Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/327
327 Het arrest Ammerlaan/Enthoven
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691685:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Deze partij zal het rechtsgevolg vernietigbaarheid moeten verbinden aan haar betoog dat de voorwaarden haar niet ter hand zijn gesteld.
HR 21 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA9610, NJ 2009/50 met nt. Jac. Hijma.
Snijders in zijn noot onder het arrest HR 23 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK8097, NJ 2011/475 (Berntsen/Goedkoop).
HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1394, NJ 2008/416.
In het verleden werd af en toe de verlichtingsmogelijkheid van de verzwaarde motiveringsplicht voor de gebruiker toegepast (bijv. Rb. Amsterdam 27 juni 2007, ECLI:NL:RBAMS:2007:BA8879).
Concl. van A-G J. Spier, randnr. 3.21-3.3.26 en de NJ-noot van Jac. Hijma (HR 21 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA9610, NJ 2009/50 onder 3.26 bij het arrest Ammerlaan/Enthoven. Zie Rinkes & Hendrikse 2017/8.10).
De gebruiker in de zin van de Dienstenrichtlijn (Richtlijn 2006/123/EG) kwalificeert als een dienstverrichter (art. 6:230b sub 6 BW); bijv. een installatiebedrijf of een detail- of groothandel van goederen en diensten (HvJ EU 30 januari 2018, ECLI:EU:C:2018:44, r.o. 80 e.v., RvdW 2018/400). Zie hiervoor nader Hijma 2016b/41b.
In de procedure Ammerlaan/Enthoven gaf de Hoge Raad voor het eerst regels voor de stelplicht- en bewijslastverdeling. De paprikakweker Ammerlaan had een voedingswaterinstallatie gekocht van Enthoven. Als gevolg van een fout in de installatie raken de wortels van een groot aantal planten verbrand. De koper (Ammerlaan) eist schadevergoeding van Enthoven op grond van art. 6:74 BW. De verkoper beroept zich op een exoneratiebeding in zijn algemene voorwaarden (een bevrijdend verweer). De koper reageert hierop door een beroep te doen op de vernietigbaarheid aangezien de algemene voorwaarden hem niet ter hand zijn gesteld. Deze reactie van de koper is een contra-bevrijdend verweer.1 De gebruiker/verkoper stelt hier weer tegenover dat de algemene voorwaarden wel degelijk (tijdig) ter hand zijn gesteld. De reactie van de gebruiker/verkoper is op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv te kwalificeren als een grondslagverweer. Dat betekent dat de wederpartij van de gebruiker stelplicht en bewijslast zou hebben van de terhandstelling.
De Hoge Raad oordeelt daarentegen als volgt:
“Op de gebruiker rust de bewijslast omtrent de met een beroep op het bepaalde in art. 6:234 lid 1 onder a [oud; thans art. 6:234 lid 1 BW, WtS] juncto art. 6:233 onder b BW betwiste terhandstelling van de algemene voorwaarden voor of bij het sluiten van de overeenkomst.”2
De Hoge Raad belast de gebruiker met het bewijs van de terhandstelling: ondanks het feit dat de wederpartij van de gebruiker een bevrijdend verweer voert (beroep op vernietigbaarheid: algemene voorwaarden zijn niet ter hand gesteld) en ondanks het feit dat deze partij voor dit verweer stelplicht heeft en dit verweer feitelijk ook enigszins moet invullen,3 kunnen aan de gemotiveerde betwisting door de gebruiker zodanige eisen worden gesteld dat die betwisting bewijsrisico impliceert. Dezelfde stelplicht- en bewijslastverdeling is te lezen in het arrest Lommerse Uitendaal/Atria.4 Uit latere rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat de Hoge Raad standaard uitgaat van deze bewijsrisicoverdeling ten laste van de gebruiker.5 Ook de wetssystematiek van de bewuste artikelen bepaalt de stelplicht- en bewijslastverdeling:
“Uit het systeem van art. 6:233 en 6:234 BW volgt dat de gebruiker het initiatief tot bekendmaking van de algemene voorwaarden moet nemen.”
De verwezenlijking van de materiële norm van art. 6:234 BW wordt vooropgesteld; de noodzaak de wederpartij van de gebruiker omtrent de terhandstelling effectief te beschermen geeft de doorslag. Op grond van het beschermingsperspectief heeft de Hoge Raad voor deze stelplicht- en bewijslastverdeling gekozen. Het oordeel van de Hoge Raad is pragmatisch: de gebruiker heeft het in de hand de algemene voorwaarden ter kennis te brengen van zijn wederpartij. Pas wanneer de wederpartij aanvoert dat de algemene voorwaarden haar niet ter hand zijn gesteld en de gebruiker zulks betwist, zal de gebruiker belast worden met de stelplicht en het bewijsrisico van de terhandstelling. Voeren partijen geen discussie over de terhandstelling, dan zal de rechter ervan uitgaan dat de wederpartij kennis heeft kunnen nemen van de algemene voorwaarden.6 De rechter gaat niet ambtshalve na of de algemene voorwaarden aan de wederpartij van de gebruiker ter hand zijn gesteld.
De gebruiker van algemene voorwaarden die dienstverrichter is,7 kan de algemene voorwaarden verstrekken op de wijze van art. 6:230c jo. 6:230e BW. Het gaat hier o.m. om een door de dienstverrichter tijdig medegedeeld gemakkelijk elektronisch toegankelijk gemaakt adres (art. 6:230c sub 3 BW).