CRvB, 16-05-2019, nr. 17/5994 WW
ECLI:NL:CRVB:2019:1678
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
16-05-2019
- Zaaknummer
17/5994 WW
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2019:1678, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 16‑05‑2019; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
SZR-Updates.nl 2019-0017
Uitspraak 16‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Door van werkzaamheden in kringloopwinkel geen melding te maken aan het Uwv heeft appellant zijn inlichtingenplicht overtreden. Uwv heeft appellant mogen houden aan de tegenover de inspecteur afgelegde verklaring van 25 juli 2016. Geen sprake van bijzondere omstandigheden. Appellant heeft geen stukken overgelegd waaruit op verifieerbare wijze de omvang van zijn werkzaamheden blijkt, vandaar uitgaan van schatting. Appellant heeft zich bezig gehouden met woningontruimingen. Door arbeid in het economisch verkeer te verrichten heeft appellant de hoedanigheid van werknemer verloren. Artikel 22a van de WW verplicht het Uwv behoudens dringende redenen, tot herziening of terugvordering van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering.
17. 5994 WW
Datum uitspraak: 16 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
14 augustus 2017, 17/2871 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.W. van Rijn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Rijn. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen doorW.H.M. Visser.
OVERWEGINGEN
1.1.
Appellant is bij besluit van 4 november 2014 met ingang van 3 november 2014 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), berekend naar een verlies van gemiddeld 37 arbeidsuren per week. Appellant ontving daarnaast een toeslag op grond van de Toeslagenwet. Vanaf 14 december 2015 ontving appellant een uitkering ingevolge de Ziektewet. De WW-uitkering van appellant is vanaf 20 april 2016 voortgezet.
1.2.
Appellant heeft op 16 juni 2016 een proefplaatsing bij de Kringloopwinkel aangevraagd bij het Uwv voor de periode 20 juni 2016 tot en met 20 augustus 2016 voor 40 uur per week.
1.3.
Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellant zou werken bij [Kringloopwinkel] aan de [adres] (Kringloopwinkel) heeft een inspecteur van het Uwv een onderzoek ingesteld. In het kader van dit onderzoek is dossieronderzoek verricht, hebben waarnemingen bij de Kringloopwinkel plaatsgevonden en is appellant op 25 juli 2016 gehoord. Appellant heeft in dit gesprek aan een inspecteur van het Uwv verklaard dat hij sinds het begin, 17 juli 2015, bij de Kringloopwinkel komt. Sinds zijn vrouw het bedrijf heeft overgenomen, vanaf 14 juni 2016, is hij ook in dat bedrijf aanwezig om zijn vrouw te helpen. Vanaf 17 juli 2015 is appellant gemiddeld twee à drie uren per dag in de winkel geweest. Appellant heeft tevens verklaard dat hij tijdens zijn aanwezigheid in de winkel klanten met vragen hielp. Vanaf 14 juni 2016 was hij drie à vier uren aanwezig in de winkel. Appellant houdt toezicht als zijn vrouw er niet is en verricht dan werkzaamheden die normaal de eigenaresse doet. Verder heeft appellant verklaard dat hij klanten van de kringloop te woord staat en helpt. De klanten zijn volgens appellant in de waan dat hij de eigenaar is. Tevens heeft appellant verklaard wel eens met de bedrijfsbussen te rijden. Appellant heeft het gespreksverslag voor akkoord ondertekend. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksrapport van 26 juli 2016.
1.4.
Vervolgens heeft het Uwv op basis van dit onderzoeksrapport bij besluit van
8 september 2016 de WW-uitkering en toeslag van appellant over de periode van 20 juli 2015 tot en met 13 december 2015 herzien en over de periode van 18 april 2016 tot en met
7 augustus 2016 ingetrokken. Tevens heeft het Uwv hetgeen in dat verband onverschuldigd was betaald aan WW-uitkering en toeslag over de periode van 20 juli 2015 tot en met
7 augustus 2016, tot een bedrag van € 6.535,47 bruto, van appellant teruggevorderd.
1.5.
Bij afzonderlijk besluit van 8 september 2016 (boetebesluit) heeft het Uwv appellant een
boete opgelegd van € 3.270,- omdat hij het Uwv niet heeft doorgegeven dat hij vanaf
17 juli 2015 werkzaamheden heeft verricht in de Kringloopwinkel.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 21 maart 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit tot herziening en terugvordering ongegrond verklaard en het bezwaar tegen het boetebesluit gegrond verklaard en het boetebesluit ingetrokken. Aan het bestreden besluit heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat appellant vanaf 17 juli 2015 twee à drie uur per dag werkzaamheden heeft verricht. Het Uwv is uitgegaan van 10 uur per week voor de periode van 20 juli 2015 tot en met 14 december 2015. Voor de periode van
20 april 2016 tot en met 7 augustus 2016 is het Uwv uitgegaan van minimaal 33 uur per week aanwezigheid en beschikbaarheid voor het bedrijf van zijn vrouw. Vanaf 18 april 2016 is het recht op WW-uitkering niet vast te stellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat aannemelijk is geworden dat appellant tijdens de in geding zijnde periodes werkzaamheden heeft verricht voor [BV] Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad (vergelijk de uitspraken van de Raad van 20 september 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU2890, en van 16 oktober 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB6237) heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit de in het rapport van 26 juli 2016 neergelegde feiten en omstandigheden volgt dat appellant werkzaamheden heeft verricht die in het economisch verkeer op geld zijn te waarderen. Dat appellant hiermee geen inkomsten heeft verkregen maakt dat volgens de rechtbank niet anders. Voorts heeft de rechtbank onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad (vergelijk de uitspraak van 22 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:147) geoordeeld dat het Uwv zich ten aanzien van de aanvangsdatum van 17 juli 2015 heeft mogen baseren op de inhoud van de verklaring van appellant. De rechtbank heeft wat betreft de omvang van de verrichte werkzaamheden vastgesteld dat niet in geschil is dat appellant in de periode van
20 juli 2015 tot en met 14 december 2015 tien uur per week heeft gewerkt. Wat betreft de periode van 20 april 2016 tot 7 augustus 2016 heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat, gelet op de onderzoeksbevindingen, appellant in een zodanige omvang werkzaam is geweest dat dit op gespannen voet staat met het ontvangen van een WW-uitkering en toeslag. Onder verwijzing naar rechtspraak van de Raad (ECLI:NL:CRVB:2015:590) heeft de rechtbank geoordeeld dat het op de weg van appellant had gelegen om het aantal gewerkte uren door middel van objectief verifieerbare gegevens inzichtelijk maken. Daarin is appellant niet geslaagd. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant zijn mededelingsplicht niet is nagekomen en dat het Uwv daarom terecht de WW-uitkering en toeslag van appellant heeft herzien en de te veel betaalde WW-uitkering en toeslag van appellant teruggevorderd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat het Uwv ten onrechte zijn WW-uitkering heeft herzien en ten onrechte per 17 juli 2015 te veel betaalde WW-uitkering en toeslag heeft teruggevorderd. Appellant heeft daartoe aangevoerd dat hij geen werkzaamheden heeft verricht bij de Kringloopwinkel. Hij heeft betoogd dat hij met enige regelmaat in de Kringloopwinkel was voor de gezelligheid. Appellant dronk dan koffie en maakte een praatje met klanten en zat veelvuldig op de massagestoel ter verlichting van zijn rugklachten. Appellant heeft de datum van 17 juli 2015 in het gesprek met de inspecteur genoemd maar vraagt zich achteraf af hoe hij bij deze datum is gekomen. Pas vanaf 27 juni 2016 heeft het Uwv onderzoek gedaan. Het Uwv had pas dan vast kunnen stellen dat appellant werkzaam zou zijn bij de Kringloopwinkel. Voorts heeft appellant gesteld dat zijn aanwezigheid in het overgrote deel van de betreffende periode niet is geconstateerd. De veronderstelling dat appellant in de periode 20 april 2016 tot 7 augustus 2016 minimaal 33 uur per week aanwezig en beschikbaar was voor het bedrijf van zijn vrouw heeft het Uwv niet onderbouwd. Omdat zijn vrouw per 14 juni 2016 alleen aandeelhouder is geworden van[BV] heeft zij een website laten ontwerpen. In verband met de voorgenomen aanvraag voor een proefplaatsing bij het bedrijf van zijn vrouw is appellant daarop al geplaatst. Wijziging van de website zou anders hoge kosten met zich meebrengen. De website had echter pas online geplaatst moeten worden nadat de proefplaatsing zou zijn goedgekeurd. Voorts heeft appellant erop gewezen dat het Uwv gelet op het ingetrokken boetebesluit blijkbaar vindt dat de verwijtbaarheid bij appellant nihil is.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de relevante wet- en regelgeving en de uitleg daarvan wordt verwezen naar de overwegingen 4.1 tot en met 4.4 van de aangevallen uitspraak. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.1.1.
In artikel 8, eerste lid, van de WW, voor zover van belang, is bepaald dat een persoon wiens dienstbetrekking geheel of gedeeltelijk is geëindigd de hoedanigheid van werknemer behoudt, voor zover hij geen werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij op grond van de WW niet als werknemer wordt beschouwd.
4.1.2.
Op grond van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW eindigt het recht op uitkering voor zover de werknemer de hoedanigheid van werknemer verliest.
4.2.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van de Raad van
18 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3766) is een besluit tot herziening, intrekking en terugvordering van een uitkering een belastend besluit waarbij het aan het Uwv is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening, intrekking en terugvordering is voldaan in beginsel op het Uwv rust. Die last om informatie te vergaren brengt mee dat het Uwv feiten moet aandragen die aannemelijk maken dat appellant in de relevante perioden in de door het Uwv gestelde omvang heeft gewerkt bij de Kringloopwinkel en anderszins werkzaamheden heeft verricht voor [BV] zonder daarvan mededeling te doen aan het Uwv. Indien op grond van de gepresenteerde feiten aannemelijk is dat appellant in de perioden van belang in de door het Uwv gestelde omvang werkzaamheden heeft verricht, dan ligt het op de weg van appellant de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken
4.3.
Onder werkzaamheden uit hoofde waarvan een werknemer zijn hoedanigheid als werknemer verliest, moet volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 10 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6883) worden verstaan arbeid die in het economisch verkeer wordt verricht en waarmee het verkrijgen van enig geldelijk voordeel wordt beoogd of volgens de in het maatschappelijk verkeer geldende normen redelijkerwijs kan worden verwacht. Bij de vraag of sprake is van arbeid die in het economisch verkeer wordt verricht komt betekenis toe aan de aard van de activiteiten en omgeving waarbinnen die activiteiten worden verricht.
4.4.
Wat betreft de periode 20 juli 2015 tot en met 13 december 2015 blijkt uit het onderzoeksrapport van 26 juli 2016 dat appellant op vragen van de inspecteur heeft verklaard dat hij al vanaf de start van de Kringloopwinkel vanaf 17 juli 2015 aanwezig was in de Kringloopwinkel, daar dagelijks twee à drie uur aanwezig was en dat hij tijdens zijn aanwezigheid klanten met vragen hielp. Deze werkzaamheden worden aangemerkt als te zijn verricht in het economisch verkeer nu daarmee het verkrijgen van geldelijk voordeel is beoogd, dan wel volgens de in het maatschappelijk verkeer geldende normen redelijkerwijs kon worden verwacht. Appellant heeft de door hem omschreven activiteiten verricht in een zakelijke omgeving en de activiteiten kwam de bedrijfsvoering van de eigenaar van de Kringloopwinkel ten goede. Het al dan niet daadwerkelijk ontvangen van een vergoeding is hierbij niet van belang. Door van deze werkzaamheden geen melding te maken aan het Uwv heeft appellant zijn inlichtingenplicht overtreden.4.5. Dat, zoals appellant ter zitting heeft gesteld, het Uwv ten onrechte van de datum van17 juli 2015 is uitgegaan omdat eerst sprake was van werkzaamheden vanaf 14 juni 2016 toen zijn vrouw volledig eigenaar werd van het bedrijf, leidt niet tot een ander oordeel. Anders dan appellant ter zitting heeft gesteld heeft het Uwv appellant mogen houden aan de tegenover de inspecteur afgelegde verklaring van 25 juli 2016. Immers zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 1 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1174) mag in beginsel worden uitgegaan van de juistheid van de tegenover een inspecteur van het Uwv afgelegde en ondertekende verklaring, ook indien later van een afgelegde verklaring wordt teruggekomen. Dit kan anders zijn als er sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat op dit algemene uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt. Van zodanige bijzondere omstandigheden is niet gebleken. Met betrekking tot de gestelde omvang van zijn werkzaamheden heeft appellant geen stukken overgelegd waaruit op verifieerbare wijze de omvang van zijn werkzaamheden blijkt. Het Uwv heeft daarom mogen uitgaan van een omvang van tien uur per week. Hetgeen appellant heeft aangevoerd biedt geen aanknopingspunten om de door het Uwv gemaakte schatting onjuist te achten.
4.6.
Wat betreft de periode van 18 april 2016 tot en met 7 augustus 2016 heeft het Uwv aannemelijk gemaakt dat appellant vóór 14 juni 2016 reeds werkzaamheden voor de Kringloopwinkel verrichte en zich tevens bezig hield met woningontruimingen.Uit het door het Uwv overgelegde krantenbericht van 30 maart 2016 wordt appellant als medewerker van de Kringloopwinkel vermeld. Tevens volgt uit dit bericht dat appellant heeft verklaard elke dag wel een of twee huisontruimingen te hebben. Dat appellant slechts zijn vrouw heeft willen helpen door de woordvoering voor haar te doen en slechts heeft willen spreken voor het bedrijf van zijn vrouw en niet namens zichzelf is niet geloofwaardig. Te meer daar appellant op de website van [BV] , het bedrijf waarvan zijn vrouw vanaf 14 juni 2016 enig aandeelhouder is, reeds op 4 mei 2016 wordt gepresenteerd als teamleider met vermelding van zijn telefoonnummer, welk telefoonnummer eveneens staat vermeld op de bus van het bedrijf. Dat deze informatie pas later op de website had moeten worden geplaatst omdat appellant deze werkzaamheden eerst zou gaan verrichten in het kader van zijn proefplaatsingsperiode voor 40 uur per week, heeft appellant niet aannemelijk gemaakt. Immers ten tijde van het opmaken van de website had appellant nog geen proefplaatsing aangevraagd. Door zich op deze wijze naar buiten toe te presenteren is er sprake van het aanbieden van diensten en het voeren van een bedrijfsnaam, wat moet worden gezien als een uiting van activiteiten die voldoen aan de omschrijving van arbeid die in het economisch verkeer wordt verricht en als bedrijfsmatig moeten worden aangemerkt. De activiteiten van appellant kwamen de bedrijfsvoering van zijn vrouw ook ten goede. Door arbeid in het economisch verkeer te verrichten heeft appellant de hoedanigheid van werknemer verloren.
4.7.
Doordat appellant tijdens het onderzoek door de inspecteur geen inzage heeft gegeven in de door hem verrichte activiteiten voor [BV] en geen stukken heeft overgelegd waaruit op verifieerbare wijze de omvang van zijn werkzaamheden blijkt, was het voor het Uwv niet mogelijk om de omvang van de door hem gewerkte uren in deze periode vast te stellen of een beredeneerde schatting te maken. Op grond van wat in 4.6 is overwogen is de conclusie dat het Uvw terecht heeft aangenomen dat appellant in deze periode een zodanige omvang werkzaam was dat zijn recht op uitkering geheel is geëindigd, zodat het Uwv terecht tot intrekking van de WW-uitkering en toeslag en terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering is overgegaan.
4.8.
Het feit dat het Uwv het boetebesluit van 8 september 2016 bij het bestreden besluit heeft ingetrokken doet aan het voorgaande niet af. Voor zover appellant heeft willen stellen dat verwijtbaarheid ontbreekt kan, voor zover juist, niet worden afgezien van herziening of intrekking van de WW-uitkering en toeslag. Artikel 22a van de WW verplicht het Uwv immers, behoudens dringende redenen, tot herziening of terugvordering over te gaan als de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4.9.
Tegen de terugvordering en de hoogte van het terugvorderingsbedrag zijn geen afzonderlijke gronden aangevoerd.
4.10.
Uit 4.1 tot en met 4.9 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en J.P.M. Zeijen en S. Wijna als leden, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2019.
(getekend) H.G. Rottier
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
IvR