Het derde lid is per 1 april 2010 vervallen omdat de mogelijkheid tot ontzetting uit het beroep thans ruimer (namelijk zonder een recidive-vereiste) vervat is in art. 137hSr (Stb. 2010, 139 en Stb. 2009, 245). Wordt het feit door twee of meer verenigde personen begaan, dan geldt ingevolge het tweede lid een hoger strafmaximum, nl. een gevangenisstraf van een jaar of een geldboete van de vierde categorie.
HR, 23-11-2010, nr. 08/04721
ECLI:NL:HR:2010:BM9132
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
23-11-2010
- Zaaknummer
08/04721
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BM9132
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2010:BM9132, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑11‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM9132
ECLI:NL:HR:2010:BM9132, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑11‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM9132
- Wetingang
art. 137e Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NJ 2011/115 met annotatie van P. Mevis
NbSr 2010/367
Conclusie 23‑11‑2010
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Bij arrest van 30 oktober 2008 is verzoeker door het gerechtshof te 's‑Gravenhage deels vrijgesproken van en deels veroordeeld wegens 2. het tezamen met een ander ter verspreiding in voorraad hebben van T-shirts die aanzetten tot haat tegen en discriminatie van Joden alsmede tot gewelddadig optreden jegens Joden (art. 137e Sr), en tevens veroordeeld wegens 1. poging tot doodslag. Opgelegd is een gevangenisstraf van 26 maanden; ter zake van feit 1 is de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2.
De beroepen zijn ingesteld door verzoeker en de Advocaat-Generaal bij het hof.
Namens verzoeker heeft mr. C. Vogtschmidt, toen nog advocaat te 's‑Gravenhage, een schriftuur houdende vier middelen van cassatie ingediend. De Advocaat-Generaal bij het hof heeft bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld. Namens verzoeker heeft mr. P.M. van Russen Groen, advocaat te 's‑Gravenhage, het cassatieberoep van de A-G tegengesproken.
3.
De zaak hangt samen met de zaak [medeverdachte] (08/04722), in welke zaak ik eveneens vandaag concludeer.
4.
Alle middelen gaan over feit 2. Ik begin met het door de Advocaat-Generaal ingediende middel. Dit is gericht tegen de door het hof gegeven deelvrijspraak ter zake van feit 2.
5.
Aan verzoeker is onder 2 tenlastegelegd dat:
‘hij op of omstreeks 13 juni 2006 te Papendrecht, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving, een of meerdere voorwerp(en), te weten:
- — 43,
althans een aantal, t-shirts voorzien van een afbeelding en de tekst ‘Destroy Zionism’ en/of
- — 11,
althans een aantal, t-shirts voorzien van de tekst ‘Combat 18’ en ‘Whatever it takes’, waarin een uitlating was vervat die, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, voor een groep mensen, te weten de Joden, wegens hun ras (waaronder begrepen afkomst en nationale of etnische afstamming), beledigend was en/of welke vorenbedoelde uitlating aanzette tot haat tegen en/of discriminatie van mensen, te weten de Joden, wegens hun ras (waaronder mede begrepen afkomst en nationale of etnische afstamming) en/of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen, te weten de Joden, wegens hun ras (waaronder mede begrepen afkomst en nationale of etnische afstamming) aan iemand, anders dan op diens/dier verzoek, heeft doen toekomen, dan wel heeft verspreid of ter openbaarmaking van die uitlating of verspreiding in voorraad heeft gehad’.
6.
Voor zover het de 43 T-shirts betreft met een afbeelding (van een persoon met pijpenkrullen en een hoed op, op wie een andere persoon — zonder deze kenmerken — een pistool gericht houdt) en de tekst ‘Destroy Zionism’ is een veroordeling gevolgd; de deelvrijspraak van de elf andere T-shirts is als volgt gemotiveerd:
‘Ter terechtzitting in hoger beroep van 25 januari 2008 heeft de raadsman met betrekking tot de teksten ‘Combat 18’ en ‘Whatever it takes’ zich op het standpunt gesteld dat er geen zodanige bekendheid is van de daarin vervatte toespeling noch een zodanig verband met het Joodse volk, dat artikel 137e van het Wetboek van Strafrecht zou zijn overtreden.
Het hof is van oordeel dat de in het 2e gedachtestreepje onder 2 tenlastegelegde genoemde teksten ‘Combat 18’ en ‘Whatever it takes’, niet te beschouwen zijn als uitlatingen die op zichzelf bezien aanzetten tot haat tegen of discriminatie van de Joden, wegens hun ras, evenmin in verbinding met het woord ‘support’ op die hemden.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.’
7.
Het middel klaagt dat het hof met deze overweging en zijn beslissing tot vrijspraak de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten, doordat het een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het tenlastegelegde aanzetten tot haat tegen en/of discriminatie van Joden. De tekst op de T-shirts zou wél een verboden aansporing tot haat en/of discriminatie behelzen, betoogt het middel.
8.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 137e Sr (oud) Sr. Dat eerste lid luidde (en luidt nog steeds1.):
‘Hij die, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving:
- 1o.
een uitlating openbaar maakt die, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, voor een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap beledigend is, of aanzet tot haat tegen of discriminatie van mensen of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun geslacht, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap;
- 2o.
een voorwerp waarin, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, zulk een uitlating is vervat, aan iemand, anders dan op diens verzoek, doet toekomen, dan wel verspreidt of ter openbaarmaking van die uitlating of verspreiding in voorraad heeft;
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.’
9.
Dit artikel strekt tot uitvoering van het Internationaal Verdrag van New York van 7 maart 1966 inzake de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie.2. Zo ook de artikelen 137c en 137d Sr.
In art. 137c Sr is het zich opzettelijk beledigend discriminerend uitlaten strafbaar gesteld.
Art. 137d Sr bevat de strafbaarstelling van het mondeling, bij afbeelding of bij geschrift aanzetten tot haat en discriminatie in het openbaar.
Art. 137e Sr bedreigt straf tegen het in omloop brengen van beledigende, discriminerende en haatzaaiende voorwerpen.
Deze voorschriften beogen niet alleen bepaalde minderheidsgroepen vanwege hun kwetsbaarheid te beschermen; ook bij discriminatoir gedrag jegens een meerderheid kan sprake zijn van ongeoorloofde discriminatie.3. Overtreding van deze voorschriften leveren misdrijven tegen de openbare orde op.4. Voordat ik toekom aan de vraag of in de onderhavige zaak sprake is van grondslagverlating, schets ik eerst kort het beoordelingskader ten aanzien van de artikelen 137c, d en e Sr.
10.
Bij de vraag of iemand in strijd met art. 137c en 137d Sr discriminatoir heeft gehandeld spelen de context waarin de uitlating of handeling plaatsvond en de associatie die zij oproept een rol van belang. Daarbij heeft associatie een strafbaarheid meebrengende, en context een strafbaarheid beperkende functie. In het eerste geval wordt ook wel gesproken van indirecte discriminatie (bijv. HR 21 februari 1995, NJ 1995, 452 m.nt. Sch).5. De context waarin een uitlating is gedaan kan aan een op zichzelf kwetsende of beledigende uitlating juist het beledigend karakter ontnemen, zoals wanneer de uitlatingen niet onnodig grievend zijn en deze in het kader van een maatschappelijk debat worden gedaan en/of deze in direct verband staan met iemands geloofsovertuiging of met iemands vrijheid van artistieke expressie (HR 9 januari 2001, NJ 2001, 203, HR 9 oktober 2001, NJ 2002, 76 en HR 16 april 1996, NJ 1996, 527). Bij context gaat het dus om bijzondere omstandigheden die aan het op zichzelf beledigende karakter de strafbaarheid kunnen ontnemen (zie de annotatie De Hullu bij HR 9 januari 2001, LJN AA9367, NJ 2001, 204).6. Of de uitlating binnen de grenzen van het aanvaardbare is gebleven, betreft een grotendeels feitelijke afweging waarin de grenzen van (met name) de vrijheid van meningsuiting, van godsdienst en van artistieke expressie worden bepaald. De context kan evenwel ook juist de strafbaarheid van de aansporing tot discriminatie opleveren (HR 18 mei 1999, NJ 1999, 6347.), of aan de strafbaarheid bijdragen (HR 15 april 2003, LJN AF4778, NJ 2003, 3348.). Bij sommige uitlatingen is de context bij beantwoording van de vraag of sprake is van een ongeoorloofde uitlating in de zin van art. 137c of 137d Sr niet van belang, omdat deze sowieso de grenzen van het aanvaardbare overschrijden (bijv. HR 15 september 2009, LJN BI4739, NJ 2009, 445: ‘Hamas, Hamas, Joden aan het gas’). Zo ook in een evangeliserend blad de mededeling dat de moord op zes miljoen joden aan hen zelf te wijten is omdat zij na het proces tegen Jezus voor de vrijlating van Barabbas hadden gekozen (HR 18 oktober 1988, NJ 1989, 476). Mogelijk was dit verwijt zo bizar en excessief en tevens daarom zo gevaarlijk dat de uitlating niet te rechtvaardigen was op grond van welke religieuze uitgangspunten dan ook, aldus annotator Mulder.
11.
Bij art. 137e Sr doen zich minder vaak bijzondere omstandigheden voor die aan strafbaarheid in de weg staan; de context lijkt zogezegd minder van belang. ‘De kern van het delict schuilt immers in de kwaadaardigheid van het bij de verweten handelwijze betrokken voorwerp en niet in de stijl van handelen van de dader of zijn beweegredenen’, aldus Melai.9. Indien
- a)
het voorwerp gezien de context niet ‘kwaadaardig’ wordt geacht of
- b)
daarmee in het kader van zakelijke berichtgeving wordt gehandeld, staat dat aan bewezenverklaring in de weg.
Beide mogelijkheden zal ik met een voorbeeld toelichten, te beginnen met a).
12.
Van een strafbaarheid uitsluitende context in de zin van art. 137e Sr kan sprake zijn bij historische nazistische emblemen. Dit zijn naar hun aard discriminerende, haatzaaiende voorwerpen, maar de omstandigheid dat deze emblemen ten behoeve van verzamelaars van militaire curiosa in een winkeltje ten verkoop in voorraad worden gehouden kan ertoe leiden dat zij niet als voorwerpen zoals bedoeld in art. 137e Sr worden beschouwd (HR 22 september 1987, NJ 1988, 300,m.nt. Melai). De wijze van gebruik kán derhalve als relevante context aan de ‘kwaadaardigheid’ van voorwerpen in de weg staan, met vrijspraak tot gevolg. Voor bepaalde voorwerpen zal dit altijd anders liggen omdat ze hebben te gelden als dermate ‘kwaadaardig’ van aard dat de context er niet toe doet. Daarbij denk ik aan het te koop liggen van de al genoemde vertaling van ‘Mein Kampf’. De boekhandelaar in winkel ‘Ratjetoe’ wilde wellicht iemand met historische of politieke belangstelling bereiken, maar die mogelijke context deed aan de strafbaarheid van het in voorraad hebben van dat voorwerp niet af (zie noot 9).
13.
Indien vast staat dat in het kader van zakelijke berichtgeving wordt gehandeld (mogelijkheid b) heft dit in beginsel de strafbaarheid naar art. 137e Sr op. Bij zakelijke berichtgeving valt te denken aan wetenschappelijke en journalistieke publicaties, alsmede aan voorlichting. Deze exceptie wordt restrictief opgevat.10. De zojuist genoemde boekhandelaar van het vertaalde ‘Mein Kampf’ kwam een beroep op deze exceptie dan ook niet toe. Voor de strafbaarheid van het in art. 137e Sr omschreven feit is geen voorwaarde dat sprake is van een provocerende of aanstootgevende wijze van aanbieding, of van bijkomende politieke of discriminatoire motieven bij de dader.11. Zakelijke berichtgeving houdt op zichzelf al in dat de zojuist genoemde aspecten niet aanwezig zullen mogen zijn. Zakelijke berichtgeving is ook niet aanwezig wanneer het ‘kwaadaardige’ voorwerp zonder meer in een winkel van gebruikte en ongeregelde goederen te koop ligt. (Melai maakte de vergelijking met gevaarlijke stoffen in de milieuwetgeving.) Zakelijke berichtgeving was niet aan de orde bij een artikel in ‘Storm Amsterdam’ waarin de noodzaak van de oprichting van een Volksnationale Politieke Partij werd bepleit op antisemitische gronden (HR 26 juni 1984, NJ 1985, 40).
14.
15.
Nog kort het volgende over het bestanddeel ‘aanzetten tot’, teneinde het middel te kunnen beoordelen. ‘Aanzetten tot’ in art. 137d en 137e Sr is een vrij ruim begrip: het impliceert (voorwaardelijk) opzettelijk handelen. Ook is sprake van aanzetten indien discriminatoir gedrag waartoe een ander reeds het initiatief had genomen extra wordt gestimuleerd.12. De Hoge Raad lijkt recent nog speciale aandacht te hebben gevraagd voor het strafbare bereik van ‘aanzetten’ in HR NJ 2010, 19.13. In die uitspraak ging het om de beperkte reikwijdte van art. 137c Sr14. en daarbij werd onder meer voorop gesteld dat in die zaak niet een vervolging op grond van art. 137d Sr aan de orde was. Met annotator Mevis meen ik dat Uw Raad hiermee heeft beoogd aan te geven dat bij ‘aanzetten tot’ sneller sprake kan zijn van strafbaar discriminatoir handelen dan wanneer de uitlating zelf centraal staat, omdat het bij ‘aanzetten’ gaat om de daarmee beoogde effecten op anderen waarmee mogelijk de openbare orde sneller in het geding is.15.
16.
Terug naar de onderhavige zaak. In het huis van verzoeker en zijn vriendin zijn onder meer elf T-shirts in beslag genomen, op de voorkant waarvan in Gotische letters ‘Combat 18’ alsmede het woord ‘support’ stond vermeld en op de achterkant ‘Whatever it takes’. Verzoeker wilde de T-shirts onder vrienden verspreiden. Combat 18 is een — naar algemeen bekend is — ondergronds gewelddadig racistisch netwerk dat is voortgekomen uit de neonazistische groepering Blood & Honour.16. De Advocaat-Generaal bij het hof heeft de teksten op de T-shirts in haar requisitoir als volgt toegelicht:
‘Getallen zijn bij uitstek neutraal in de zin dat er zelden meer mee wordt aangeduid dan een hoeveelheid van iets. Wel kan het tonen van getallen waarvan bekend is dat ze ook een andere betekenis hebben in combinatie met andere racistische of discriminatoire symbolen, bijdragen aan het kader van een racistische/discriminatoire conte[x]t.
Bij het enkele getal 18 kan je denken aan de leeftijd waarop je meerderjarig wordt, voor het eerst mag stemmen, je rijbewijs kan gaan halen. Allemaal onschuldig.
Het is echter een feit van algemene bekendheid dat in de kringen waarin deze verdachten verkeren c.q. het gedachtegoed waarmee zij sympathiseren sommige getallen, al dan niet in combinatie met een afbeelding, symbool of woord, een andere lading hebben. In die kringen staat in het getal 18 de 1 voor de eerste en het getal 8 voor de achtste letter van het alfabet. De zo verkregen letters AH zijn een afkorting voor Adolf Hitler. Hitler en het nationaal-socialisme worden niet herinnerd omdat onder zijn leiding de werkloosheid tot een laag peil werd teruggebracht en prachtige Autobahnen werden aangelegd. Hitler wordt herinnerd omdat onder zijn leiding miljoenen joden zijn uitgeroeid en er jarenlange ram[p]spoed over heel Europa is uitgestort. Combat is een (van origine, NJ) Engelse racistische organisatie. Uit de combinatie van 18 en Combat, mede gelet op het feit dat het Gotische schrift wordt gebruikt hetgeen een extra associatie met de Hitlerjaren en het nazisme oproept, kan het beledigend karakter voor een groep mensen worden afgeleid. Die indirecte vorm van discriminatie — die immers via associatie tot stand komt — is door de Hoge Raad aanvaard in het arrest van 21 februari 1995, NJ 1995, 452 m.nt. Sch.’17.
17.
Het komt mij voor dat hier een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt door het OM is geformuleerd. Echter, het middel klaagt niet over een ontoereikende motivering van het hiervan afwijkende standpunt van het hof (zoals wel in HR 3 november 2009, LJN BJ6941, NJ 2009, 555), maar gooit het over de boeg van de grondslagverlating. Dat kan ook. Immers, door te overwegen dat de teksten ‘Combat 18’ en ‘Whatever it takes’ niet te beschouwen zijn als uitlatingen die op zichzelf bezien aanzetten tot haat tegen of discriminatie van de Joden wegens hun ras, en evenmin in verbinding met het woord ‘support’ en verzoeker op basis daarvan vrij te spreken, heeft het hof geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang. Indien het heeft geoordeeld dat T-shirts met dergelijke uitlatingen geen voorwerpen zijn die aanzetten tot haat tegen en/of discriminatie van Joden in de zin van art. 137e Sr, heeft het een te beperkte uitleg gegeven aan dat artikel door daarbij niet te betrekken de associatie die de combinatie van het woord Combat met het getal 18 en de Gothische letters oproept met daarbij de teksten Support en Whatever it takes. Indien het hof niet is voorbijgegaan aan doel, strekking en reikwijdte van art. 137e Sr, is zijn oordeel zonder nadere, doch ontbrekende motivering, niet begrijpelijk. Het hof heeft immers niets overwogen over een context die aan de strafbaarheid van de aard van de voorwerpen afdoet en evenmin vastgesteld dat verzoeker in het kader van zakelijke berichtgeving handelde.
18.
Het middel van de Advocaat-Generaal bij het hof is derhalve terecht voorgesteld.
19.
De vier namens verzoeker ingediende middelen richten zich tegen de tenlastelegging en bewezenverklaring van de 43 andere T-shirts die waren voorzien van een afbeelding en van de tekst ‘Destroy Zionism’. Omwille van de leesbaarheid begin ik met de voor de beoordeling van die middelen benodigde citaten, waarna ik de middelen zal bespreken.
20.
Ten laste van verzoeker heeft het hof onder 2 — voor zover hier van belang — bewezenverklaard dat:
‘hij op 13 juni 2006 te Papendrecht, tezamen en in vereniging met een ander, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving voorwerpen, te weten: 43 T-shirts, voorzien van een afbeelding en de tekst ‘Destroy Zionism’, waarin een uitlating was vervat die, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aanzette tot haat tegen en discriminatie van mensen, te weten de Joden, wegens hun ras (etnische afstamming) en gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen, te weten de Joden, wegens hun ras (etnische afstamming), ter verspreiding in voorraad heeft gehad’.
21.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
- (6)
Het proces-verbaal van doorzoeking, inhoudende onder meer als relaas van deze opsporingsambtenaar:
‘Op 13 juni 2006 werd de woning [a-straat 1] te [plaats] doorzocht. Kort voor de doorzoeking werden in het pand twee verdachten aangehouden, te weten: [medeverdachte] en [verdachte].
In de woonkamer van de woning werden de navolgende voorwerpen inbeslaggenomen: Een kartonnen doos met daarin 37 zwarte T-shirts met opdruktekst Destroy Zionism. De doos was geadresseerd aan [medeverdachte], [a-straat 1] te [plaats].
In de grote slaapkamer van de woning werden de navolgende voorwerpen inbeslaggenomen: 6 zwarte T-shirts met opdruktekst Destroy Zionism.’
- (7)
Het proces-verbaal met de verklaring van [medeverdachte]:
‘Ik woon samen met [verdachte] in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats]. Alle zwarte T-shirts die in huis zijn gevonden, zijn van [verdachte] en van mij. Deze hadden wij met de bedoeling ze te verkopen.’
- (9)
De verklaring van de verzoeker afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 24 april 2008:
‘Ik verkocht de t-shirts tegen kostprijs desgevraagd aan vrienden. Op de t-shirts met de tekst over het zionisme staat een door mij van internet gedownloade afbeelding. De afbeelding toont een man met een hoed met naast hem een man met een wapen.’
22.
Het hof heeft ten aanzien van deze bewezenverklaring nog het volgende overwogen:
‘Ter terechtzitting in hoger beroep van 25 januari 2008 heeft de raadsman aangevoerd dat in de opvatting van zijn cliënt ‘zionisme’ niet gaat over ras, afkomst, nationale of etnische afstamming als bedoeld in artikel 137e van het Wetboek van Strafrecht, maar is ‘zionisme’ een politieke stroming/overtuiging. Hierom zou het ter verspreiding in bezit hebben van hemden met deze tekst niet strafbaar zijn.
Het hof verwerpt dit verweer:
Zionisme is in de ogen van het hof een politieke stroming. De aangehaalde woorden bestempelen het T-shirt dus niet tot ongeoorloofd. Het T-shirt wordt evenwel overheerst door twee figuren van staande personen, van wie de ene een jodenhoed en pijpenkrullen langs zijn oren draagt en aldus is uitgebeeld als belijdende jood. De ander draagt die kenmerken niet en houdt een pistool gericht op de man naast hem. Deze figuren in deze opstelling met daarbij onder meer het woord ‘destroy’ bestempelen het T-shirt tot op uitroeiing van joden gericht.’
23.
Het eerste middel faalt omdat een verweer tegen de nietigheid van de inleidende dagvaarding niet voor het eerst in cassatie kan worden gevoerd (HR 23 januari 2007, LJN AZ0226, NJ 2007, 82; HR 29 september 2009, LJN BI1171, NJ 2009, 541).
24.
Het tweede middel faalt reeds op de eigen formulering in de toelichting dat ‘de afbeelding op de T-shirt beperkter kan worden uitgelegd’ dan het hof heeft gedaan. Dat het hof in de afgebeelde figuur een belijdende jood heeft gezien en niet — zoals betoogd — een zionist (die dan volgens de verdediging kennelijk wel mag worden gedestroyeerd omdat hij een aanhanger van een politieke stroming is), is niet onbegrijpelijk.
25.
Het derde middel faalt omdat het hof middels de bewijsmiddelen 6, 7 en 9 heeft gerespondeerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat niet is gebleken dat verzoeker de 43 T-shirts ter verspreiding in voorraad heeft gehad.
26.
Het vierde middel berust op de onjuiste rechtsopvatting dat het in voorraad hebben van verboden waar om in beperkte kring te verspreiden niet onder de reikwijdte van de strafbepaling valt.
27.
Het middel van de Advocaat-Generaal bij het hof slaagt. De namens verzoeker ingediende middelen zijn tevergeefs voorgesteld en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende overweging. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
28.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend voor wat betreft de vrijspraak van het in voorraad hebben van de onder 2 tenlastegelegde elf T-shirts en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het namens verzoeker ingestelde beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑11‑2010
Tweede Kamer, vergaderjaar 1967–1968, nr. 9724, nr. 3 (MvT); Trb. 1966, nr. 237 en Trb. 1967, nr. 48.
Dit volgt uit de uitspraken van de Hoge Raad over art. 137d Sr inzake de Hofstadgroep (HR 2 februari 2010, LJN BK5196 e.a.).
Zoals vorig jaar nog benadrukt in HR 10 maart 2009, LJN BF0655, NJ 2010, 19,m.nt. Mevis (‘Stop het gezwel dat Islam heet’).
Het betrof hier het dragen van een zwart hakenkruis op een rode armband.
(‘Homoseksualiteit gelijk stellen aan heteroseksualiteit gelijkstellen is zo ongeveer diefstal met schenkingsrecht gelijkstellen’).
(‘Wij schaffen de multi-culturele samenleving af; Nederland voor de Nederlanders; vol is vol’).
(‘Vluchtelingen zijn beulen, dieven en moordenaars’).
Annotatie onder HR 12 mei 1987, NJ 1988, 299 (Hitlers ‘Mijn Kamp’), waarin de Hoge Raad overwoog dat voor het begaan van het in art. 137e Sr omschreven feit niet nodig is dat het voorwerp waarin een in die bepaling bedoelde uitlating is vervat op provocerende of aanstootgevende wijze wordt aangeboden, of dat blijkt van enig motief van politieke of discriminatoire aard bij de dader.
Zie Chr. Brants, R. Kool en A. Ringnalda, Strafbare discriminatie, Pompe-reeks, Boom, 2007, p. 74.
Zie noot 9.
Cfm. NLR, aant. bij art. 137d Sr. Zie tevens J.L. van der Neut, Discriminatie en Strafrecht, deel 6 in de serie monografieën strafrecht, 1986, p. 73.
Zie noot 4 (‘Stop het gezwel dat Islam heet’).
Zie tevens W.J. Veraart in NJB 2010, afl. 12,p. 724–730, ‘Beledigen kan alleen in context, Kanttekeningen bij het ‘belediging islam’-arrest van 10 maart 2009’, met name p. 729.
Als men googelt op ‘Combat 18’ krijgt men 85.400 hits over deze organisatie, waaronder uitleg. Zie ook het artikel ‘Extreem-rechtse symboliek’ op www.art1.nl, een website van de landelijke vereniging ter voorkoming en bestrijding van discriminatie genaamd Art.1.
Zie noot 5.
Uitspraak 23‑11‑2010
Inhoudsindicatie
Art. 137e.1 Sr, aanzetten tot haat of discriminatie. Middel OM klaagt terecht over grondslagverlating. Het Hof heeft geoordeeld dat de teksten “Combat 18” en “Whatever it takes”, niet te beschouwen zijn als uitlatingen die “op zichzelf bezien” aanzetten tot haat of discriminatie a.b.i. art. 137e.1 Sr. Dit is een te beperkte uitleg van art. 137e Sr. Deze uitlatingen dienen niet uitsluitend op zichzelf te worden bezien, maar tevens in de gegeven omstandigheden van het geval en in het licht van mogelijke associaties die deze wekken. Door verdachte vrij te spreken heeft het Hof hem dus vrijgesproken van iets anders dan was tenlastegelegd.
23 november 2010
Strafkamer
Nr. 08/04721
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 30 oktober 2008, nummer 22/005779-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. De beroepen zijn ingesteld door de verdachte en de Advocaat-Generaal bij het Hof.
Namens de verdachte heeft mr. C. Vogtschmidt, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de verdachte, mr. P.M. van Russen Groen, advocaat te 's-Gravenhage, heeft het beroep van het Openbaar Ministerie tegengesproken.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de vrijspraak van het in voorraad hebben van de onder 2 tenlastegelegde elf T-shirts en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het namens de verdachte ingestelde beroep.
1.2. Mr. P.M. van Russen Groen heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel van de Advocaat-Generaal bij het Hof
2.1. Het middel strekt ten betoge dat het Hof, door vrij te spreken van de laatste zinsnede van het onder 2, tweede gedachtestreepje, tenlastegelegde, de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten.
2.2. Aan de verdachte is onder 2 tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 13 juni 2006 te Papendrecht, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving, een of meerdere voorwerp(en), te weten:
- 43, althans een aantal, t-shirts voorzien van een afbeelding en de tekst "Destroy Zionism" en/of
- 11, althans een aantal, t-shirts voorzien van de tekst "Combat 18" en "Whatever it takes", waarin een uitlating was vervat die, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, voor een groep mensen, te weten de Joden, wegens hun ras (waaronder begrepen afkomst en nationale of etnische afstamming), beledigend was en/of welke vorenbedoelde uitlating aanzette tot haat tegen en/of discriminatie van mensen, te weten de Joden, wegens hun ras (waaronder mede begrepen afkomst en nationale of etnische afstamming) en/of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen, te weten de Joden, wegens hun ras (waaronder mede begrepen afkomst en nationale of etnische afstamming) aan iemand, anders dan op diens/dier verzoek, heeft doen toekomen, dan wel heeft verspreid of ter openbaarmaking van die uitlating of verspreiding in voorraad heeft gehad".
2.3. Daarvan is bewezenverklaard dat:
"hij op 13 juni 2006 te Papendrecht, tezamen en in vereniging met een ander, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving, voorwerpen, te weten:
- 43 T-shirts, voorzien van een afbeelding en de tekst "Destroy Zionism", waarin een uitlating was vervat die, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aanzette tot haat tegen en discriminatie van mensen, te weten de Joden, wegens hun ras (etnische afstamming) en gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen, te weten de Joden, wegens hun ras (etnische afstamming), ter verspreiding in voorraad heeft gehad".
2.4. Het Hof heeft de vrijspraak van de onder 2, tweede gedachtestreepje, tenlastegelegde elf T-shirts met daarop de tekst "Combat 18" en "Whatever it takes" als volgt gemotiveerd:
"Partiële vrijspraak
Ter terechtzitting in hoger beroep van 25 januari 2008 heeft de raadsman met betrekking tot de teksten
"Combat 18" en "Whatever it takes" zich op het standpunt gesteld dat er geen zodanige bekendheid is van de daarin vervatte toespeling noch een zodanig verband met het Joodse volk, dat artikel 137e van het Wetboek van Strafrecht zou zijn overtreden. Het hof is van oordeel dat de in het 2e gedachtenstreepje onder 2 tenlastegelegde genoemde teksten "Combat 18" en "Whatever it takes", niet te beschouwen zijn als uitlatingen die op zichzelf bezien aanzetten tot haat tegen of discriminatie van de Joden, wegens hun ras, evenmin in verbinding met het woord "support" op die hemden. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken."
2.5. De tenlastelegging is toegesneden op art. 137e, eerste lid, Sr. Dat artikel luidt:
"Hij die, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving:
1°. een uitlating openbaar maakt die, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, voor een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap beledigend is, of aanzet tot haat tegen of discriminatie van mensen of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun geslacht, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap;
2°. een voorwerp waarin, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, zulk een uitlating is vervat, aan iemand, anders dan op diens verzoek, doet toekomen, dan wel verspreidt of ter openbaarmaking van die uitlating of verspreiding in voorraad heeft;
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie."
2.6. Het middel klaagt in het bijzonder dat het Hof met zijn onder 2.4 weergegeven overweging en beslissing tot vrijspraak de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten, doordat het een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het tenlastegelegde aanzetten tot haat tegen en/of discriminatie van Joden.
2.7. Het Hof heeft geoordeeld dat de tenlastegelegde teksten "Combat 18" en "Whatever it takes", niet te beschouwen zijn als uitlatingen die "op zichzelf bezien" aanzetten tot haat tegen of discriminatie van Joden, wegens hun ras, evenmin in verbinding met het woord "support" op die hemden. Aldus oordelend heeft het Hof een te beperkte uitleg gegeven aan art. 137e Sr. Voor de beoordeling van de vraag of de genoemde teksten aanzetten tot haat tegen of discriminatie van mensen wegens hun ras, in de zin van art. 137e Sr, dienen die uitlatingen immers niet uitsluitend op zichzelf te worden bezien, doch tevens in de gegeven omstandigheden van het geval en in het licht van mogelijke associaties die deze wekken. Door de verdachte van het onder 2, tweede gedachtestreepje, tenlastegelegde vrij te spreken heeft het Hof hem dus vrijgesproken van iets anders dan was tenlastegelegd. Het middel klaagt terecht dat het Hof aldus de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de middelen van de verdachte geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 23 november 2010.