CRvB, 22-01-2014, nr. 12-5885 ZW
ECLI:NL:CRVB:2014:147
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
22-01-2014
- Zaaknummer
12-5885 ZW
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2014:147, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 22‑01‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 22‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Intrekking en terugvordering ZW-uitkering. Op grond van de bevindingen uit het fraudeonderzoek van het Uwv is voldoende aannemelijk geworden dat er in de periode voorafgaand aan de ziekmelding van appellante geen sprake is geweest van een dienstbetrekking met [naam uitzendbureau] maar van een gefingeerd dienstverband. Dit onderzoek is voldoende zorgvuldig verricht.
12/5885 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
19 september 2012, 12/4059 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N. van Bremen, advocaat, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld door mr. N. Türkkol, advocaat.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2013, waar appellante is verschenen bij gemachtigde, mr. Türkkol. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is volgens opgave van 1 januari 2009 tot en met 5 april 2009 via [naam uitzendbureau] werkzaam geweest als huishoudelijke hulp. Per
6 april 2009 is zij ziek gemeld voor haar werkzaamheden. Met ingang van die datum is haar een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), vermeerderd met een toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW), toegekend. In overeenstemming met de bevindingen van een verzekeringsarts is appellante per 13 mei 2010 arbeidsgeschikt verklaard en is haar
ZW/TW-uitkering per die datum beëindigd.
1.2. Op basis van onderzoeksbevindingen, neergelegd in een Rapport Werknemersfraude van 2 november 2011, heeft het Uwv geconcludeerd dat appellante in de relevante periode voorafgaand aan de ziekmelding per 6 april 2009, geen werkzaamheden in dienstverband voor [naam uitzendbureau] heeft verricht, derhalve niet verzekerd was in de zin van de sociale verzekeringswetten en daarom geen recht had op een ZW-uitkering.
1.3. Bij besluit van 14 november 2011 heeft het Uwv de ZW-uitkering en toeslag herzien (ingetrokken) en de over de periode van 6 april 2009 tot en met 16 mei 2010 onverschuldigd aan appellante betaalde uitkering tot een bedrag van € 9.359,72 bruto van haar teruggevorderd.
1.4. Bij besluit van 12 april 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 november 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de bevindingen uit het fraudeonderzoek van het Uwv voldoende aannemelijk geworden dat er in de periode voorafgaand aan de ziekmelding van appellante geen sprake is geweest van een dienstbetrekking met [naam uitzendbureau] maar van een gefingeerd dienstverband. De door appellante en de eigenaresse van [naam uitzendbureau] afgelegde verklaringen zijn niet consistent, spreken elkaar tegen en bieden een te fragmentarische basis voor het aannemen van een dienstverband. Appellante is er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd om aan de hand van objectieve en controleerbare gegevens aan te tonen dat zij recht op uitkering heeft. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat uit het Rapport Werknemersfraude blijkt dat ook naar het werk in de thuiszorg onderzoek is gedaan, zodat de grond dat er door het Uwv onvoldoende onderzoek naar het thuiszorgwerk zou zijn gedaan, niet slaagt. De door appellante overgelegde werkbriefjes zijn onvoldoende specifiek en kunnen geen twijfel wekken omtrent de door het Uwv uit het fraudeonderzoek getrokken conclusies. De stelling van appellante dat door haar Azerisch accent tijdens de verhoren misverstanden zijn ontstaan tussen haar en de optredende tolk, waardoor haar verklaringen niet juist in het proces-verbaal terecht zijn gekomen, is door de rechtbank verworpen nu appellante geen concrete onderbouwing heeft gegeven voor de juistheid van de door haar gestelde discrepantie, mede gezien het feit dat zij dit punt pas ter zitting naar voren heeft gebracht. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht de ZW-uitkering en TW-toeslag over de periode van 6 april 2009 tot en met 16 mei 2010 ingetrokken. Op grond van artikel 33, eerste lid, van de ZW en artikel 20 van de TW was het Uwv gehouden de onverschuldigd betaalde uitkering en toeslag terug te vorderen. Van dringende redenen om van de terugvorderingen af te zien is de rechtbank niet gebleken.
3.1.
In hoger beroep betwist appellante dat sprake was van een fictief dienstverband en stelt dat zij wel degelijk heeft gewerkt via [naam uitzendbureau]. Zij blijft bij haar standpunt dat het onderzoek onvolledig is geweest en dat de beschikbare gegevens een (de Raad begrijpt ‘geen’) toereikende grondslag bieden voor het bestreden besluit. Zij is van mening dat haar eigen verklaring niet als tegenbewijs kan worden gebruikt, omdat deze door psychologische problemen en het verstrijken van een ruime periode onvolledig of onduidelijk is. De rechtbank heeft voorts onvoldoende rekening gehouden met haar verweer met betrekking tot de vertaling.
3.2.
In verweer heeft het Uwv gemotiveerd verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en heeft daarbij de originele, door appellante en de tolk ondertekende verklaringen, die onderwerp waren van het strafrechtelijk onderzoek, overgelegd.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 1 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN0957, wordt vooropgesteld dat het bij besluiten tot intrekking en terugvordering van socialezekerheidsuitkeringen als hier aan de orde gaat om belastende besluiten waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Die last om informatie te vergaren brengt mee dat het Uwv in het voorliggende geval feiten moet aandragen aan de hand waarvan het aannemelijk is dat er in de relevante periode geen sprake was van een dienstbetrekking van appellante met [naam uitzendbureau].
4.2.
Indien op grond van de door het Uwv gepresenteerde feiten aannemelijk is dat appellante ten tijde van belang geen dienstbetrekking in de zin van de sociale zekerheidswetten vervulde, dan ligt het op de weg van appellante de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken.
4.3.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig is verricht en dat op grond daarvan voldoende aannemelijk is geworden dat appellante gedurende de gestelde periode niet daadwerkelijk werkzaam is geweest in dienst van [naam uitzendbureau], voordat zij per 6 april 2009 werd ziek gemeld. Het Rapport Werknemersfraude biedt voldoende basis voor de conclusie dat er tussen appellante en [naam uitzendbureau] in de relevante periode geen sprake is geweest van een dienstverband. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak en de daaraan door haar ten grondslag gelegde overwegingen.
4.4.
Appellante is er niet in geslaagd de onjuistheid van het standpunt dat geen sprake is geweest van een dienstverband met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken.
4.5.
Bij de vaststelling van de feiten die van belang zijn voor de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van een dienstbetrekking, komt in beginsel een groot gewicht toe aan processen-verbaal met bevindingen van opsporingsambtenaren en verklaringen van betrokkenen die tegenover bevoegde opsporingsambtenaren zijn afgelegd en ondertekend. Appellante wordt niet gevolgd in haar, eerst ter zitting bij de rechtbank ingenomen standpunt dat voorbij moet worden gegaan aan de door haar afgelegde verklaring, omdat deze door psychologische problemen, het verstrijken van een ruime periode en misverstanden vanwege haar Azerisch accent, onvolledig of onjuist in het proces-verbaal zou zijn opgenomen. Daarbij acht de Raad van belang dat bij het verhoor van appellante een tolk aanwezig was, de tolk de verklaring in de Turkse taal heeft voorgelezen en appellante heeft volhard in die verklaring en deze heeft ondertekend. Daarenboven heeft appellante dit standpunt, ook in hoger beroep, niet nader onderbouwd.
4.6.
Evenmin als de rechtbank is de Raad gebleken van dringende redenen om van de terugvordering af te zien.
4.7.
Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.6 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
L.J.A. Damen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2014.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) D.E.P.M. Bary
QH