NJ 2010, 19
Het beledigen van een groep mensen wegens hun godsdienst valt alleen onder art. 137c Sr als men de mensen behorend tot die groep collectief treft in hetgeen voor die groep kenmerkend is, namelijk in hun godsdienst, en men hen beledigt juist omdat zij van dat geloof zijn. Het doen van grievende uitlatingen over een godsdienst valt daar niet onder.
HR 10-03-2009, ECLI:NL:PHR:2009:BF0655, m.nt. P.A.M. Mevis
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
10 maart 2009
- Magistraten
Mrs. A.J.A. van Dorst, J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, W.A.M. van Schendel, J.W. Ilsink
- Zaaknummer
01509/07
- Conclusie
A-G Machielse
- Noot
P.A.M. Mevis
- LJN
BF0655
- JCDI
JCDI:ADS160986:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2009:BF0655, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑03‑2009
ECLI:NL:PHR:2009:BF0655, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑03‑2009
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑08‑2007
- Wetingang
Sr art. 137c
Essentie
Het beledigen van een groep mensen wegens hun godsdienst valt alleen onder art. 137c Sr als men de mensen behorend tot die groep collectief treft in hetgeen voor die groep kenmerkend is, namelijk in hun godsdienst, en men hen beledigt juist omdat zij van dat geloof zijn. Het doen van grievende uitlatingen over een godsdienst valt daar niet onder.
Samenvatting
Art. 137c Sr vereist dat de uitlating onmiskenbaar betrekking heeft op een bepaalde groep mensen die door hun godsdienst wordt gekenmerkt en zich daardoor onderscheidt van anderen. De enkele omstandigheid dat grievende uitlatingen over een ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.