Naar ik aanneem, staat deze afkorting voor: psychiatrische intensieve thuiszorg.
HR, 11-12-2009, nr. 09/03835
ECLI:NL:HR:2009:BK0866
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
11-12-2009
- Zaaknummer
09/03835
- Conclusie
Mr. F.F. Langemeijer
- LJN
BK0866
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht (V)
Internationaal publiekrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BK0866, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 11‑12‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BK0866
ECLI:NL:PHR:2009:BK0866, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑10‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BK0866
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑09‑2009
- Wetingang
- Vindplaatsen
BJ 2010/2
Uitspraak 11‑12‑2009
Inhoudsindicatie
BOPZ. Verzoek verlening machtiging voortgezet verblijf in psychiatrisch ziekenhuis. Schending van art. 8 lid 8 en 9 jo. art. 17 lid 2 Wet Bopz en van beginsel hoor en wederhoor in art. 5 lid 1 EVRM door telefonisch bij wnd. huisarts en verpleegkundige ingewonnen inlichtingen waarop beslissing mede is gebaseerd, niet aan betrokkene of diens advocaat voor te leggen en dezen niet in de gelegenheid te stellen te reageren.
11 december 2009
Eerste Kamer
09/03835
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats], thans verblijvende in het psychiatrisch centrum GGZ Meerkanten, locatie Veldwijk, te Ermelo,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ZUTPHEN,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
De officier van justitie in het arrondissement Zutphen heeft op 7 juli 2009, onder overlegging van een ondertekende geneeskundige verklaring, een behandelplan en de in art. 37a bedoelde aantekeningen, een verzoek ingediend bij de rechtbank aldaar tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis.
Nadat de rechtbank betrokkene, bijgestaan door zijn raadsvrouwe, alsmede de ouderenpsychiater van de instelling waar betrokkene thans verblijft, een co-assistent en de vertrouwenspersoon van voornoemde instelling op 10 juli 2009 had gehoord, heeft zij bij beschikking van 16 juli 2009 de verzochte machtiging verleend voor de duur van een jaar, eindigend op 15 juli 2010.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank Zutphen.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 7 juli 2009 heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht een machtiging te verlenen tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Bij het verzoek was onder meer een geneeskundige verklaring gevoegd.
(ii) Bij de mondelinge behandeling van de zaak op 10 juli 2009 heeft de raadsvrouwe van betrokkene de rechtbank verzocht alvorens uitspraak te doen, contact op te nemen met de huisarts van betrokkene en met het PIT.
(iii) Blijkens een daarvan opgemaakt proces-verbaal heeft de rechtbank op 10 juli 2009 de waarnemend huisarts van betrokkene telefonisch gehoord en op 14 juli 2009 de PIT-verpleegkundige.
(iv) Bij beschikking van 16 juli 2009 heeft de rechtbank de verzochte machtiging verleend voor de duur van een jaar. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de "geneeskundige verklaring en hetgeen daaraan mondeling is toegevoegd, ook door de waarnemend huisarts en de PIT-verpleegkundige, voldoende aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat de verslaving van betrokkene ook na afloop van de geldende machtiging gepaard zal gaan met een ernstige psychische stoornis (...)."
3.2 Het middel klaagt dat de rechtbank heeft verzuimd om voorafgaand aan haar beslissing betrokkene of zijn raadsvrouwe te informeren over de door de waarnemend huisarts en de PIT-verpleegkundige telefonisch verstrekte inlichtingen en hen in de gelegenheid te stellen daarop te reageren. Volgens het middel heeft de rechtbank aldus gehandeld in strijd met art. 8 lid 8 en 9 in verbinding met art. 17 lid 2 Wet Bopz en het in art. 5 EVRM neergelegde beginsel van hoor en wederhoor.
De klacht is terecht voorgesteld.
Nu uit de beschikking noch uit de overige gedingstukken van het tegendeel blijkt, moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat de door de rechtbank bij de waarnemend huisarts en de PIT-verpleegkundige telefonisch ingewonnen inlichtingen niet aan betrokkene of zijn raadsvrouwe zijn voorgelegd en dat zij niet in de gelegenheid zijn gesteld daarop te reageren. In aanmerking genomen dat de rechtbank blijkens de beschikking haar beslissing mede heeft gebaseerd op deze inlichtingen en niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat betrokkene of zijn raadsvrouwe niet in de gelegenheid is gesteld om kennis te nemen van die inlichtingen en zich daarover uit te spreken, kan de beschikking niet in stand blijven.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zutphen van 16 juli 2009;
verwijst de zaak naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 11 december 2009.
Conclusie 16‑10‑2009
Mr. F.F. Langemeijer
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoeker]
tegen
Officier van Justitie te Zutphen
In deze Bopz-zaak wordt geklaagd over schending van het beginsel van hoor en wederhoor.
1. De feiten en het procesverloop
1.1.
De officier van justitie in het arrondissement Zutphen heeft op 7 juli 2009 aan de rechtbank aldaar verzocht een machtiging te verlenen tot het voortgezet verblijf van verzoeker tot cassatie (hierna: betrokkene) in een psychiatrisch ziekenhuis. Bij het verzoekschrift was onder meer een geneeskundige verklaring gevoegd.
1.2.
De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op 10 juli 2009 en daarbij betrokkene en zijn raadsvrouwe alsmede een aan het psychiatrisch ziekenhuis verbonden psychiater gehoord. Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling (blz. 2) blijkt dat de raadsvrouwe primair afwijzing van het verzoek heeft bepleit en subsidiair de rechtbank heeft verzocht contact op te nemen met de huisarts en het PIT1.. Het proces-verbaal vermeldt dat de rechter bij de sluiting van het verhoor heeft medegedeeld dat hij, alvorens op het verzoek te beslissen, contact zal opnemen met de huisarts en het PIT.
1.3.
Zo is geschied. Blijkens een daarvan afzonderlijk opgemaakt proces-verbaal is de rechtbank overgegaan tot het telefonisch horen van de waarnemend huisarts van betrokkene en de PIT-verpleegkundige op 10 respectievelijk 14 juli 2009. Het proces-verbaal vermeldt verder:
‘De rechter sluit hierna het verhoor en verleent, van oordeel zijnde dat aan alle criteria is voldaan, de machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene voor de duur van een jaar.’
1.4.
Bij beschikking van 16 juli 2009 heeft de rechtbank de verzochte machtiging verleend voor de duur van een jaar. Op blz. 1 maakt de beschikking melding van het telefonisch horen van de waarnemend huisarts en de PIT-verpleegkundige. Bij de beoordeling van het verzoek overwoog de rechtbank dat de geneeskundige verklaring en hetgeen daaraan is toegevoegd, ook door de waarnemend huisarts en de PIT-verpleegkundige, voldoende aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat de verslaving van betrokkene ook na afloop van de geldende machtiging gepaard zal gaan met een ernstige psychiatrische stoornis (blz. 2).
1.5.
Namens betrokkene is — tijdig — beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweerschrift ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1.
Het middel klaagt dat de rechtbank heeft verzuimd om voorafgaand aan haar beslissing betrokkene of zijn advocaat te informeren over de door de waarnemend huisarts en de PIT-verpleegkundige telefonisch verstrekte inlichtingen en hen in de gelegenheid te stellen daarop te reageren. Volgens het middel heeft de rechtbank daarmee in strijd gehandeld met art. 8, leden 8 en 9, in verbinding met art. 17 lid 2 Wet Bopz en het in art. 5 EVRM neergelegde beginsel van hoor en wederhoor.
2.2.
De klacht is gegrond. Nu uit de bestreden beschikking noch uit de overige gedingstukken van het tegendeel blijkt2., moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat de door de rechtbank bij de waarnemend huisarts en de PIT-verpleegkundige telefonisch ingewonnen inlichtingen niet aan betrokkene of zijn raadsvrouwe zijn voorgelegd en dat zij niet in de gelegenheid zijn gesteld daarop te reageren.
2.3.
De telefonische inlichtingen van de waarnemend huisarts en de PIT-verpleegkundige hebben onmiskenbaar een rol gespeeld bij de beslissing van de rechtbank. In de beschikking heeft de rechtbank immers vastgesteld dat haar oordeel, dat de alcoholverslaving van betrokkene gepaard zal blijven gaan met een stoornis van de geestesvermogens, mede op deze telefonische inlichtingen berust. Ook de vaststelling in de beschikking dat betrokkene tijdens verlofperioden thuis slechts een aantal uren per week huishoudelijke hulp had, dat duidelijk is dat daarmee niet volledig in zijn zorgbehoefte werd voorzien en dat hij kennelijk niet in staat is geweest om zelf thuiszorg te regelen, is door de rechtbank klaarblijkelijk gebaseerd op de inlichtingen van de PIT-verpleegkundige.
2.4.
Uit de beschikking en de overige gedingstukken blijkt niet van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat betrokkene of zijn raadsvrouwe niet in de gelegenheid is gesteld om kennis te nemen van deze telefonische inlichtingen en zich daarover uit te spreken. De consequentie is dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven3..
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank te Zutphen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑10‑2009
Vgl., onder meer, HR 21 december 2007, BJ 2008, 13.
Zie ook art. 19 Rv, laatste volzin, en o.m.: HR 23 november 1990, NJ 1991, 91; HR 16 april 1999, NJ 1999, 432; HR 4 mei 2007, NJ 2007, 272.
Beroepschrift 22‑09‑2009
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats], maar verblijvende in het psychiatrisch centrum GGz Meerkanten, locatie Veldwijk te Ermelo, voor deze cassatieprocedure woonplaats kiezende te 's‑Gravenhage aan de Parkstraat 107 ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr E. Grabandt, die door verzoeker tot cassatie is aangewezen om hem in deze cassatieprocedure te vertegenwoordigen, en die in die hoedanigheid dit verzoekschrift zal ondertekenen en indienen;
Met dit verzoekschrift wordt beroep in cassatie ingesteld tegen de op 14 juli 2009 door de Rechtbank Zutphen gegeven beschikking waarbij is verleend een machtiging tot voortgezet verblijf van verzoeker tot cassatie in het psychiatrisch ziekenhuis GGz Meerkanten, locatie Veldwijk te Ermelo, GGNet, locatie Warnsveld te Warnsveld, dan wel enig ander psychiatrisch ziekenhuis in Nederland, ingaande 16 juli 2009 en eindigend op 15 juli 2010.
Feiten en procesgang
- 1.
Bij beschikking van 26 januari 2009 is door de Rechtbank Assen ten aanzien van verzoeker tot cassatie een voorlopige machtiging verleend voor de duur tot en met 21 juli 2009. Bij verzoekschrift van 7 juli 2009 is een machtiging tot voortgezet verblijf van verzoeker tot cassatie verzocht. Tot de stukken behoort een op 6 juli 2009 door de geneesheer-directeur van het ziekenhuis waar verzoeker tot cassatie verblijft ondertekende geneeskundige verklaring, uit welke verklaring blijkt dat het onderzoek is verricht door de tot de instelling behorende psychiater [psychiater].
- 2.
Op 10 juli 2009 heeft het verhoor plaatsgevonden (het proces-verbaal van dat verhoor is op 8 september 2009 afgegeven). Zijdens de raadsvrouw van verzoeker tot cassatie is primair afwijzing van het verzoek bepleit, en subsidiair is verzocht dat de Rechtbank alvorens uitspraak te doen contact opneemt met de huisarts en het PIT (proces-verbaal, blz. 2, tweede gedeelte).
- 3.
De rechter heeft vervolgens het verhoor gesloten, en heeft medegedeeld dat hij alvorens een beslissing te nemen contact zal opnemen met de huisarts en het PIT. Blijkens daarvan opgemaakt proces-verbaal is de waarnemend huisarts [huisarts] door de rechter gebeld op 10 juli 2009, en de PIT-verpleegkundige [PIT-verpleegkundige] op 14 juli 2009. Kennelijk (het blijkt op geen enkele wijze uit de stukken) heeft op 14 juli 2009 telefonisch contact plaatsgehad tussen de rechter en de raadsvrouw op een moment dat het telefonisch contact tussen de rechter en de PIT-verpleegkundige [PIT-verpleegkundige] nog niet had plaatsgevonden. Dat laatste is kennelijk daarna gebeurd, maar daaromtrent heeft de raadsvrouw van rechter of griffier geen bericht meer ontvangen. Na laatstgenoemd telefoongesprek heeft de rechter het verhoor gesloten en, van oordeel zijnde dat aan alle criteria is voldaan, de machtiging tot voortgezet verblijf van verzoeker tot cassatie verleend voor de duur van een jaar.
Cassatieberoep
Tegen de bestreden beschikking wordt aangevoerd het navolgende
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, doordat de Rechtbank heeft overwogen en beslist als is vervat in de ten deze bestreden beschikking, zulks ten onrechte op grond van het navolgende:
Ten onrechte heeft de Rechtbank verzoeker tot cassatie, althans zijn raadsvrouw, niet de zakelijke inhoud van zowel de door [huisarts] als de door [PIT-verpleegkundige] verstrekte inlichtingen medegedeeld, en verzoeker tot cassatie, en/of zijn raadsvrouw, niet in de gelegenheid gesteld zijn/haar/hun zienswijze kenbaar te maken naar aanleiding van de door de rechter gevoerde telefoongesprekken, althans anderszins aan verzoeker tot cassatie of aan zijn raadsvrouw gelegenheid te geven kennis te nemen van en zich uit te laten over de zowel door [huisarts] als door [PIT-verpleegkundige] verstrekte inlichtingen, althans blijkt daarvan ten onrechte niets, althans bepaald onvoldoende, uit de beschikking (en/of de andere stukken van het geding). Dat het hier ging om informatie die voor de rechter wezenlijk was, althans om informatie die in ieder geval een rol heeft gespeeld bij de door de rechter te maken afweging, blijkt al uit de bestreden beschikking, op blz. 2, midden, waarin met zoveel woorden wordt verwezen naar de door de waarnemend huisarts en de PIT-verpleegkundige verstrekte informatie.
Uit de beschikking van de Rechtbank blijkt ook niet dat sprake was van bijzondere omstandigheden die maakten, en daarenboven rechtvaardigden, dat van het informeren van verzoeker tot cassatie of zijn advocaat, en het verzoeker tot cassatie of zijn advocaat in de gelegenheid stellen zich uit te laten, werd afgezien.
Eén en ander wordt in ieder geval niet gerechtvaardigd door de door de raadsvrouw van verzoeker tot cassatie (proces-verbaal, blz. 2, tweede gedeelte) na het subsidiair verzoek (tot het contact opnemen met huisarts en het PIT) gestelde dat als het verzoek mocht worden toegewezen om een termijn van een halfjaar wordt verzocht. Die laatste uitlating impliceert immers geenszins, althans niet zonder nadere motivering die in de beschikking van de Rechtbank ontbreekt, dat verzoeker tot cassatie of zijn raadsvrouw ter zitting ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van het recht kennis te nemen van en te reageren op de in te winnen informatie.
Zie bijvoorbeeld HR 16 april 1999, NJ 1999, 432; HR 4 mei 2007, NJ 2007, 272 en HR 11 april 2008, NJ 2008, 223.
Aldus heeft de Rechtbank gehandeld en beslist in strijd met artikel 8 leden 8 en 9 Wet BOPZ (welke bepaling op grond van artikel 17 lid 2 Wet BOPZ ook in de onderhavige kwestie van toepassing is) en het in deze bepaling neergelegde en mede door artikel 5 EVRM gewaarborgde fundamentele beginsel van hoor en wederhoor. Althans is de beslissing onvoldoende gemotiveerd nu niet blijkt van een rechtvaardiging voor de geschetste handelwijze van de Rechtbank.
MITSDIEN de Hoge Raad op grond van dit middel de aangevallen beschikking zal vernietigen, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad juist zal achten; kosten rechtens.
's‑Gravenhage, 22 september 2009
Advocaat