Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2008/56/EG tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie)
Artikel 14 Uitzonderingen
Geldend
Geldend vanaf 15-07-2008
- Bronpublicatie:
17-06-2008, PbEU 2008, L 164 (uitgifte: 25-06-2008, regelingnummer: 2008/56/EG)
- Inwerkingtreding
15-07-2008
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-06-2008, PbEU 2008, L 164 (uitgifte: 25-06-2008, regelingnummer: 2008/56/EG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
1.
Een lidstaat kan binnen zijn mariene wateren gevallen aanwijzen waar om enige onder de punten a) tot en met d) genoemde reden de milieudoelen of de goede milieutoestand niet in alle opzichten door middel van door die lidstaat genomen maatregelen kunnen worden bereikt of om onder punt e) bedoelde redenen niet binnen het betrokken tijdschema kunnen worden bereikt:
- a)
maatregelen of het uitblijven van maatregelen waarvoor de betrokken lidstaat niet verantwoordelijk is;
- b)
natuurlijke oorzaken;
- c)
overmacht;
- d)
wijzigingen of veranderingen in de fysische kenmerken van mariene wateren veroorzaakt door maatregelen die werden genomen om redenen van dwingend openbaar belang die zwaarder wegen dan de negatieve milieueffecten, inclusief grensoverschrijdende effecten;
- e)
natuurlijke omstandigheden laten niet toe dat de toestand van de betrokken mariene wateren tijdig verbetert.
De betrokken lidstaat omschrijft zulke gevallen duidelijk in zijn programma van maatregelen en verschaft de Commissie het nodige bewijsmateriaal ter staving van zijn standpunt. Bij het identificeren van gevallen houden de lidstaten rekening met de gevolgen voor de lidstaten in de betrokken mariene regio of subregio.
De betrokken lidstaat dient evenwel passende ad-hocmaatregelen te nemen om het nastreven van de milieudoelen voort te zetten, een verdere verslechtering van de toestand van de getroffen mariene wateren vanwege de in de punten b), c) of d) genoemde redenen te voorkomen en de negatieve gevolgen op het niveau van de betrokken mariene regio, subregio of mariene wateren van de overige lidstaten te verlichten.
2.
In de in lid 1, onder d), bedoelde situatie zien de lidstaten erop toe dat de wijzigingen of veranderingen niet zodanig zijn dat zij het bereiken van een goede milieutoestand op het niveau van de betrokken mariene regio, subregio of mariene wateren van de overige lidstaten voorgoed uitsluiten of in het gedrang brengen.
3.
De in lid 1, derde alinea, bedoelde ad-hocmaatregelen worden voor zover zulks haalbaar is, geïntegreerd in de programma's van maatregelen.
4.
De lidstaten ontwikkelen alle in artikel 5, lid 2, genoemde onderdelen van de mariene strategieën en voeren die ook uit; daarbij zijn zij niet verplicht, behalve ten aanzien van de in artikel 8 genoemde initiële beoordeling, om specifieke acties te ondernemen wanneer er geen significant risico voor het mariene milieu bestaat of wanneer de kosten onevenredig zijn gelet op het risico voor het mariene milieu, en op voorwaarde dat er geen verdere achteruitgang is.
Wanneer een lidstaat om een van deze redenen geen acties onderneemt, verschaft hij de Commissie het nodige bewijsmateriaal ter staving van zijn besluit, terwijl hij voorkomt dat het bereiken van een goede milieutoestand voorgoed wordt bemoeilijkt.