Hof 's-Hertogenbosch, 11-11-2014, nr. HD 200.128.129/01
ECLI:NL:GHSHE:2014:4664
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
11-11-2014
- Zaaknummer
HD 200.128.129/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2014:4664, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 11‑11‑2014; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 303 Burgerlijk Wetboek Boek 3
- Vindplaatsen
AR 2014/846
AR-Updates.nl 2014-0967
VAAN-AR-Updates.nl 2014-0967
Uitspraak 11‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Arbeidszaak. Belang (artikel 3:303 BW) bij (enkel) een verklaring voor recht. Uitzondering op verbod van terugverwijzing
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.128.129/01
arrest van 11 november 2014
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant],
advocaat: mr. R.J. Ruiter te Gulpen,
tegen
Stichting Phoenix,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Phoenix,
advocaat: mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
op het bij exploot van dagvaarding van 31 mei 2013 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van de rechtbank Limburg, kanton, zittingsplaats Maastricht van 30 november 2011, 7 november 2012 en 27 maart 2013, gewezen tussen [appellant] als eiser en Phoenix als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 439597 CV EXPL 11-3411)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord.
Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3. De beoordeling
3.1.
De feiten
- Phoenix detacheert mensen met een uitkering met als doel hun positie op de reguliere arbeidsmarkt te versterken.
- [appellant] was sedert 8 september 2009 bij Phoenix in dienst voor de bepaalde duur van zes maanden gedurende 26 uur per week tegen een bruto maandsalaris van € 1.010,10, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag op grond van een zgn. ‘Voorbereidingsovereenkomst TWB [Transferium Werk en Bijstand, hof] Stichting Phoenix Groeibanen [plaats] en [plaats]’. [appellant] werd gedetacheerd door Phoenix en diende werkzaamheden te verrichten bij Kringloop Zuid en als bijrijder samen met twee collega’s bij het milieupark afgedankte elektronische apparaten op te halen en naar het kringloopcentrum te brengen.
- [appellant] stelt dat hem op 25 november 2009 [het hof gaat ervan uit dat 24 november 2009 is bedoeld] een bedrijfsongeval is overkomen. Hij was naar zijn zeggen in de vrachtwagen bezig om pallets te herschikken. Eén van zijn collega’s heeft de laadklep laten zakken. Toen [appellant] met de steekwagen achteruit liep is hij, volgens hem, met gestrekt rechterbeen op de 1 meter lagere laadklep terecht gekomen, waarbij hij zijn rechterknie heeft geblesseerd; volgens hem zijn toen zijn meniscus en zijn voorste kruisbanden gescheurd en is zijn kraakbeen beschadigd. Hij is op 8 december 2009 naar de huisarts gegaan en op 29 augustus 2010 heeft hij een kijkoperatie ondergaan. [appellant] betwist dat het ongeval is gebeurd door een overenthousiaste beweging nadat hij telefonisch had gehoord dat zijn vrouw was bevallen. [appellant] stelt eerst op 7 december 2009 vader te zijn geworden.
- Phoenix bestrijdt de lezing van [appellant]. Volgens Phoenix heeft [appellant] op 24 november 2009 staande in het vrachtwagentje zijn mobiele telefoon aangenomen. [appellant] diende van de chauffeur, [de chauffeur], tijdens het telefoongesprek in de vrachtwagen te blijven staan; [de chauffeur] en bijrijder [bijrijder] gingen verder met het laden van grote elektrische apparaten. [appellant] heeft - waarschijnlijk naar aanleiding van het telefoongesprek, hij hoorde toen volgens Phoenix dat hij vader was geworden - een flinke ruk aan de palletwagen in het vrachtwagentje gegeven. De palletwagen schoot los waardoor [appellant] automatisch een paar stappen achteruit deed. [appellant] viel uit het vrachtwagentje op de laadklep. Hij kwam met zijn knie tussen de laadklep en de vrachtwagen. [appellant] vond het niet nodig om naar het ziekenhuis te gaan en heeft doorgewerkt. De volgende dag is hij niet op het werk verschenen. Er is geen melding van het voorval gemaakt bij de leidinggevende van [appellant]. Phoenix betwist dat de schade in de uitoefening van de werkzaamheden is geleden.
- [appellant] heeft Phoenix op 9 april 2010 aansprakelijk gesteld. De verzekeraar van Phoenix, Amlin Corporate Insurance N.V., heeft de aansprakelijkheid afgewezen.
3.2.
Het geschil in eerste aanleg
3.2.1.
[appellant] heeft een verklaring voor recht gevorderd dat Phoenix jegens hem aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het bedrijfsongeval van 24 november 2009 heeft geleden en zal lijden. Verder heeft [appellant] gevorderd Phoenix in de proceskosten te veroordelen.
[appellant] heeft gesteld dat Phoenix wegens schending van haar zorgplicht aansprakelijk is voor de door [appellant] in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade op de voet van artikel 7:658 lid 2 BW. [appellant] heeft verder gesteld dat hij geen instructies heeft gekregen en dat Phoenix heeft nagelaten het werk veiliger in te richten en deugdelijke veiligheidsmaatregelen achterwege heeft gelaten. Van opzet of bewuste roekeloosheid is geen sprake volgens hem.
3.2.2.
Phoenix heeft gesteld aan haar zorgplicht te hebben voldaan door het geven van uitgebreide werk- en veiligheidsinstructies en door het bespreken van de huisregels van Kringloop Zuid. Er is sprake van roekeloos gedrag van [appellant] door het met volle kracht trekken aan een palletwagen. De zorgplicht van Phoenix bracht niet mee dat zij [appellant] daaromtrent had moeten instrueren.
Phoenix betwist dat [appellant] inkomensschade heeft geleden. Phoenix betwist dat het bestelde knieletsel het gevolg is van het ongeval op 24 november 2009.
3.2.3.
Phoenix heeft een vrijwaringsincident opgeworpen, waartegen [appellant] verweer heeft gevoerd.
3.2.4.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 30 november 2011 de verzochte vrijwaring afgewezen en in de hoofdzaak een comparitie van partijen gelast.
3.2.5.
Na de gehouden comparitie van partijen heeft de kantonrechter in het vonnis van 7 november 2012 overwogen dat eerst ambtshalve beoordeeld moet worden of [appellant] voldoende belang heeft bij een zuiver declaratoir vonnis. Een splitsing tussen een verklaring voor recht en een veroordeling tot een prestatie is alleen toelaatbaar wanneer bijzondere omstandigheden dit tot behoud van eisers recht rechtvaardigen, aldus de kantonrechter. [appellant] is toegelaten bij akte te stellen en te onderbouwen dat (en) op grond van (welke) bijzonderheden de door hem aangebrachte splitsing gerechtvaardigd is tot behoud van zijn recht.
3.2.6.
Bij vonnis van 27 maart 2013 heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellant] geen bijzondere omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan hij zijn rechtsvordering op Phoenix heeft gesplitst en is [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
3.3.
De grieven
3.3.1.
[appellant] stelt in de toelichting op grief 1 dat hij zowel materiële als immateriële schade lijdt, die hij vergoed wenst te krijgen. [appellant] heeft voor zijn rechtsvordering daarom een rechtens te respecteren belang in de zin van artikel 3:303 BW. [appellant] stelt door het bedrijfsongeval aantoonbaar letsel opgelopen te hebben waardoor hij aanzienlijke (im)materiële schade lijdt. [appellant] heeft er bewust voor gekozen om alleen een verklaring voor recht te vorderen. [appellant] heeft belang bij een snelle afwikkeling van de zaak. Minnelijk overleg over de schade gaat sneller en is aanzienlijk goedkoper. [appellant] verwijst naar de deelgeschillenprocedure, waarin ook evident sprake is van een splitsing volgens hem.
3.3.2.
Het hof oordeelt als volgt.
[appellant] heeft naar het oordeel van het hof een belang in de zin van artikel 3:303 BW bij de door hem gevorderde verklaring voor recht, daarin bestaande dat rechtens wordt vastgesteld dat Phoenix jegens [appellant] aansprakelijk is voor de schade die hij als gevolg van het ongeval heeft geleden en zal lijden. Voldoende is dat [appellant] heeft gesteld dat er in elk geval enige schade is. De gevorderde verklaring voor recht brengt gezien de stellingen van partijen mee dat, gezien het beroep van [appellant] op artikel 7:658 lid 2 BW, (ook) in het kader van de gevorderde verklaring voor recht (onder meer) onderzocht zal moeten worden of sprake is van door [appellant] geleden schade in de uitoefening van zijn werkzaamheden, en/of Phoenix aan haar zorgplicht als werkgever heeft voldaan en/of de schade van [appellant] in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewust roekeloosheid van [appellant]. [appellant] heeft zijn belang, dat aldus eerst de aansprakelijkheid wordt beoordeeld, waarna mogelijk een tweede procedure omtrent de (omvang van de) schade voorkomen kan worden indien partijen in der minne tot een oplossing kunnen komen, voldoende aangetoond. Dit belang is gerechtvaardigd en voldoende concreet en is te beschouwen als een bijzondere omstandigheid als bedoeld in NJ 1952, 29 (vgl. de aanvullende conclusie van A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent bij ECLI:NL:HR:2012:BU5630). Dit uitgangspunt sluit ook aan bij de bij de ratio van de regeling ter zake rechtspleging in deelgeschillen bij letsel- en overlijdensschade (artikel 1019w e.v. Rv).
Phoenix heeft gesteld dat het niet waarschijnlijk is dat partijen een minnelijke regeling zullen bereiken, doch dat valt in dit stadium niet te beoordelen. Phoenix heeft overigens niets omtrent haar belangen gesteld.
De kantonrechter heeft [appellant] aldus ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De grieven 1 en 2 slagen. [appellant] wordt ontvankelijk verklaard in zijn vordering in eerste aanleg.
3.3.3.
Terugverwijzing
Hoewel [appellant] bij appeldagvaarding heeft gevorderd dat het hof de hiervoor weergegeven verklaring voor recht zal geven, heeft hij bij memorie van grieven verzocht de zaak naar de rechtbank terug te verwijzen. Ook Phoenix heeft, voor het geval het eindvonnis vernietigd zal worden, terugverwijzing naar de rechtbank verzocht.
Het hof zal de zaak terugverwijzen naar de rechtbank nu in dit geval sprake is van een uitzondering op het verbod van terugverwijzing. Ingevolge HR 11 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK0857 (zie ook HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:97) kan met de uitzonderingen (de gevallen waarin de appelrechter een uitspraak van de rechter in eerste aanleg vernietigt waarbij deze zich onbevoegd heeft verklaard van het geschil kennis te nemen, hetzij wegens ontbreken van rechtsmacht van de Nederlands rechter, hetzij op grond van het bepaalde in artikel 1022 lid 2 Rv, hetzij uit hoofde van het onderwerp van het geschil) op één lijn worden gesteld het geval waarin in eerste aanleg de rechter op louter processuele gronden niet aan een inhoudelijke behandeling is toegekomen. Naar het oordeel van het hof betreft het hier een beslissing op louter processuele gronden, namelijk betreffende het procesbelang van [appellant], waarbij door de kantonrechter nog geen enkele inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden.
3.3.4.
Slotsom
Het vonnis waarvan beroep dient vernietigd te worden en de zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank op de wijze als weergegeven in het dictum.
Phoenix dient als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep veroordeeld te worden.
Grief 3 betreffende de veroordeling van [appellant] in de proceskostenveroordeling in eerste aanleg slaagt. De vernietiging van het vonnis waarvan beroep houdt ook de vernietiging van de proceskosten in. Het hof ziet thans geen aanleiding voor een beslissing op de proceskosten in eerste aanleg tot op heden. Daarover kan later door de kantonrechter beslist worden.
4. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van 27 maart 2013;
opnieuw rechtdoende:
verklaart [appellant] ontvankelijk in zijn vordering in eerste aanleg;
verwijst de zaak terug naar de rechtbank Limburg, kanton, zittingsplaats Maastricht, opdat deze rechtbank het geding zal hervatten in de stand waarin het zich bevindt;
bepaalt dat [appellant] de zaak daartoe zal aanbrengen bij de rechtbank Limburg, kanton, zittingsplaats Maastricht;
veroordeelt Phoenix in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] worden begroot op € 391,82 aan verschotten en op € 894,= aan salaris advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, W.H.B. den Hartog Jager en P.P.M. Rousseau en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 november 2014.