De lopende maatschappelijke discussie over het electronisch patiëntendossier blijft in deze conclusie onbesproken.
HR, 08-02-2013, nr. 12/05395
ECLI:NL:PHR:2013:BY7928
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-02-2013
- Zaaknummer
12/05395
- Conclusie
Mr. F.F. Langemeijer
- LJN
BY7928
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Gezondheidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BY7928, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 08‑02‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BY7928
ECLI:NL:PHR:2013:BY7928, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑02‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BY7928
Beroepschrift, Hoge Raad, 21‑11‑2012
- Wetingang
- Vindplaatsen
JVggz 2013/9
PFR-Updates.nl 2013-0044
Uitspraak 08‑02‑2013
Inhoudsindicatie
Bopz-zaak. Verzoek machtiging voortgezet verblijf, overlegging aantekeningen geneesheer-directeur, art. 37a Wet Bopz.
8 februari 2013
Eerste Kamer
12/05395
RM/DH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Betrokkene],
thans verblijvende te Rotterdam,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. W. Römelingh,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ROTTERDAM,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 406015 BO RK 12-1445 van de rechtbank Rotterdam van 22 augustus 2012.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld.
Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Betrokkene verbleef op grond van een voorlopige machtiging in een psychiatrisch ziekenhuis.
(ii) Op 20 juli 2012 heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht een machtiging tot voortgezet verblijf te verlenen als bedoeld in art. 15 Wet Bopz.
(iii) De rechtbank heeft het verzoek behandeld op 15 augustus 2012, in aanwezigheid van betrokkene en zijn raadsman en de behandelend arts.
3.2 De rechtbank heeft de verzochte machtiging verleend tot uiterlijk 2 augustus 2013. Zij heeft daartoe overwogen dat betrokkene lijdt aan een stoornis van de geestvermogens (schizofrenie van het paranoïde type, zwakzinnigheid en cannabismisbruik), dat deze stoornis ook na verloop van de geldigheidsduur van de lopende machtiging aanwezig zal zijn en ook dan gevaar zal doen veroorzaken, zoals door de rechtbank nader omschreven, en dat dit gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten het ziekenhuis kan worden afgewend. Naar aanleiding van het tijdens de mondelinge behandeling gehouden betoog van de raadsman dat het verzoek moet worden afgewezen onder meer op de grond dat de overgelegde aantekeningen als bedoeld in art. 37a Wet Bopz niet aan de eisen voldoen, overwoog de rechtbank:
"De advocaat is verder van mening dat de wettelijke aantekeningen te summier zijn en nauwelijks verschillen van die welke in december 2011 zijn opgesteld. Hiermee is volgens de advocaat niet voldaan aan art. 37a Wet BOPZ.
De rechtbank oordeelt dat de wettelijke eis niet met zich meebrengt dat deze aantekeningen zeer gedetailleerd zijn of de bevindingen van dag tot dag moeten bevatten. Een samenvatting die het verloop van het verblijf in het ziekenhuis weergeeft is voldoende op voorwaarde dat de belangrijke ontwikkelingen erin terug zijn te lezen. De wettelijke aantekeningen over betrokkene opgesteld in december 2011 zijn door de behandelaar geactualiseerd. Anders dan de advocaat heeft betoogd is niet slechts een kleine alinea toegevoegd. Het hele stuk is geredigeerd waarin onderdelen die nog steeds actueel zijn, zijn gehandhaafd. Weliswaar wordt door deze wijze van werken niet exact duidelijk op welk moment in de tijd zich welke wijziging heeft voorgedaan, maar voor de beoordeling van de ontwikkeling die betrokkene heeft doorgemaakt acht de rechtbank dit voldoende. De overgelegde wettelijke aantekeningen worden derhalve [geacht] in overeenstemming te zijn met het bepaalde in art. 37a Wet BOPZ."
3.3.1 Het middel klaagt dat de rechtbank de bedoeling van de wetgever heeft miskend door te oordelen dat de overgelegde aantekeningen voldoen aan de eisen van art. 37a Wet Bopz. Volgens het middel geven deze aantekeningen onvoldoende inzicht in het ziekteverloop van betrokkene als bedoeld in art. 37a Wet Bopz, nu het hier gaat om een enkel geactualiseerde en geredigeerde versie van in een eerdere procedure overgelegde aantekeningen.
3.3.2 Bij de beoordeling van de klacht wordt het volgende vooropgesteld.
Art. 37a Wet Bopz houdt in dat de geneesheer-directeur ervoor zorg draagt dat met betrekking tot een patiënt aantekening wordt gehouden van diens geestelijke en lichamelijke toestand, van de op hem toegepaste behandeling en van de effecten ervan. Het artikel bepaalt voorts dat de aantekening wordt gehouden op een zodanige manier en met zodanige regelmaat dat zij duidelijk inzicht geeft in het ziekteverloop. De ratio van dit voorschrift is, blijkens de totstandkomingsgeschiedenis zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.3 en 2.4, hierin gelegen dat de rechter en de advocaat van de betrokkene beter worden geïnformeerd over aspecten die van belang zijn voor de door de rechter te nemen beslissing.
3.3.3 De rechtbank heeft de overgelegde aantekeningen voldoende geacht voor de beoordeling van de ontwikkeling die betrokkene in de desbetreffende periode heeft doorgemaakt. Gelet op het hiervoor overwogene geeft dat oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Voor het overige is dat oordeel voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt en is het toereikend gemotiveerd.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp en M.A. Loth, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 8 februari 2013.
Conclusie 08‑02‑2013
Mr. F.F. Langemeijer
Partij(en)
12/05395
Mr. F.F. Langemeijer
- 21.
december 2012
Conclusie inzake:
[Betrokkene]
tegen
Officier van Justitie te Rotterdam
In deze Bopz-zaak gaat het cassatiemiddel over de vraag welke eisen aan de aantekeningen als bedoeld in art. 37a Wet Bopz mogen worden gesteld.
1. De feiten en het procesverloop
1.1.
Verzoeker tot cassatie (geboren in 1972, hierna: betrokkene) verblijft op grond van een voorlopige machtiging in een psychiatrisch ziekenhuis van de Parnassia-Bavo-groep. Bij verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 20 juli 2012, heeft de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam aan de rechtbank aldaar verzocht een machtiging tot voortgezet verblijf te verlenen (art. 15 Wet Bopz). Naar de vaststelling van de rechtbank waren bij dit verzoekschrift gevoegd: een verklaring van de geneesheer-directeur als bedoeld in art. 16 Wet Bopz en afschriften van het behandelingsplan en van de aantekeningen als bedoeld in art. 37a Wet Bopz.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling op 15 augustus 2012 heeft de rechtbank betrokkene en zijn raadsman, alsmede de behandelend arts gehoord. Namens betrokkene is afwijzing van het verzoek van de officier van justitie verzocht, onder meer op de grond dat er gebreken kleven aan de wettelijke aantekeningen.
1.3.
Bij beschikking van 22 augustus 2012 heeft de rechtbank een machtiging tot voortgezet verblijf verleend voor het tijdvak tot 2 augustus 2013. De rechtbank overwoog naar aanleiding van het verweer over de wettelijke aantekeningen:
"De advocaat is verder van mening dat de wettelijke aantekeningen te summier zijn en nauwelijks verschillen van die welke in december 2011 zijn opgesteld. Hiermee is volgens de advocaat niet voldaan aan art. 37a Wet BOPZ.
De rechtbank oordeelt dat de wettelijke eis niet met zich meebrengt dat deze aantekeningen zeer gedetailleerd zijn of de bevindingen van dag tot dag moeten bevatten. Een samenvatting die het verloop van het verblijf in het ziekenhuis weergeeft is voldoende op voorwaarde dat de belangrijke ontwikkelingen erin terug zijn te lezen. De wettelijke aantekeningen over betrokkene opgesteld in december 2011 zijn door de behandelaar geactualiseerd. Anders dan de advocaat heeft betoogd is niet slechts een kleine alinea toegevoegd. Het hele stuk is geredigeerd waarin onderdelen die nog steeds actueel zijn, zijn gehandhaafd. Weliswaar wordt door deze wijze van werken niet exact duidelijk op welk moment in de tijd zich welke wijziging heeft voorgedaan, maar voor de beoordeling van de ontwikkeling die betrokkene heeft doorgemaakt acht de rechtbank dit voldoende. De overgelegde wettelijke aantekeningen worden derhalve [geacht, toevoeging A-G] in overeenstemming te zijn met het bepaalde in art. 37a Wet BOPZ."
1.4.
Namens betrokkene is - tijdig - beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweerschrift ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1.
Voor de geneeskundige behandelingsovereenkomst bepaalt art. 7:454 lid 1 BW dat de hulpverlener een dossier inricht met betrekking tot de behandeling van de patiënt. Hij houdt in het dossier aantekening van de gegevens omtrent de gezondheid van de patiënt en de te diens aanzien uitgevoerde verrichtingen en neemt andere stukken, betreffende zodanige gegevens, daarin op, een en ander voor zover dit voor een goede hulpverlening aan hem noodzakelijk is. De wet geeft voorschriften voor de inzage in en het bewaren van dit dossier1..
2.2.
Voor patiënten die onvrijwillig in een psychiatrisch ziekenhuis worden opgenomen (op grond van hoofdstuk II Wet Bopz) geeft art. 37 Wet Bopz regels voor de intake-procedure. Daartoe behoort dat aan de patiënt schriftelijk wordt medegedeeld dat zijn behandelingsgegevens worden opgenomen in een voor hem aan te leggen patiëntendossier. Op grond van art. 37 lid 4 Wet Bopz worden eisen waaraan dit patiëntendossier moet voldoen opgenomen in een algemene maatregel van bestuur. Dit is het Besluit patiëntendossier Bopz2.. Daarnaast bevat art. 56 Wet Bopz voorschriften voor de inhoud van het patiëntendossier. Voor de onderhavige zaak is van belang dat onder meer aantekening wordt gehouden van het behandelingsplan, de voortgang per maand in de uitvoering van dit plan en de medewerking van de betrokken patiënt aan de uitvoering van dit plan. Het vijfde lid van art. 56 Wet Bopz bepaalt dat het bijhouden van het patiëntendossier geschiedt met het oog op de kwaliteit van de individuele hulpverlening en op de rechtspositie van de patiënt en zijn vertegenwoordigers. Art. 4 van het Besluit patiëntendossier Bopz voegt nog toe dat patiëntendossiers op zorgvuldige wijze, volgens een vaste standaardindeling worden opgebouwd.
2.3.
Het patiëntendossier wordt niet overgelegd bij het verzoekschrift. Art. 16 lid 4 Wet Bopz bepaalt dat bij het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf, onder meer, een afschrift wordt overgelegd van de in art. 37a bedoelde aantekeningen. Art. 37a Wet Bopz schrijft voor dat de geneesheer-directeur zorg draagt dat voor een patiënt aantekening wordt gehouden van diens geestelijke en lichamelijke toestand, van de op hem toegepaste behandeling en de effecten ervan. De aantekening wordt gehouden op een zodanige manier en met zodanige regelmaat dat zij duidelijk inzicht geeft in het ziekteverloop. Deze bepaling is in de wet opgenomen naar aanleiding van een daartoe strekkende aanbeveling tijdens de eerste evaluatie van de Wet Bopz na haar inwerkingtreding3.. Deze aanbeveling was summier gemotiveerd: "Zowel rechters als advocaten achten het noodzakelijk over zo volledig mogelijke informatie te beschikken bij de beoordeling van een verzoek tot machtiging voortgezet verblijf. De aantekeningen inzake het verloop van het verblijf van de betrokkene kunnen in dit kader een zinvolle bijdrage leveren." In de parlementaire behandeling van de voorgestelde bepaling is hieraan nog toegevoegd dat hiermee ervaring was opgedaan onder de vroegere Krankzinnigenwet en dat "zulks een betere beoordeling mogelijk zou maken dan [lees: kennisneming van, noot A-G] het behandelingsplan en de stand van de uitvoering daarvan."4. Op deze wijze zou met een "specifieke verslaglegging" aan de behoefte van de rechter en de advocaat aan adequate informatie tegemoet worden gekomen, zonder dat het gehele patiëntendossier behoeft te worden verstrekt. Op een vraag over de bescherming van de privacy van de patiënt voegde de minister hieraan nog toe:
"Deze gegevens mogen enkel aan de advocaat en de rechter worden verstrekt in de in de wet geclausuleerde omstandigheden. Bovendien wordt een advocaat in het algemeen als de vertegenwoordiger van de patiënt beschouwd (...)."5.
2.4.
Bij de mondelinge behandeling in de Tweede Kamer werd enige zorg uitgesproken over de hiervan te verwachten administratieve rompslomp. De minister antwoordde dat ook naar geldend recht de behandelaars gegevens over de behandeling van de patiënt in het patiëntendossier moeten voegen. Zij verduidelijkte:
"Het gaat niet om uitvoerige rapportages; het gaat om aantekeningen over de gezondheidstoestand van de patiënt. Die kan kort en bondig worden samengevat. Het gaat ook om de effecten van toegepaste behandelingen. Het is aan de instellingen zelf overgelaten hoe zij dat invullen. In dat artikel [art. 37a, noot A-G] staat namelijk: de aantekening wordt gehouden op een zodanige manier en met zodanige regelmaat dat zij duidelijk inzicht geeft in het ziekteverloop. Ik denk dat dit echt essentieel is."6..
2.5.
In het thans bij de Tweede Kamer aanhangige, maar vooralsnog in de wachtkamer geplaatste wetsvoorstel Wet verplichte ggz7. keert de bepaling van thans art. 37a Wet Bopz niet terug. In dat wetsvoorstel is een centrale rol toegekend aan een Commissie verplichte ggz (art. 5:1 wetsvoorstel). Bij een verzoek aan de rechter tot afgifte van een zorgmachtiging voegt de commissie in elk geval: de medische verklaring, de zorgkaart, het zorgplan (tenzij het een verzoek betreft voor een zorgmachtiging die strekt tot het opstellen van het zorgplan of een zorgmachtiging die aansluit op een crisismaatregel) en haar advies (art. 5:17 wetsvoorstel). De registratieverplichtingen van de zorgverantwoordelijke zijn geregeld in art. 8:16 en 8:17 van het wetsvoorstel. De informatieverstrekking aan de advocaat van de betrokkene is geregeld in art. 13:3 van het wetsvoorstel, waarvan het eerste lid luidt: "De zorgaanbieder, de geneesheer-directeur en de zorgverantwoordelijke als ook anderen die bij de uitvoering van deze wet betrokken zijn, geven aan de advocaat alle door hem verlangde inlichtingen, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak noodzakelijk is". Het voorgestelde derde lid luidt: "De zorgaanbieder verleent aan de advocaat inzage van haar dossiers, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is en betrokkene of zijn vertegenwoordiger daartegen geen bezwaar kenbaar heeft gemaakt."
2.6.
Indien de officier van justitie heeft nagelaten bij zijn verzoek om een machtiging tot voortgezet verblijf een afschrift van het behandelingsplan en van de in art. 37a Wet Bopz bedoelde aantekeningen over te leggen, is het rechtsgevolg daarvan niet dat de officier van justitie in zijn verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard. In die situatie houdt de rechtbank haar beslissing op het verzoek aan teneinde de officier van justitie in staat te stellen de ontbrekende stukken alsnog in het geding te brengen8.. Over de vraag aan welke eisen de over te leggen aantekeningen ex art. 37a Wet Bopz inhoudelijk moeten voldoen, heeft de Hoge Raad bij mijn weten tot dusver nog geen beslissing gegeven9..
2.7.
Het middel van cassatie klaagt dat de rechtbank art. 37a Wet Bopz heeft miskend, dat immers bepaalt dat de aantekening wordt gehouden op een zodanige manier en met zodanige regelmaat dat zij duidelijk inzicht geeft in het ziekteverloop. In het cassatierekest wordt vooropgesteld dat de verzameling aantekeningen niet een 'dagboek' behoeft te zijn, waarin van dag tot dag wordt gerapporteerd, maar wel een 'logboek' is, waarin bij benadering tijdstippen worden vermeld van gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden. De rechtsklacht houdt in dat de rechtbank, door de verwerping van het verweer op de door haar gebezigde gronden (geciteerd in alinea 1.3 hiervoor), de bedoeling van de wetgever heeft miskend. Anders dan bij een 'logboek' geeft een geactualiseerde conclusie volgens de toelichting op de klacht onvoldoende inzicht in het ziekteverloop: het is daardoor niet mogelijk om bijvoorbeeld te onderzoeken of de conclusie door de gebeurtenissen wordt gedragen. Het is daardoor ook niet goed mogelijk om bijvoorbeeld een contra-expertise te laten uitvoeren. De bedoeling van de wetgever, aldus de toelichting op deze klacht, kan niet zijn dat de wettelijke aantekening telkens wordt geredigeerd: het enkel redigeren geeft, door het ontbreken van een historische verslaglegging, geen duidelijk inzicht in het ziekteverloop; bovendien stelt art. 37a Wet Bopz de eis van regelmaat in de verslaglegging.
2.8.
In de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen - de naam zegt het al - staat van oudsher de opneming centraal. Hoofdstuk II regelt uitsluitend de opneming. In de procedure waarin over het verzoek om een verblijfsmachtiging wordt beslist, geeft de rechter geen oordeel over de (voorgenomen) wijze van behandelen. De rechtspositie van de onvrijwillig in een psychiatrisch ziekenhuis opgenomen patiënt is geregeld in hoofdstuk III van de Wet Bopz. Indien de ingevolge art. 37a Wet Bopz (het artikel is geplaatst in hoofdstuk III) gemaakte aantekeningen niet aan de daaraan te stellen eisen beantwoorden, kan daarover worden geklaagd op de voet van art. 2 Wet klachtrecht cliënten zorgsector. Tegen de achtergrond van deze taakverdeling (de rechter beslist in de machtigingsprocedure over de opname, niet over de wijze van behandeling in het psychiatrisch ziekenhuis) zijn eventuele gebreken in de verslaglegging na de opneming op zichzelf nog geen reden om de door de officier van justitie gevraagde machtiging te weigeren.
2.9.
De ratio van het voorschrift dat de officier van justitie een afschrift van de in art. 37a Wet Bopz bedoelde aantekeningen bij het verzoekschrift voegt en dat deze aantekeningen voldoen aan hetgeen daaromtrent in art. 37a is bepaald, is hierin gelegen dat de rechter (en, voor zover nodig de advocaat van de betrokkene) beter wordt geïnformeerd over die aspecten die van belang zijn voor de door de rechter te nemen beslissing. Daarbij gaat het met name om de in art. 15 lid 2 Wet Bopz geformuleerde vraagpunten, kort gezegd: geestelijke stoornis, gevaar, oorzakelijk verband en alternatieve mogelijkheden. Zo beschouwd, past het voorschrift van art. 16 lid 4 Wet Bopz goed bij het voorschrift in art. 8 lid 4 onder f Wet Bopz dat de rechter zich, zo mogelijk, doet voorlichten door de instelling of psychiater die de betrokkene behandelt of begeleidt. Kortom, een inhoudelijke tekortkoming in de op grond van art. 16 lid 4 Wet Bopz over te leggen aantekeningen ex art. 37a Wet Bopz heeft in de machtigingsprocedure uitsluitend betekenis indien de rechtbank (of de advocaat van betrokkene bij de behandeling in eerste aanleg) door het gebrek aan informatie niet in staat wordt gesteld zich een oordeel te vormen over die aspecten van het ziekteverloop welke van belang zijn voor de door de rechter te nemen beslissing.
2.10.
Dit roept de vraag op, welk belang in rechte betrokkene heeft bij het voorgedragen cassatiemiddel. De uitdrukkelijke vaststelling in de beschikking van de rechtbank dat betrokkene lijdende is aan een stoornis van de geestvermogens (schizofrenie van het paranoïde type, zwakzinnigheid en cannabismisbruik), dat deze stoornis ook na het verloop van de geldigheidsduur van de lopende machtiging aanwezig zal zijn, dat deze stoornis betrokkene ook dan gevaar voor zichzelf en voor anderen zal doen veroorzaken, zoals door de rechtbank nader omschreven, en dat dit gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend, is in cassatie niet bestreden. Als dit alles in cassatie onherroepelijk vaststaat, kan een eventuele tekortkoming in de (historische) verslaglegging in de aantekeningen ex art. 37a Wet Bopz niet meer leiden tot een andere beslissing op het verzoek van de officier van justitie. Mijn slotsom is dat de klacht faalt.
2.11.
Ook los van het eventuele belang in cassatie beschouwd, leidt het cassatiemiddel niet tot vernietiging van de bestreden beslissing. De rechtbank heeft de in dit geding voorhanden informatie (geneeskundige verklaring, overgelegde aantekeningen ex art. 37a, mondelinge toelichting van de behandelend psychiater ter zitting), ondanks het daaraan klevende gebrek dat niet exact duidelijk is op welk tijdstip zich welke wijziging heeft voorgedaan, als voldoende inzichtelijk aangemerkt om de ontwikkeling die betrokkene heeft doorgemaakt te kunnen beoordelen. Deze beslissing is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt en behoefde geen nadere motivering om voor de lezer begrijpelijk te zijn.
2.12.
Daarnaast signaleer ik het hoor en wederhoor-aspect. In het algemeen leert de ervaring dat de presentatie van onbewerkt onderzoeksmateriaal (zoals gegevens over toegepaste behandelingen en de effecten ervan, voorvallen op de afdeling waarbij de patiënt was betrokken, gespreksverslagen en andere van belang zijnde informatie) meer mogelijkheden biedt tot het (laten) doen van eigen onderzoek en het trekken van eigen conclusies - met andere woorden: meer mogelijkheden biedt voor tegenspraak door een advocaat - dan een bewerkt verslag waarin de actuele situatie wordt geschetst. Bij het herredigeren van eerder gemaakte aantekeningen of een samenvatting aan de hand van de actuele toestand bestaat de kans dat gebeurtenissen uit en behandelingen in het verleden, al dan niet bewust, met 'hindsight bias' gekleurd worden weergegeven. Uit de parlementaire geschiedenis van deze wettelijke bepaling volgt evenwel, dat een "korte en bondige samenvatting" toelaatbaar werd geacht en dat de instellingen een betrekkelijk grote vrijheid genieten in de wijze waarop de aantekeningen worden ingericht.
2.13.
In de toelichting in het cassatierekest (blz. 2) is een aantal concrete bezwaren opgeworpen. Hoewel uit de beschikking en uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling niet blijkt dat deze bezwaren in eerste aanleg (in deze vorm) alle aan de rechtbank zijn voorgelegd, wil ik - omdat discussie daarover zou kunnen bijdragen tot een beter inzicht in de eisen die art. 37a Wet Bopz aan de aantekeningen stelt - daar toch op ingaan. In dit gedeelte van het cassatierekest is telkens een vergelijking gemaakt met de aantekeningen die in deze en in de twee hieraan voorafgaande machtigingsprocedures10. zijn overgelegd.
- (i)
De klacht dat de aantekeningen telkens een omvang hebben van minder dan één pagina A 4, gaat in haar algemeenheid niet op: de wet laat een korte samenvatting toe.
- (ii)
De klacht dat de eerste vijf alinea's van deze aantekeningen telkens gelijkluidend zijn, zegt op zichzelf nog niets. Art. 37a Wet Bopz staat niet eraan in de weg dat de opsteller van de wettelijke aantekeningen gebruik maakt van eerder gemaakte aantekeningen en passages daaruit overneemt. Wel kan het bezwaarlijk zijn dat eerder gemaakte aantekeningen worden vernietigd en vervangen door een geactualiseerde (geconsolideerde) versie: dat zou een vergelijking onmogelijk maken van de regelmatig (op diverse tijdstippen) gemaakte aantekeningen en daarmee het inzicht in het ziekteverloop kunnen bemoeilijken. Een redelijke uitleg van art. 16 lid 4 Wet Bopz brengt m.i. mee dat de officier van justitie bij het verzoek om een machtiging tot voortgezet verblijf een uitdraai van de aantekeningen ex art. 37a Wet Bopz overlegt die sinds het verlenen van de lopende machtiging zijn gemaakt in het psychiatrisch ziekenhuis waarin de patiënt op dat moment verblijft. (Met aantekeningen die voorafgaand aan de lopende machtiging zijn opgesteld kan de patiënt bekend worden verondersteld; zo nodig kan de betrokkene of zijn advocaat aan de officier van justitie of rechtstreeks aan het psychiatrisch ziekenhuis verzoeken om overlegging van oudere bescheiden betreffende de behandeling).
- (iii)
De klacht dat in de twee laatste aantekeningen een gelijkluidende opmerking over het risico op suikerziekte wordt gemaakt, zonder verdere details, maakt niet dat de aantekeningen niet aan de eis van art. 37a Wet Bopz voldoen; zoals gezegd, is de rechtbank van oordeel dat voldoende inzicht in het ziekteverloop wordt verkregen.
- (iv)
Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor de klacht dat in de laatste twee aantekeningen opmerkingen worden gemaakt over de financiële situatie van betrokkene en zijn moeder, zonder dat een relatie wordt gelegd met het ziekteverloop.
- (v)
Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor de klacht dat in de aantekeningen van 5 januari 2012 iets te lezen is over toediening van medicatie zonder dat de dosis is vermeld.
- (vi)
De klacht dat in de aantekeningen nergens (bij benadering) de datum is vermeld waarop een gebeurtenis zou hebben plaatsgevonden, draagt niet de in het middel daaraan verbonden gevolgtrekking, te weten: dat er geen sprake is "van het regelmatig maken van duidelijke aantekeningen". Op zich is juist dat art. 37a Wet Bopz het regelmatig bijhouden van aantekeningen veronderstelt, zodat in chronologisch opzicht het ziekteverloop kan worden gevolgd, maar om inzicht te krijgen in het ziekteverloop is vermelding van data niet per se vereist. Daarbij teken ik aan dat, naast de aantekeningen ex art. 37a Wet Bopz, ook het patiëntendossier moet worden bijgehouden, nog afgezien van de eisen die de wet afzonderlijk stelt aan de registratie van toegepaste dwangmiddelen. De datum waarop een relevante gebeurtenis heeft plaatsgevonden kan dikwijls ook langs andere kanalen dan alleen de aantekeningen als bedoeld in art. 37a Wet Bopz worden gevonden.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑02‑2013
KB van 3 november 1993, Stb. 1993/562, nadien gewijzigd. Voor deze zaak is van belang artikel 2 lid 1: 'Er wordt een dossier ingericht met betrekking tot de behandeling van de patiënt, waarbij in ieder geval de volgende gegevens worden vastgelegd: a. de gegevens, bedoeld in artikel 56, eerste en tweede lid, van de wet; b. de opname- en ontslaggegevens; c. rapporten uitgebracht door of aan de inrichting betreffende de ten uitvoerlegging van de opgelegde maatregel van ter beschikkingstelling; d. adviezen en aantekeningen, als bedoeld in artikel 509o, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering; e. de gegevens, bedoeld in artikel 454, eerste en tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.'
Tussen invoering en praktijk, rapport eerste evaluatie Wet Bopz, Rijswijk: 1996, blz. 123-124.
MvT, Kamerstukken II 1998-1999, 26 527, nr. 3, blz. 2.
Nota n.a.v. het verslag, Kamerstukken II 1999-2000, 26 527, nr. 5, blz. 6.
Handelingen II 1999-2000, 45, blz. 3377.
Zie onder meer: HR 24 juli 1995 (LJN: ZC1966), NJ 1996/606 m.nt. JdB; HR 25 oktober 2002 (LJN: AE8476), NJ 2002/599.
Zie evenwel: Rb Amsterdam (LJN: BE9197), BJ 2008/50. In HR 16 oktober 2009 (LJN: BK0342), BJ 2009/47 m.nt. W. Dijkers stelde middelonderdeel 2 het algeheel ontbreken van de aantekeningen aan de orde; de Hoge Raad vernietigde op een andere grond en kwam niet meer toe aan een beslissing over deze vraag. Zie ook: Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, losbl., aant. C.1.1 bij art. 16 (W. Dijkers).
In de weergave van het verweer door de rechtbank (geciteerd in alinea 1.3 hiervoor) komt alleen de vergelijking tussen de door de OvJ overgelegde aantekeningen en de in een eerdere procedure overgelegde aantekeningen (uit december 2011) terug.
Beroepschrift 21‑11‑2012
Hoge Raad der Nederlanden
Kenmerk | Nieuwe Zaak |
Verzoeker | De heer [verzoeker] geboren [geboortedatum] 1972, verblijvende te [postcode] [woonplaats], aan de [adres], verder te noemen: ‘de verzoeker’. |
Advocaat | De verzoeker kiest woonplaats bij Haagrecht Advocaten BV te 2596 BP 's‑Gravenhage, aan de Jan van Nassaustraat 55, waarvan mr W. Römelingh als advocaat optreedt. |
Belanghebbend | De officier van justitie te Rotterdam zou als belanghebbende aangemerkt kunnen worden. |
Uitspraak | De cassatie richt zich tegen een beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 22 augustus 2012 onder zaaknummer 406015 en rekestnummer BO RK 12-1445. |
Middel
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-inachtneming met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm, met name artikel 37a Wet BOPZ.
De wet schrijft ten aanzien van de aantekening van de geneesheer-directeur voor dat de aantekening op een zodanige manier en met een zodanige regelmaat wordt gehouden dat de aantekening inzicht geeft in het ziekteverloop. De aantekening hoeft niet een dagboek te zijn (waarin van dag tot dag wordt gerapporteerd), maar wel een logboek (waarin bij benadering tijdstippen worden vermeld van gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden).
Uit de wettekst blijkt dat de aantekening dient te zien op:
- —
de geestelijke toestand van de patiënt
- —
de lichamelijke toestand van de patiënt
- —
de toegepaste behandeling (op de patiënt)
- —
de effecten van de behandeling (op de patiënt)
Uit de wettekst blijkt verder dat de aantekening met regelmaat dient te worden gemaakt en duidelijk is.
De rechtbank heeft ten aanzien van de aantekening van de geneesheer-directeur geoordeeld dat ‘door deze wijze van werken niet exact duidelijk wordt op welk moment in de tijd zich welke wijziging heeft voorgedaan’, maar dat de aantekening voldoende zou zijn voor de beoordeling van de ontwikkeling die betrokkene heeft doorgemaakt. In het oordeel van de rechtbank zou als het ware met een geactualiseerde conclusie volstaan kunnen worden.
De verzoeker meent dat de rechtbank door dit oordeel de bedoeling van de wetgever heeft miskend. Anders dan bij een logboek geeft een geactualiseerde conclusie onvoldoende inzicht in het ziekteverloop. Het is daardoor niet goed mogelijk om bijvoorbeeld te onderzoeken of de conclusie door de gebeurtenissen wordt gedragen. Het is daardoor ook niet goed mogelijk om bijvoorbeeld een contra-expertise te laten uitvoeren.
De wet vereist dat de aantekening wordt gehouden op een zodanige manier en met een zodanige regelmaat dat zij een duidelijk inzicht geeft in het ziekteverloop. Dit hoeft niet per dag te zijn, maar wel per belangrijke wijziging of andere vorm van regelmaat (per week, per maand of andere periode) waardoor het inzichtelijk wordt wat het ziekteverloop is.
De bedoeling van de wetgever kan niet zijn dat de wettelijke aantekening (telkens) wordt geredigeerd. Het enkel redigeren geeft namelijk geen duidelijk inzicht in het ziekteverloop. Bij het enkel redigeren komt bovendien geen betekenis toe aan het woord ‘regelmaat’ van artikel 37a Wet BOPZ.
Uit het procesverbaal van de zitting van de rechtbank blijkt dat de verzoeker zich op het standpunt heeft gesteld dat in de aantekening van de geneesheer-directeur niet het beloop van betrokkenen beschreven wordt. Uit de beschikking van de rechtbank blijkt dat de verzoeker zich op het standpunt heeft gesteld dat deze aantekening te summier is en nauwelijks verschilt van eerdere aantekeningen voor eerdere machtigingen.
Een blik over de papieren muur zal leren dat de aantekening(en):
- —
in alle drie de gevallen de omvang hebben van minder dan een pagina A4.
- —
in alle drie de gevallen de eerste vijf alinea's woordelijk gelijkluidend zijn.
- —
in de twee laatste aantekeningen een gelijkluidende opmerking wordt gemaakt over een risico op suikerziekte, zonder dat daar details voor genoemd worden.
- —
in de twee laatste aantekeningen opmerkingen worden gemaakt over de financiële situatie van de verzoeker en zijn moeder, zonder dat een relatie wordt gelegd met het ziekteverloop.
- —
in slechts een van de drie aantekeningen (die van 5 januari 2012) iets is te lezen over een toegepaste behandeling in de vorm van medicijntoediening, zonder dat de dossering genoemd wordt.
- —
in geen van de aantekeningen is een datum te lezen waarop bij benadering een gebeurtenis zou hebben plaatsgevonden, waardoor geen sprake blijkt te zijn van het regelmatig maken van duidelijke aantekeningen.
In het procesdossier zijn de aantekeningen opgenomen:
- —
Productie 5 — Aantekening van 16 juni 2012
- —
Productie 7 — Aantekening van 5 januari 2012
- —
Productie 9 — Aantekening van 17 november 2011
De verzoeker meent dat deze wijze van aantekening meer op een geactualiseerde conclusie lijkt dan op een logboek.
AAN DE HOGE RAAD WORDT VERZOCHT
De beschikking van de Rechtbank Rotterdam te vernietigen met een zodanige uitspraak als de Hoge Raad juist acht.
's‑Gravenhage, 21 november 2012
W. Römelingh (advocaat)