Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2008/56/EG tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie)
Artikel 13 Programma's van maatregelen
Geldend
Geldend vanaf 15-07-2008
- Bronpublicatie:
17-06-2008, PbEU 2008, L 164 (uitgifte: 25-06-2008, regelingnummer: 2008/56/EG)
- Inwerkingtreding
15-07-2008
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-06-2008, PbEU 2008, L 164 (uitgifte: 25-06-2008, regelingnummer: 2008/56/EG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
1.
Ten aanzien van elke voor hen relevante mariene regio of subregio geven de lidstaten de maatregelen aan die moeten worden genomen om in hun mariene wateren een goede milieutoestand, zoals vastgesteld overeenkomstig artikel 9, lid 1, te bereiken of te behouden.
Die maatregelen worden afgeleid op basis van de initiële beoordeling overeenkomstig artikel 8, lid 1, en in het licht van de overeenkomstig artikel 10, lid 1, vastgestelde milieudoelen, waarbij de in bijlage VI opgesomde typen maatregelen in aanmerking worden genomen.
2.
De lidstaten nemen de overeenkomstig lid 1 uitgewerkte maatregelen op in een programma van maatregelen, rekening houdend met de relevante maatregelen die krachtens de Gemeenschapswetgeving, met name Richtlijn 2000/60/EG, Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (1) en Richtlijn 2006/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit (2) en toekomstige wetgeving inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid of internationale overeenkomsten zijn vereist.
3.
Wanneer de lidstaten het programma van maatregelen overeenkomstig lid 2 opstellen, besteden zij de nodige aandacht aan duurzame ontwikkeling en in het bijzonder aan de sociale en economische gevolgen van de overwogen maatregelen. Om de in artikel 7 genoemde bevoegde instantie of instanties te helpen hun doelstellingen op samenhangende wijze na te streven, kunnen de lidstaten administratieve kaders identificeren of vaststellen om te profiteren van deze interactie.
De lidstaten zien erop toe dat de maatregelen kosteneffectief en technisch haalbaar zijn en zij voeren alvorens een nieuwe maatregel te treffen een effectbeoordeling, inclusief een kosten-batenanalyse uit.
4.
De overeenkomstig dit artikel opgestelde programma's van maatregelen moeten ruimtelijke beschermingsmaatregelen bevatten die bijdragen aan samenhangende en representatieve netwerken van beschermde mariene gebieden, waarbij de diversiteit van de samenstellende ecosystemen adequaat is gedekt, zoals speciale instandhoudingszones in de zin van de Habitatrichtlijn, speciale beschermingszones in de zin van de Vogelrichtlijn en beschermde mariene gebieden zoals door de Gemeenschap of de betrokken lidstaten overeengekomen in het kader van internationale of regionale overeenkomsten waarbij zij partij zijn.
5.
Indien lidstaten van oordeel zijn dat het beheer van een menselijke activiteit op communautair of internationaal niveau vermoedelijk een aanzienlijke invloed zal hebben op het mariene milieu, met name in de in lid 4 genoemde gebieden, richten zij zich individueel of gezamenlijk tot de bevoegde instantie of betrokken internationale organisatie teneinde maatregelen te overwegen en eventueel goed te keuren die nodig kunnen zijn om de doelstellingen van deze richtlijn te verwezenlijken, om de integriteit, de structuur en de werking van ecosystemen te behouden of, waar passend, te herstellen.
6.
Uiterlijk in 2013 maken de lidstaten voor elke mariene regio of subregio de relevante informatie openbaar met betrekking tot de in de leden 4 en 5 genoemde gebieden.
7.
In hun programma's van maatregelen geven de lidstaten aan hoe de maatregelen zullen worden uitgevoerd en hoe zij gaan bijdragen tot het bereiken van de overeenkomstig artikel 10, lid 1, vastgestelde milieudoelen.
8.
De lidstaten houden rekening met de gevolgen van hun programma's van maatregelen op wateren buiten hun mariene wateren om het risico op schade aan deze wateren tot een minimum te beperken en, indien mogelijk, er een positieve invloed op te hebben.
9.
De lidstaten brengen hun programma's van maatregelen uiterlijk drie maanden na de vaststelling ervan ter kennis van de Commissie en elke andere betrokken lidstaat.
10.
Onverminderd artikel 16 zien de lidstaten erop toe dat de programma's uiterlijk één jaar na de vaststelling ervan operationeel zijn.