Mijns inziens wordt in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 26 augustus 2021 per abuis vermeld dat het proces-verbaal van [verbalisant] dateert van 22 september 2019. Uit laatstgenoemd proces-verbaal blijkt namelijk dat dit op 22 september 2020 door [verbalisant] is opgesteld en ondertekend. Het ter terechtzitting overgelegde schriftelijk requisitoir van de advocaat-generaal bij het hof vermeldt ook telkens de datum van 22 september 2020.
HR, 18-04-2023, nr. 21/03843
ECLI:NL:HR:2023:603
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-04-2023
- Zaaknummer
21/03843
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:603, Uitspraak, Hoge Raad, 18‑04‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:234
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2021:1708
ECLI:NL:PHR:2023:234, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 07‑03‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:603
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑04‑2023
Inhoudsindicatie
Rijden onder invloed van amfetamine, art. 8.5 WW 1994. Bloedonderzoek, strikte waarborg van art. 13.1.d (oud) Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in verkeer. Zijn bloedmonsters van verdachte zo spoedig mogelijk toegezonden aan laboratorium a.b.i. art. 13.1.d (oud) Besluit, nu deze 10 dagen na bloedafname zijn ontvangen door laboratorium in Duitsland, terwijl hof heeft vastgesteld dat nieuwe werkwijze van politie voor bewaren en verzenden van bloed is gehanteerd? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/03843
Datum 18 april 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 9 september 2021, nummer 22-001761-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Namens de verdachte hebben J. Kuijper en D.W.E. Sternfeld, beiden advocaat te Amsterdam, daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 april 2023.
Conclusie 07‑03‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Art. 13 lid 1 sub d (oud) Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Terechte klacht dat anders dan het hof heeft aangenomen dit voorschrift behoort tot de strikte waarborgen voor een onderzoek als bedoeld in art. 8 WVW 1994. Niettemin geen reden voor cassatie aangezien door het hof is vastgesteld dat gelet op de wijze van vervoer de verzending van het bloedmonster zo spoedig mogelijk is geschied. De AG adviseert de Hoge Raad het cassatieberoep met toepassing van art. 81 RO te verwerpen.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/03843
Zitting 7 maart 2023
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
hierna: de verdachte
1. Het cassatieberoep
1.1
De verdachte is bij arrest van 9 september 2021 door het gerechtshof Den Haag wegens 1. “overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 34 uren, bij niet behoorlijke verrichting te vervangen door zeventien dagen hechtenis en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden en wegens 2. “overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, bij niet behoorlijke verrichting te vervangen door twintig dagen hechtenis.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
2. Het middel
2.1
Het middel komt met twee deelklachten op tegen de bewezenverklaring van feit 1, meer in het bijzonder wordt aangevoerd dat het hof ten onrechte de resultaten van het bloedonderzoek als betrouwbaar heeft aangemerkt en voor het bewijs heeft gebruikt, terwijl de termijn voor het na de bloedafname verzenden van het buisje of de buisjes met bloed naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium ex art. 13 lid 1 aanhef en onder d van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: Besluit) niet in acht is genomen.
De eerste deelklacht houdt in dat het oordeel van het hof dat voornoemde bepaling zijn strikte waarborgkarakter grotendeels heeft verloren en dat een schending van deze bepaling dient te worden beoordeeld in het kader van een vormverzuim ex art. 359a Sv, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.
In de tweede deelklacht wordt aangevoerd dat het oordeel van het hof dat in de onderhavige zaak de bloedmonsters conform de nieuwe werkwijze van de politie rondom opslag en transport van bloedmonsters zijn bewaard en vervoerd naar het laboratorium, onbegrijpelijk is.
De deelklachten lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
2.2
Ten laste van de verdachte is ten aanzien van feit 1 bewezenverklaard dat:
“1.
hij, op 31 mei 2019 te Nieuwkoop een voertuig, te weten personenauto heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten Amfetamine, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 1200 microgram Amfetamine per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde;”
2.3
De bewezenverklaring steunt op de volgende in de aanvulling op het arrest als bedoeld in art. 365a Sv opgenomen bewijsmiddelen:
“Bewijsmiddelen
Feiten 1 en 2
1. Een proces-verbaal van rijden onder invloed d.d. 18 juli 2019 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2019147421-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 2-5) :
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 31 mei 2019 bevond ik mij op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Provincialeweg N321 ter hoogte van hectometerpaal 7.0 Nieuwkoop.
Ik zag de hierna genoemde persoon als bestuurder van een voertuig, personenauto, Suzuki Swift; 1.3, met kenteken [kenteken].
[…]
Vordering voorlopig onderzoek speeksel
Ik heb op 31 mei 2019 om 23:23 uur, de bestuurder gevorderd mee te werken aan een speekseltest.
Medewerking speekseltest
Met de medewerking van de bestuurder heb ik een speekseltest afgenomen. Als resultaat van deze test zag ik dat de speekseltest een indicatie gaf voor de volgende stoffen: methamfetamine/MDMA en amfetamine.
Het resultaat van de speekseltest werd direct aan de verdachte meegedeeld.
Identiteitsgegevens van de verdachte
De verdachte gaf mij op te zijn genaamd:
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren : [geboortedatum] 1975
Geboorteplaats : [geboorteplaats]
Toestemming bloedonderzoek
Ik heb de verdachte gevraagd toestemming te verlenen tot het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994.
De verdachte verleende daarvoor toestemming.
Medewerking bloedonderzoek
Op 1 juni 2019 om 00:30 uur, heeft de arts, [betrokkene 1], in mijn aanwezigheid bij de verdachte bloed afgenomen conform het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer.
Verpakken monster
Ik heb de bloedmonsters overeenkomstig het bepaalde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, gewaarmerkt, direct verpakt en verzegeld, alsmede het bloedformulier voorzien van een genummerde en op naam gestelde SIN-sticker "analyse" met het nummer TAAV7640NL en SIN-nummer "tegenonderzoek" met het nummer TAAV7641NL.
Ik heb mij ervan vergewist dat de bloedmonsters overeenkomstig het bepaalde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer zijn verzonden naar het Labor Mönchengladbach te Mönchengladbach.
[…]
Uitslag bloedonderzoek
Uit het rapport d.d. 26 juni 2019 blijkt dat het bloed van de verdachte ten tijde van de bloedafname stoffen bevatte die de rijvaardigheid kunnen verminderen en/of waarvan het gehalte hoger is dan de vastgestelde waarde(s) , zoals gesteld in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer en/of vermeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994.
Op 8 juli 2019 is de verdachte binnen een week na ontvangst van het verslag bloedonderzoek, van de uitslag van dit onderzoek en het recht op tegenonderzoek schriftelijk in kennis gesteld.
2. Een rapport drugs in het verkeer d.d. 25 juni 2019, ingekomen 26 juni 2019, opgemaakt en ondertekend door de deskundige P.G.M. Zweipfenning, Apotheker, Toxicoloog en Forensisch Toxicoloog NRGD. Dit rapport houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (politiedossier blz. 15-17) :
als relaas van deze deskundige:
Bloedgever : [verdachte]
Geboortedatum : [geboortedatum]-1975
Onderzoeksmateriaal
SIN nummer Omschrijving
TAAV7640NL Bloed van [verdachte]
TAAV7641NL Bloed van [verdachte] (bestemd voor eventueel tegenonderzoek)
Het bloed wordt voor en na de analyse bewaard bij -20°C.
Resultaten:
Aangewezen stof | Meetbare stof | Grenswaarde bij enkelvoudig gebruik | Eindresultaat in bloed (TAAV7640NL) | Rapportage eenheid |
Amfetamine | Amfetamine | 50 | 1200 | microgram per liter |
[…]
Voor zover geschriften zijn gebruikt, zijn deze slechts gebruikt in samenhang met de inhoud van andere bewijsmiddelen, die op hetzelfde feit betrekking hebben.”
2.4
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 26 augustus 2021 houdt het volgende in:
“Vervolgens legt de advocaat-generaal een proces-verbaal, inhoudende de verklaring van verbalisant [verbalisant] d.d. 22 september 2019 over aan de voorzitter van het hof.
De voorzitter deelt mondeling mede de inhoud van het proces-verbaal en verzoekt de bode om hiervan een kopie te maken voor de raadsman van de verdachte.
[…]
De voorzitter overhandigt een kopie van het proces-verbaal, inhoudende de verklaring van verbalisant [verbalisant] d.d. 22 september 2019 aan de raadsman.”
2.5
Het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1500-2019147421-7 inhoudende de verklaring van verbalisant [verbalisant] d.d. 22 september 20201.houdt het volgende in:
“Op zaterdag 1 juni 2019 werd om 00:30 uur van verdachte [verdachte], geboren [geboortedatum]-1975 te [geboorteplaats] bloed afgenomen door GGD-art [betrokkene 1]. Ik, verbalisant [verbalisant], was aanwezig bij deze bloedafname.
Ik, verbalisant [verbalisant], heb de bloedmonsters direct na afname gewaarmerkt, verpakt en verzegeld volgens de voorgeschreven regels. Aansluitend heb ik de bloedmonsters direct in de voorgeschreven verpakking geplaatst in de speciaal hiervoor bestemde vriezer aan het bureau van politie. De genoemde vriezer staat ingesteld op een temperatuur van -21 graden Celsius.
Ik, verbalisant [verbalisant], heb vervolgens een aanvraag gedaan voor het transport van de bloedmonsters. Een speciale koeriersdienst haalt binnen twee werkdagen de bloedmonsters op om deze in diepgevroren toestand te vervoeren naar het laboratorium waar het onderzoek plaatsvindt.
Het is mij onbekend op welke dag de bloedmonsters zijn opgehaald en op welke dag de bloedmonsters zijn afgeleverd bij het laboratorium.”
2.6
De raadsman van de verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat de strikte waarborgen van het Besluit niet zijn nageleefd. In dit kader heeft de raadsman blijkens zijn ter terechtzitting in hoger beroep op 26 augustus 2021 overgelegde pleitnotities onder meer aangevoerd dat op 1 juni 2019 bloed is afgenomen bij de verdachte, dat op 11 juni 2019 het onderzoeksmateriaal bij het laboratorium is aangekomen, dat de waarborg van art. 13 lid 1 aanhef en onder d Besluit daarmee is geschonden en dat daardoor het resultaat niet voor het bewijs mag worden gebezigd nu sprake is van een schending van een strikte waarborg.
2.7
Het hof heeft in zijn arrest met betrekking tot feit 1 de volgende overwegingen opgenomen:
“Beoordeling van de tenlastelegging
Juridisch kader artikel 13 Besluit
Om tot een bewezenverklaring te komen van een feit waarin de tenlastelegging is toegesneden op artikel 8 lid 5 Wegenverkeerswet moet onder meer kunnen worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een ‘onderzoek’ als bedoeld in dat artikel. Van een dergelijk onderzoek is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd (vgl HR 16 februari 1982, ECLI:NL:HR:1982:AD6952) Tot die waarborgen behoren onder meer het voorschrift van artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: Besluit), dat ertoe strekt dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium als bedoeld in artikel 14 lid 2 Besluit wordt of worden gezonden, en de voorschriften die betrekking hebben op het bewaren en het vervoeren van het afgenomen bloedmonster in verband met het uitvoeren van het bloedonderzoek (zie HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1684) .
De achterliggende strekking van het vereiste dat het bloedmonster door de opsporingsambtenaar "zo spoedig mogelijk" (artikel 13 lid 1 en onder aanhef Besluit) moet worden bezorgd bij het onderzoekslaboratorium als bedoeld in art. 14, tweede lid, Besluit, is gelegen in het voorkomen van bederf en/of verwisseling van de bloedmonsters (zie ook de Conclusie van de Advocaat-generaal Harteveld over de wetsgeschiedenis van art. 13 van het Besluit, ECLI:NLPHR:2020:745, Parket bij de Hoge Raad 19/044315) .
De wetgever heeft toentertijd volstaan met het vereiste zo spoedig mogelijk en in de bedoelde bepaling is wat betreft deze fase van het bloedonderzoek geen harde termijn gesteld. De beoordeling of aan het voorschrift van de zo spoedig mogelijke bezorging is voldaan, is aan de feitenrechter, die daarbij acht kan slaan op de omstandigheden van het geval.
De advocaat-generaal heeft in de onderhavige zaken naar voren gebracht, dat de bewaar- en vervoercondities van bloedmonsters zijn gewijzigd sedert het door de Hoge Raad gewezen arrest, hierboven aangehaald. Dat is onderbouwd met een schrijven d.d. 26 maart 2021 van Dr. C.M. Boone, forensisch onderzoeker toxicologie werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut. Daarin staat onder meer het volgende: "Rijgevaarlijke stoffen hebben een beperkte stabiliteit in het bloed. Dit betekent dat rijgevaarlijke stoffen in de bloedbuis (gedeeltelijk) afgebroken kunnen worden. De ene stof breekt sneller af dan de andere, en sommige stoffen breken niet of nauwelijks af. Afbraak van stoffen vindt bij hogere temperaturen sneller plaats dan bij lagere temperaturen. In de vriezer (circa -20°C) zijn de stoffen het meest stabiel: eventueel aanwezige alcohol, drugs en medicijnen in bloed blijven minimaal 6 maanden stabiel bij opslag in de vriezer. Onder die condities hebben een eventueel vertraagde aflevering bij het laboratorium of een vertraagde start van het onderzoek na aflevering geen invloed op de resultaten van het onderzoek" (...) "Om afbraak van stoffen te voorkomen, wordt het bloed in de vriezer opgeslagen conform de bijlage bij de Regeling alcohol, druks en geneesmiddelen in het verkeer (...) Sinds 1 januari 2019 wordt het bloed door de politie in vriezers opgeslagen tot het moment van transport naar de laboratoria. Tevens wordt het bloed sinds 1 maart 2019 in de vriezer getransporteerd van de politie naar de laboratoria. Indien een vervolgtransport nodig is naar een tweede laboratorium vindt het transport eveneens plaats in de vriezer. (...) De term 'zo spoedig mogelijk' (hof: als neergelegd in het in het Besluit artikel 13 lid 1) is opgenomen omdat opslag bij de politie vóór 1 januari 2019 plaatsvond bij kamertemperatuur en het transport vóór 1 maart 2019 eveneens plaatsvond bij kamertemperatuur, en men de kans op afbraak van rijgevaarlijke stoffen in het bloed onder deze condities (...) wilde voorkomen. (...) Tegenwoordig vinden deze opslag en transport (zoals eerder beschreven) plaats in de vriezer en zijn er geen gevolgen voor het bloed indien het langer duurt voordat het bezorgd wordt bij het laboratorium, tot 6 maanden. Indien de bezorging langer duurt dan 6 maanden, is het niet uit te sluiten dat afbraak plaats heeft gevonden van rijgevaarlijke stoffen in het bloed, hetgeen altijd in het voordeel van de verdachte is. Een toename van stoffen in het bloed is niet mogelijk".
Het hof ziet in deze nieuwe ontwikkeling, waarbij de bewaarcondities van 'bloedblokken' op de politiebureaus per 1 januari 2019 en voor wat betreft het transport van 'bloedblokken' naar het laboratorium (waar onderzoek wordt gedaan) zijn veranderd, reden om in zaken waarin bloedblokken niet zo spoedig mogelijk zijn bezorgd anders te benaderen dan voorheen (toen het bloed bij kamertemperatuur werd bewaard en vervoerd) het geval was.
De betrouwbaarheid van de resultaten van het onderzoek is door deze nieuwe ontwikkelingen in de bewaar- en vervoercondities sterk toegenomen; als het bloed dus niet 'zo spoedig mogelijk' bij het onderzoekslaboratorium is bezorgd, raakt dat op zichzelf dan ook niet aan de betrouwbaarheid van de resultaten van het onderzoek aan die monsters verricht, zolang die nieuwe werkwijze wordt gehanteerd.
Voor zover de betrouwbaarheid van de resultaten van het bloedonderzoek niet meer in het geding is, heeft artikel 13 van het Besluit ten aanzien van dat aspect zijn strikte waarborgkarakter grotendeels verloren. Mogelijk zijn er nog situaties waarin dit speelt (bijvoorbeeld als het uitoefenen van het recht op contra-expertise in het gedrang zou komen, dat raakt immers aan de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten). In de onderhavige zaak is dat niet aan de orde.
Wel blijft staan dat de achterliggende strekking van artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, van het Besluit óók is om door middel van enige voortvarendheid in de procedure te voorkomen dat er monsters worden verwisseld. In de onderhavige zaak is van enig vermoeden van verwisseling geen sprake.
Gelet op de bewoordingen van artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, van het Besluit, dient nog steeds voortvarendheid te worden betracht, gelet op de verwachtingen van justitiabelen opgewekt door die bewoordingen, zal het hof de waarborg van artikel 13 lid 1 van het besluit in die zin opvatten als een vormvoorschrift. Als verzuim van dat vormvoorschrift plaatsvindt, dan zal de toets plaatsvinden op de wijze voorzien in artikel 359a Wetboek van Strafvordering.
Beoordeling artikel 13 Besluit
Het hof gaat ervan uit dat de nieuwe werkwijze van de politie voor het bewaren en vervoeren van de bloedblokken in dit geval is gehanteerd, zoals bevestigd in het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 22 september 2020. Er zijn overigens geen aanwijzingen die op het tegendeel wijzen. Het hof gaat er dan ook vanuit dat het bloedblok van de verdachte na de afname op 1 juni 2019 door de politie in de vriezer bij een temperatuur van -20°C is bewaard en dat dit daarna door de koerier is opgehaald en onder geconditioneerde omstandigheden van -20°C is vervoerd naar Labor Mönchengladbach alwaar het op 11 juni 2019 is bezorgd. Dit brengt met zich mee dat tussen de datum van de bloedafname en de datum waarop de bloedmonsters bij het Labor Mönchengladbach zijn bezorgd tien dagen zijn gelegen. Dit tijdsverloop kan naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als 'zo spoedig mogelijk'. Het voorschrift van artikel 13 lid 1 sub d van het Besluit is geschonden.
Gelet op de voorgaande overwegingen raakt dit vormverzuim echter niet de betrouwbaarheid van de resultaten van het onderzoek. Om die reden is sprake van een onderzoek in de zin van artikel 8 lid 5 van de WVW 1994, zodat de resultaten van het onderzoek kunnen worden gebezigd voor het bewijs.
Het hof is van oordeel dat het overschreden voorschrift van artikel 13 lid 1 sub d van het Besluit niet dusdanig is dat hieraan enig rechtsgevolg dient te worden verbonden. Het hof zal volstaan met de enkele constatering dat sprake is van een vormverzuim.”
2.8
De bewezenverklaring is toegesneden op art. 8 lid 5 WVW 1994. Daarom moet worden aangenomen dat het in de bewezenverklaring voorkomende begrip “onderzoek” is gebruikt in de betekenis die dat bestanddeel heeft in die bepaling.
2.9
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende bepalingen van belang.
Art. 8 lid 5 WVW 1994:
“Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na gebruik van een of meer van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen als bedoeld in het eerste lid, waardoor het gehalte in zijn bloed van de bij de stof vermelde meetbare stof, of in geval van gebruik van meer stoffen als bedoeld in het eerste lid die bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zijn als groep, het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen, bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan de daarbij vermelde grenswaarde. Indien een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen of alcohol in combinatie wordt gebruikt met een of meer andere van deze aangewezen stoffen of met een van de stoffen als bedoeld in het eerste lid die niet bij deze algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, geldt voor iedere aangewezen stof of alcohol afzonderlijk een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen grenswaarde. Die grenswaarde is gelijk aan de laagst meetbare hoeveelheid van die stof of alcohol die niet op natuurlijke wijze in het bloed aanwezig kan zijn.”
Art. 13 lid 1 aanhef en onder d Besluit (oud):2.
“Bij de bloedafname […] is een opsporingsambtenaar aanwezig, die:
[…]
d. ervoor zorgt dat de buisjes of het buisje met bloed zo spoedig mogelijk in een bij ministeriële regeling voorgeschreven verpakking die hij van een of meer fraudebestendige sluitzegels of een fraudebestendige afsluiting heeft voorzien, worden of wordt bezorgd bij het laboratorium, bedoeld in artikel 14, tweede lid.”
2.10
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 12 april 20223.onder meer het volgende overwogen:
“2.5.1 Van ‘een onderzoek’ zoals bedoeld in artikel 8 lid 5 WVW 1994 is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd. Deze waarborgen worden ook wel aangeduid als de strikte waarborgen.
2.5.2
De rechtspraak van de Hoge Raad houdt in dat tot deze waarborgen onder meer behoort het voorschrift van artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, Besluit, dat inhoudt dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium als bedoeld in artikel 14 lid 2 Besluit wordt of worden gezonden. (Vgl. HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1684.)
2.6.1
In de cassatieschriftuur wordt naar voren gebracht dat, waar het gaat om het door de politie direct na de afname bewaren van het bloed en de verzending van het bloed, de werkwijze met ingang van 1 januari 2019 is veranderd en dat die werkwijze, zoals blijkt uit de vaststellingen van het hof, ook in deze zaak is gehanteerd. Sinds die datum wordt het afgenomen bloed tot aan het moment van transport naar het laboratorium opgeslagen in een vriezer bij -20 °C. Ook het transport vanaf de politie naar het laboratorium vindt met ingang van 1 maart 2019 plaats in een vriezer bij -20 °C. Door deze nieuwe manier van bewaren op het politiebureau en van vervoer naar het laboratorium doet zich, zo wordt naar voren gebracht, niet langer het risico van bederf voor en heeft een eventuele vertraging in de aflevering bij het laboratorium geen invloed op de juistheid en betrouwbaarheid van de resultaten van het bloedonderzoek.
2.6.2
In de cassatieschriftuur wordt de vraag gesteld of, gelet op wat is gesteld over de nieuwe praktijk van bewaren en transporteren, het onder 2.5.2 genoemde voorschrift dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium wordt of worden gezonden, nog steeds moet worden gerekend tot de strikte waarborgen. De Hoge Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Daarvoor is van belang dat er (vooralsnog) geen wettelijke voorschriften bestaan met betrekking tot de wijze van opslag van een bloedmonster op het politiebureau direct na de afname van bloed en de verzending naar het laboratorium. Dat ligt overigens anders voor de opslag van een bloedmonster in het laboratorium en het transport in verband met tegenonderzoek. Daarvoor gelden de (strikte) waarborgen die zijn neergelegd in Bijlage 1 bij de Regeling.
2.6.3
De wijze waarop het bloedmonster direct na de afname van bloed en tijdens het transport naar het laboratorium wordt bewaard en de consequenties van die bewaarwijze voor de frequentie waarmee verzending mogelijk is, zijn echter wel relevante omstandigheden bij de beantwoording van de vraag of de verzending van het buisje of de buisjes bloed ‘zo spoedig mogelijk’ heeft plaatsgevonden. Het onder 2.5.2 genoemde voorschrift dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium wordt of worden gezonden, strekt immers ertoe dat het risico op (gedeeltelijke) afbraak van alcohol, drugs of medicijnen na de bloedafname wordt geminimaliseerd. Als de rechter – aan de hand van de inhoud van het strafdossier of het verhandelde ter terechtzitting – vaststelt dat dit risico zo goed als afwezig is gelet op de wijze van bewaren op het politiebureau en van vervoer naar het laboratorium, staat de enkele omstandigheid dat het bloedmonster niet direct na de bloedafname is vervoerd naar het laboratorium, niet in de weg aan het oordeel dat de verzending ‘zo spoedig mogelijk’ heeft plaatsgevonden.”
2.11
Het hof heeft geoordeeld dat de termijn voor de verzending van het buisje of de buisjes met bloed naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium als bedoeld in art. 13 lid 1 aanhef en onder d Besluit (oud) niet in acht is genomen. Het hof is van oordeel dat deze bepaling zijn strikte waarborgkarakter grotendeels heeft verloren en dat schending van deze bepaling (in de onderhavige zaak) moet worden aangemerkt en beoordeeld als een onherstelbaar vormverzuim in de zin van art. 359a Sv. Bij dit oordeel heeft het hof betrokken dat – kort gezegd – de werkwijze van de politie en het laboratorium inmiddels zo is ingericht dat de kwaliteit van het bloed blijft gewaarborgd.
2.12
Ik ben het met de steller van het middel eens dat voor zover het hof hiermee tot uitdrukking heeft willen brengen dat het voorschrift van art. 13 lid 1 aanhef en onder d Besluit niet (langer) een strikte waarborg betreft en dat art. 359a Sv het toetsingskader vormt voor de gevolgen te verbinden aan schending van dit voorschrift, dit oordeel – gelet op wat onder 2.8-2.10 is vooropgesteld – getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, is het terecht voorgesteld.
2.13
De vraag is of dit tot cassatie moet leiden. Ik meen van niet, omdat het oordeel van het hof, in lijn met het arrest van de Hoge Raad van 12 april 20224., ook zo kan worden begrepen dat de verzending van het afgenomen bloed, in het licht van de gevolgde werkwijze “zo spoedig mogelijk” en daarmee in overeenstemming met art. 13 lid 1 aanhef en onder d Besluit (oud) heeft plaatsgevonden, terwijl dit oordeel niet onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd is.
2.14
Het hof heeft namelijk – met verwijzing naar het proces-verbaal inhoudende de verklaring van verbalisant [verbalisant] d.d. 22 september 2020 – vastgesteld dat de nieuwe werkwijze van de politie voor het bewaren en verzenden van het bloed ook in deze zaak is gehanteerd. Uit dit proces-verbaal volgt dat het bloed op 1 januari 2019 door de politie direct na de afname daarvan is gewaarmerkt, verpakt en verzegeld volgens de voorgeschreven regels. Aansluitend hierop is het bloed in de voorgeschreven verpakking geplaatst in een speciaal hiervoor bestemde vriezer op het politiebureau. De vriezer stond ingesteld op een temperatuur van -21°C. Vervolgens is een aanvraag gedaan voor het transport van het bloed door een speciale koeriersdienst die het bloed binnen twee werkdagen ophaalt en in diepgevroren toestand vervoert naar het laboratorium waar het onderzoek plaatsvindt. Op 11 januari 2019, te weten tien dagen na de afname, is het bloed bij het laboratorium bezorgd. Hier komt bij dat verbalisant [verbalisant] zich ervan vergewist heeft dat het bloed overeenkomstig het Besluit is verzonden naar het laboratorium (bewijsmiddel 1) en het bloed voor en na de analyse daarvan in het laboratorium is bewaard bij een temperatuur van -20°C (bewijsmiddel 2).
2.15
Anders dan de steller van het middel, meen ik dat het hof – gelet op de inhoud van het proces-verbaal inhoudende de verklaring van verbalisant [verbalisant] d.d. 22 september 2020 en de door het hof gebezigde bewijsmiddelen – niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd heeft vastgesteld dat in de onderhavige zaak de nieuwe werkwijze van de politie met betrekking tot het bewaren en vervoeren van de buisjes met bloed is gevolgd (en dat daardoor de betrouwbaarheid van de resultaten van het bloedonderzoek niet in het geding is). Temeer nu het hof heeft overwogen dat er geen aanwijzingen zijn die op het tegendeel wijzen. Hieraan doet niet af dat uit het proces-verbaal inhoudende de verklaring van verbalisant [verbalisant] en de gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt op welke dag het bloed is opgehaald door de speciale koeriersdienst.
2.16
Gelet op de door het hof gedane vaststellingen over de wijze waarop het bloed is bewaard na de afname daarvan en tijdens het transport naar het laboratorium, welke vaststellingen door de verdediging in hoger beroep niet zijn betwist, is het oordeel van het hof dat de verzending van het bloed “zo spoedig mogelijk” heeft plaatsgevonden en dat op grond hiervan het bestanddeel “onderzoek”, en daarmee het onder 1 tenlastegelegde, kan worden bewezenverklaard, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. De enkele omstandigheid dat de buisjes met bloed tien dagen na de afname zijn bezorgd bij het laboratorium maakt dit niet anders.5.
2.17
Het middel faalt in al zijn onderdelen.
3. Conclusie
3.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
3.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑03‑2023
Inmiddels is het eerste lid gewijzigd door het Besluit van 15 februari 2022, Stb. 2022, 77, in werking getreden op 1 juli 2022 (Stb. 2022, 142). Daarbij is in het gestelde onder d ‘zo spoedig mogelijk’ vervangen door ‘binnen vier weken’. Deze wijziging heeft geen invloed op de onderhavige zaak.
HR 12 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:567, NJ 2022/239 m.nt. W.H. Vellinga. Vgl. ook HR 12 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:568, rov. 2.3.1-2.6.
HR 12 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:568, rov. 2.5.2. De Hoge Raad oordeelde dat indien het oordeel van het hof zo moest worden begrepen dat de verzending van het afgenomen bloed in het licht van de door de politie gevolgde werkwijze “zo spoedig mogelijk” en daarmee in overeenstemming met art. 13 lid 1 aanhef en onder d Besluit had plaatsgevonden ontoereikend was gemotiveerd, omdat het hof geen concrete vaststellingen had gedaan over de wijze waarop het bloed was bewaard na de afname daarvan en tijdens het transport naar het laboratorium. In de onderhavige zaak heeft het hof die vaststellingen wel gedaan.
Hierbij kan dus in het midden blijven of een termijn van tien dagen op zichzelf bezien als ‘zo spoedig mogelijk’ kan gelden, in welk geval een andere vaststelling van de rechter omtrent de wijze van bewaren en vervoer niet (per se) noodzakelijk is, zie HR 13 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1853.