol zijn overgelegd en die welke door de Luchthaven in het geding zijn gebracht.
2.18.
Bij deze stand van zaken kan in ieder geval niet worden gezegd dat op dit moment de kans op planrealisering voor Chipshol, na het doorlopen van de vrijstellingsprocedure(s), op 100% kan worden gesteld. Daardoor is, anders dan de Luchthaven betoogt, niet voldaan aan de in het tussenvonnis van 4 april 2007 in rechtsoverweging 2.66. geformuleerde voorwaarde om de Luchthaven in het zicht van een terugbetalingsverplichting van Chipshol niet meer tot betaling van schadeloosstelling aan Chipshol te veroordelen. Omdat op dit moment voorts niet bij benadering door de rechtbank kan worden vastgesteld met welk bedrag de waarde van het Groenenbergterrein door de opheffing van het bouwverbod is vermeerderd, als al van enige vermeerdering sprake is, dient aan de eindbeslissing omtrent de omvang van de schadeloosstelling in deze procedure te worden vastgehouden en de discussie over de waardevermeerdering verder te worden verwezen naar de reeds door de Luchthaven met het oog daarop tegen Chipshol aanhangig gemaakte artikel 55-procedure, die daartoe ook speciaal door de wetgever is ingericht.
2.19.
Hieraan doet niet af dat de Luchthaven heeft aangeboden het Groenenbergterrein voor 20,5 miljoen euro te kopen, nu dit aanbod mede kan zijn ingegeven door de intentie de grond voor de aanleg van de tweede Kaagbaan veilig te stellen en dus niet zonder meer richtinggevend is voor de marktwaarde van de grond. De omstandigheid dat Chipshol het Groenenbergterrein inmiddels voor ongeveer zes miljoen euro heeft verkocht aan 37 besloten vennootschappen, die alle op hetzelfde adres als Chipshol zijn gevestigd, maakt het voorgaande evenmin anders, aangezien de achtergronden van deze transactie onduidelijk zijn gebleven. Op dit moment laat het zich aanzien dat alleen door de rechtbank te benoemen deskundigen voldoende fundament zullen kunnen vinden om tot een betrouwbare taxatie van de waarde van het Groenenbergterrein per 28 juni 2007 te komen. Daarop stuit ook het aanbod van de Luchthaven af tot bewijslevering van de door haar gestelde waardevermeerdering van de grond als gevolg van de opheffing van het bouwverbod. De omstandigheid dat het door de opheffing van het bouwverbod onzeker is of de in het tussenvonnis van 4 april 2007 vastgestelde schadeloosstelling thans nog wel spoort met de actuele waarde van de grond, brengt niet mee dat gebondenheid aan de eindbeslissing omtrent de omvang van die schadeloosstelling onaanvaardbaar is, teminder waar het in dit geval gaat om vergoeding van een abstract berekende waardevermindering.
2.20.
Niet zonder belang is hierbij dat de rechtbank heeft begrepen dat het bedrag dat bij tussenvonnis van 4 april 2007 in 2.80. (tenminste) als schadeloosstelling is vastgesteld inmiddels, ingevolge daartoe strekkende veroordeling bij tussenvonnis van 13 juni 2007, bij benadering, te weten voor een bedrag van € 19.000.000,-- door de Luchthaven aan Chipshol is voldaan en dat in dit eindvonnis, naar nog nader zal worden vastgesteld, dit bedrag niet, althans per saldo nagenoeg niet hoger uitvalt.
2.21.
Er bestaan evenmin termen af te wijken van meergenoemde eindbeslissing in de door Chipshol beoogde zin als hiervoor in 2.13. omschreven, nu het rapport van Troostwijk een taxatie betreft met als peildatum 1 augustus 2007 en de omrekening van Wallast PKF naar 19 februari 2003 ten opzichte van het Advies reeds hierom niet overtuigt, omdat de deskundigen naar het oordeel van de rechtbank (in het tussenvonnis van 4 april 2007, met name in 2.7. tot en met 2.12. en in 2.21. tot en met 2.34.) voldoende hebben gemotiveerd waarom zij in het Advies juist niet voor de uitgangspunten van het door de Luchthaven overgelegde en thans door Chipshol omhelsde rapport van Troostwijk hebben gekozen.
Verrekening
2.22.
In het voorgaande, met name in 2.18. en 2.19., ligt besloten dat niet op eenvoudige wijze in de zin van artikel 6:136 BW kan worden vastgesteld of de opheffing van het bouwverbod een zodanige waardevermeerdering van het Groenenbergterrein tot gevolg heeft gehad dat de vordering van Chipshol tot schadeloosstelling ex artikel 50 Luchtvaartwet ingevolge voornoemde verrekeningsverklaring van de Luchthaven aan Chipshol geacht moet worden te zijn verrekend met de terugbetalingsvordering, die de Luchthaven in beginsel aan artikel 55 Luchtvaartwet jegens Chipshol kan ontlenen. Het beroep op verrekening is derhalve vergeefs door de Luchthaven gedaan.
Belastingschade
2.23.
Chipshol stelt voor een bedrag van € 4.385.000,-- belastingschade te hebben geleden en dat in de jaren 2003 tot en met 2006 geen fiscale voorziening wegens een voorwaardelijke terugbetalingsverplichting kon worden gevormd, omdat in die periode geen redelijke mate van zekerheid bestond dat het bouwverbod zou worden opgeheven. Hierbij beroept zij zich op het door haar overgelegde rapport van PKF Wallast van 14 november 2007, dat voortborduurt op een eerder rapport van 1 mei 2007.
2.24.
De Luchthaven betwist dat Chipshol enige belastingschade heeft geleden. Doordat zij terzake geen stukken heeft overgelegd waaruit van belastingschade blijkt, heeft Chipshol niet aan haar stelplicht voldaan, aldus de Luchthaven, die subsidiair tot haar verweer aandraagt dat Chipshol uit hoofde van de op haar rustende schadebeperkingsplicht gehouden was tijdig een voorziening op te nemen voor een eventuele verplichting tot terugbetaling van de waardevermeerdering van het Groenenbergterrein op grond van artikel 55 Luchtvaartwet teneinde mogelijke belastingschade te voorkomen. Hiertoe verwijst de Luchthaven naar twee door haar overgelegde opinies van drs N.M. Ligthart van 15 november 2007 en van prof. dr A.O. Lubbers van 23 november 2007.
2.25.
Reeds het primaire verweer slaagt. Ook nadat de Luchthaven mede met het oog hierop het exhibitie-incident had ingesteld, is Chipshol niet overgegaan tot het overleggen van bescheiden waaruit kan worden opgemaakt dat zij ten gevolge van het bouwverbod door belastingschade is getroffen. Hierdoor heeft zij haar stelplicht verzaakt en dient haar dit onderdeel van het gevorderde reeds hierom te worden ontzegd. Overigens is de rechtbank van oordeel dat Chipshol in ieder geval vanaf oktober 2005 ermee rekening kon houden dat het bouwverbod op relatief korte termijn (i.e. binnen enige jaren) zou worden opgeheven, omdat in die maand Luchtverkeersleiding Nederland op basis van bestektekening V.2002W817bl01 van 27 maart 2003 (waarop de truckparking niet meer voorkwam) haar verzet tegen de bouwplannen van Chipshol onder voorwaarden heeft opgegeven en de raadsman van de Luchthaven bij brief van 26 oktober 2005 de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat om opheffing van het bouwverbod heeft verzocht. Goed koopmansgebruik bood Chipshol vanaf dat moment de mogelijkheid rekening te houden met een eventuele terugbetalingsverplichting van de door haar te ontvangen schadeloosstelling en Chipshol heeft niet aangetoond dat zij die mogelijkheid heeft beproefd.
2.26.
Een en ander betekent dat dit onderdeel van het door Chipshol gevorderde dient te worden afgewezen.
Bankgarantie
2.27.
In voornoemd provisioneel vonnis van 13 juni 2007 is in 2.9. tot en met 2.11. uiteengezet op welke gronden van Chipshol dient te worden gevergd een bankgarantie voor een bedrag van € 21.500.000,-- ten gunste van de Luchthaven te doen stellen voor zolang en voor zoveel de mogelijkheid bestaat dat na cassatie in de hoofdzaak uiteindelijk komt vast te staan dat de Luchthaven terzake van schadeloosstelling minder aan Chipshol is verschuldigd dan de rechtbank in haar eindvonnis zal bepalen.
2.28.
Na opheffing van het bouwverbod op 28 juni 2007 is bedoelde bankgarantie onderwerp van debat en geschil tussen partijen (geweest), naar reeds blijkt uit het door de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 17 juli 2007 tussen partijen in kort geding gewezen vonnis (met name in 4.16. e.v.).
2.29.
Naar aanleiding van het vervolgens in deze (hoofd-)zaak gewezen tussenvonnis van 19 september 2007, waarin de rechtbank in 3.2. en 3.3. partijen de vraag voorlegt of gebondenheid aan haar eindbeslissing in haar tussenvonnis van 4 april 2007 omtrent de omvang van de schadeloosstelling onaanvaardbaar moet worden geacht, heeft het Gerechtshof te Amsterdam, na door de Luchthaven ingesteld hoger beroep tegen zojuist genoemd vonnis van 17 juli 2007, in zijn arrest van 22 november 2007 bepaald, voor zoveel hier van belang, dat de door Chipshol verstrekte bankgarantie dient te strekken tot zekerheid voor een eventuele (terug)betalingsverplichting van Chipshol die voortvloeit uit een mogelijkerwijs door partijen in het kader van de bodemprocedure te treffen schikking en verder tot zekerheid van iedere uitkomst van de bodemprocedure (al dan niet na cassatie) die inhoudt dat de Luchthaven het door haar als voorschot betaalde bedrag niet dan wel niet geheel aan Chipshol verschuldigd is. (rechtsoverweging 4.12.)
2.30.
In dit verband heeft het Hof tevens overwogen (in 4.11.) dat vooralsnog niet (valt) in te zien dat de door Chipshol in het kader van de bodemprocedure af te geven bankgarantie, zoals de Luchthaven verlangt, tevens zou dienen te strekken tot zekerheid van een betalingsverplichting van Chipshol en/of de juridisch eigenaar van het Groenenbergterrein, M.C. Groenenberg, ex artikel 55 Luchtvaartwet in het geval dat de rechtbank tot de slotsom komt dat over de vordering tot vergoeding van de waardevermeerdering van het terrein een aparte procedure moet worden gevoerd.
2.31.
Naar het oordeel van de rechtbank kan ook thans niet van de Luchthaven worden gevergd Chipshol schadeloos te stellen zonder dat zij, Chipshol, ten behoeve van de Luchthaven afdoende zekerheid heeft gesteld. Die zekerheid zal Chipshol andermaal dienen te stellen in de vorm van een bankgarantie, waarbij voor de hand ligt zoveel mogelijk aan te knopen bij de hiervoor in 2.29. weergegeven overwegingen van het Hof in zijn arrrest van 22 november 2007. Doordat evenwel is gebleken dat Chipshol het merendeel van het Groenenbergterrein, in weerwil van het daarop ten behoeve van de Luchthaven gelegde beslag, op 23 november 2007 heeft doorverkocht- en geleverd aan derden, heeft de Luchthaven er evenzeer gerechtvaardigd belang bij dat wordt bepaald dat de door Chipshol ten gunste van de Luchthaven te stellen bankgarantie tevens tot zekerheid dient te strekken van een betalingsverplichting van Chipshol en/of M.C. Groenenberg ex artikel 55 Luchtvaartwet zoals aangeduid door het Hof in 4.11. van zijn meergenoemd arrest als weergegeven in 2.30. hiervoor. Het doen stellen van een dergelijke, meer omvattende bankgarantie kan temeer van Chipshol worden gevergd, nu de artikel 55-procedure reeds door de Luchthaven is opgestart en door haar ook reeds zoveel mogelijk cassatieberoep tegen de vonnissen van de rechtbank in de onderhavige procedure is aangetekend. De thans door Chipshol aan de Luchthaven te verstrekken bankgarantie dient zekerheid te verschaffen voor zoveel en voor zolang de mogelijkheid bestaat dat in de onderhavige zaak na cassatie en/of in de procedure ex artikel 55 Luchtvaartwet uiteindelijk komt vast te staan dat de Luchthaven terzake van schadeloosstelling minder aan Chipshol is verschuldigd dan de rechtbank in dit vonnis bepaalt en/of (in de artikel 55-procedure) dat Chipshol een bedrag aan de Luchthaven dient (terug) te betalen.
2.32.
Waar, naar de rechtbank heeft begrepen, de provisionele veroordeling van de Luchthaven tot betaling van een voorschot van 19 miljoen euro aan Chipshol reeds ten uitvoer is gelegd, dient te worden verstaan dat die betaling thans tevens geldt als gedaan ter voldoening aan de in dit eindvonnis in onderdeel 4.3. van het dictum tegen de Luchthaven uit te spreken betalingsveroordeling, zodat alleen het meerdere (in verband met de verschuldigde wettelijke rente over het bedrag van 16 miljoen euro) nog door de Luchthaven aan Chipshol dient te worden voldaan.
2.33.
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.31. en 2.32. is vastgesteld, dient artikel 233 lid 3 Rv. in de gegeven omstandigheden toepassing te vinden als volgt.
2.34.
Teneinde de Luchthaven genoegzaam zekerheid te bieden, dient Chipshol binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan de Luchthaven een deugdelijke bankgarantie voor een bedrag van in totaal € 21.500.000,-- te verstrekken met inachtneming van hetgeen daaromtrent hiervoor in 2.31. en in meergenoemd arrest van het Hof in 4.10. en 4.12. is overwogen en beslist (onder 5.), een en ander onder gelijktijdige teruggave door de Luchthaven van de door de Rabobank afgegeven (en tot het moment van teruggave doorlopende) bankgarantie van 18 juli 2007, dan wel, indien daarvan sprake is, van de nadien ingevolge het arrest van het Hof van 22 november 2007 daarvoor in de plaats gestelde bankgarantie.
2.35.
Voor zoveel Chipshol na genoemde termijn in gebreke blijft (dan wel op enig moment geraakt) een dergelijke garantie aan de Luchthaven te (blijven) verstrekken, is de Luchthaven op die grond gerechtigd — zolang als zij op verstrekking van bedoelde garantie jegens Chipshol aanspraak heeft (zie hiervoor de slotzin in 2.31.) — aanstonds terugbetaling van het ongedekte bedrag van Chipshol te vorderen en tevens de nakoming van haar verdere betalingsverplichtingen jegens Chipshol, voor zoveel die uit dit vonnis voortvloeien, op te schorten.
Vordering tot ongedaanmaking
2.36.
Deze vordering van de Luchthaven, als gewijzigd bij akte van 17 december 2007, is ingevolge hetgeen hiervoor in 2.35. is overwogen slechts voorwaardelijk toewijsbaar, te weten voor het in die overweging besproken geval dat Chipshol nalaat (tijdig) een deugdelijke bankgarantie als hiervoor omschreven aan de Luchthaven te (blijven) verstrekken. In zoverre mist de vordering evenwel zelfstandige betekenis en ligt de toewijzing daarvan reeds besloten in de andere onderdelen van het hieronder volgende dictum in de hoofdzaak, met name in de onderdelen 4.4. en 4.7.
Proceskosten
2.37.
De Luchthaven heeft de kosten te dragen, die zijn verbonden aan het eerste traject van de procedure (vaststelling aansprakelijkheid van de Luchthaven jegens Chipshol), dat heeft geleid tot het tussenvonnis van 30 maart 2005. De kosten met betrekking tot het verdere traject zullen worden gecompenseerd als na te melden, nu partijen op dat traject gelijkelijk in het gelijk en ongelijk zijn gesteld, met dien verstande dat de kosten van de deskundigen volledig bij de Luchthaven dienen te blijven.
3. De verdere beoordeling van het exhibitie-incident
3.1.
Het voorgaande brengt mee dat niet valt in te zien dat de Luchthaven, na de gedeeltelijke toewijzing bij vonnis van 19 september 2007 van het incidenteel door haar gevorderde, verder nog belang heeft bij dit incident. Het meer of anders door haar gevorderde zal dan ook worden afgewezen.
3.2.
Waar de Luchthaven de overlegging van de schikkingsbescheiden door Chipshol op goede gronden heeft gevorderd, bestaan termen de aan het incident verbonden kosten tussen partijen te compenseren als na te melden.
4. De beslissing
De rechtbank
In het exhibitie-incident
4.1.
wijst het meer of anders gevorderde af;
4.2.
compenseert de kosten van het incident aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
In de hoofdzaak
4.3.
veroordeelt de Luchthaven tot betaling aan Chipshol van een bedrag van € 16.000.000,-- (zegge: zestien miljoen euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 21 maart 2003 tot de dag der algehele voldoening;
4.4.
bepaalt dat Chipshol binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan de Luchthaven een deugdelijke bankgarantie dient te verstrekken als hiervoor in 2.31. en 2.34. omschreven onder gelijktijdige teruggave door de Luchthaven aan Chipshol van de door de Rabobank afgegeven bankgarantie van 18 juli 2007, dan wel van de nadien daarvoor in de plaats gestelde bankgarantie;
4.5.
veroordeelt de Luchthaven in een deel van de proceskosten als hiervoor in 2.37. aangeduid, tot op heden aan de zijde van Chipshol begroot op € 3.931,20 voor verschotten en op € 12.844,-- voor kosten procureur;
4.6.
compenseert de proceskosten voor het overige aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
4.7.
verklaart de hiervoor in 4.3. tot en met 4.5. neergelegde onderdelen van deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad, met inachtneming van hetgeen daaromtrent hiervoor in 2.32. en 2.34. is overwogen en bepaald;
4.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. D.P. Ruitinga, N.E. Kwak en L. Reurich en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2008.