Zie ook HR 13 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1608 waarin de raadsvrouw – evenals in de onderhavige zaak – ter onderbouwing van het aanhoudingsverzoek naar voren had gebracht dat zij geen contact heeft kunnen krijgen met de verdachte en dit nogmaals wenste te proberen. De Hoge Raad nam vervolgens aan dat aan het verzoek tot aanhouding mede de omstandigheid ten grondslag was gelegd dat de verdachte (mogelijk) geen weet had van de zitting.
HR, 14-11-2023, nr. 22/00126
ECLI:NL:HR:2023:1558
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-11-2023
- Zaaknummer
22/00126
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1558, Uitspraak, Hoge Raad, 14‑11‑2023; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:841
ECLI:NL:PHR:2023:841, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 17‑10‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1558
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2023-0200
Uitspraak 14‑11‑2023
Inhoudsindicatie
Art. 416.2 Sv na veroordeling t.z.v. bedreiging, art. 285.1 Sr. Aanhoudingsverzoek door niet gemachtigde raadsman ttz. omdat verdachte mogelijk geen weet heeft van zitting, door hof afgewezen op de gronden dat raadsman alles heeft geprobeerd om met verdachte in contact te komen, er voldoende tijd is geweest om contact te leggen, verdachte niet heeft gereageerd op oproepen van reclassering en er geen indicatie is dat adres van verdachte niet juist zou zijn. Nu hof niet heeft vastgesteld dat oproeping in hoger beroep aan verdachte in persoon is uitgereikt of dat verdachte anderszins op de hoogte is geraakt van datum van zitting, had hof een afweging moeten maken tussen alle bij aanhouding van onderzoek ttz. betrokken belangen (vgl. HR:2020:1158). Hof heeft er echter niet blijk van gegeven die afweging te hebben gemaakt. Hof heeft daarom afwijzing van aanhoudingsverzoek ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/00126
Datum 14 november 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 oktober 2021, nummer 21-003182-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de afwijzing door het hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer het volgende in:
“De verdachte (...) is niet verschenen.
Ter terechtzitting is aanwezig mr. A. de Haan, advocaat te Heerenveen, die verklaart niet uitdrukkelijk door verdachte te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
De raadsman deelt het volgende mee:
Ik verzoek het hof om de zaak aan te houden. Ik heb alles geprobeerd om mijn cliënt te bereiken, maar dat is helaas niet gelukt. Ik wil nogmaals proberen of ik met hem in contact kan komen.
De advocaat-generaal deelt mee dat hij zich verzet tegen aanhouding van de zaak nu alles al in het werk is gesteld om verdachte te bereiken en dat niet tot enig resultaat heeft geleid.
Het hof trekt zich terug voor beraad.
Na beraad van het hof deelt de voorzitter mee dat het verzoek tot schorsing van het onderzoek wordt afgewezen. De raadsman heeft naar eigen zeggen al alles geprobeerd om met verdachte in contact te komen. Er is voldoende tijd geweest om het contact te leggen. Verdachte heeft ook niet gereageerd op de oproepen van de reclassering. Er is ook geen indicatie dat het adres van verdachte niet juist zou zijn.”
2.3
Het hof heeft het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting omdat de verdachte mogelijk geen weet heeft van de zitting, afgewezen op de gronden dat de raadsman naar zijn zeggen alles geprobeerd had om met de verdachte in contact te komen, er voldoende tijd was geweest om contact te leggen, de verdachte niet had gereageerd op de oproepen van de reclassering en er geen indicatie was dat het adres van de verdachte niet juist zou zijn. Nu het hof niet heeft vastgesteld dat de oproeping in hoger beroep aan de verdachte in persoon is uitgereikt of dat de verdachte anderszins op de hoogte is geraakt van de datum van de zitting, had het hof een afweging moeten maken tussen alle bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting betrokken belangen (vgl. HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1158). Het hof heeft er echter niet blijk van gegeven die afweging te hebben gemaakt. Het hof heeft daarom de afwijzing van het aanhoudingsverzoek ontoereikend gemotiveerd.
2.4
Het cassatiemiddel slaagt.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren T.B. Trotman en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 november 2023.
Conclusie 17‑10‑2023
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanhoudingsverzoek en NO verklaring ex art. 416.2 Sv. De AG meent dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek ontoereikend is gemotiveerd, nu het hof er niet blijk van heeft gegeven een afweging te hebben gemaakt tussen alle bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting betrokken belangen. De conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/00126
Zitting 17 oktober 2023
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 20 oktober 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden nietontvankelijk verklaard in het hoger beroep. De politierechter heeft de verdachte op 6 juni 2019 wegens "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling", veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen, met een proeftijd van 3 jaren en de verdachte daarnaast een geldboete opgelegd.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1
Het middel klaagt over de afwijzing door het hof van het tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 20 oktober 2021 door de raadsman gedane verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
3.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 20 oktober 2021 houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
“De verdachte (…) is niet verschenen.
Ter terechtzitting is aanwezig mr. A. de Haan, advocaat te Heerenveen, die verklaart niet uitdrukkelijk door verdachte te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
De raadsman deelt het volgende mee:
Ik verzoek het hof om de zaak aan te houden. Ik heb alles geprobeerd om mijn cliënt te bereiken, maar dat is helaas niet gelukt. Ik wil nogmaals proberen of ik met hem in contact kan komen.
De advocaat-generaal deelt mee dat hij zich verzet tegen aanhouding van de zaak nu alles al in het werk is gesteld om verdachte te bereiken en dat niet tot enig resultaat heeft geleid.
Het hof trekt zich terug voor beraad.
Na beraad van het hof deelt de voorzitter mee dat het verzoek tot schorsing van het onderzoek wordt afgewezen. De raadsman heeft naar eigen zeggen al alles geprobeerd om met verdachte in contact te komen. Er is voldoende tijd geweest om het contact te leggen. Verdachte heeft ook niet gereageerd op de oproepen van de reclassering. Er is ook geen indicatie dat het adres van verdachte niet juist zou zijn.”
3.3
Het hof heeft in het kader van zijn beslissing op het verzoek tot aanhouding overwogen dat er “geen indicatie [is] dat het adres van verdachte niet juist zou zijn”, zodat het hof hetgeen de raadsman aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag heeft gelegd kennelijk mede zo heeft opgevat dat de verdachte mogelijk geen weet heeft van de zitting.1.
3.4
Voor gevallen die hierdoor worden gekenmerkt dat de raadsman op de terechtzitting aangeeft dat hij niet weet waarom de verdachte niet is verschenen en dat hij het mogelijk acht dat de verdachte geen weet heeft van de zitting, en om die reden een aanhoudingsverzoek doet, heeft de Hoge Raad het volgende beoordelingskader geformuleerd:2.
“2.4.2.
De aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag gelegde omstandigheid dat de verdachte (mogelijk) geen weet heeft van de zitting, kan zonder meer als "niet aannemelijk" worden beoordeeld indien de dagvaarding of oproeping voor de terechtzitting in persoon is betekend. Dan kan de rechter, gelet op wat hiervoor onder 2.3 is weergegeven, het verzoek reeds op deze grond afwijzen.
2.4.3.
Indien de dagvaarding of de oproeping weliswaar niet in persoon is uitgereikt, maar wel op rechtsgeldige wijze - dat wil zeggen: in overeenstemming met de ter zake geldende wettelijke voorschriften (art. 585-590 Sv) alsmede de in de rechtspraak van de Hoge Raad tot uitdrukking gebrachte regels (vgl. in het bijzonder HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163) - is betekend, kan de rechter dat verzoek niet op die enkele grond afwijzen. Uit zo'n betekening volgt immers niet zonder meer dat de verdachte op de hoogte is van de zitting. In dat geval is een afwijzing van het verzoek tot aanhouding op de grond dat de aan dat verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is, alleen mogelijk indien op basis van andere omstandigheden kan worden vastgesteld dat de verdachte daadwerkelijk weet heeft van de zitting.
2.4.4.
Indien niet kan worden vastgesteld dat de verdachte daadwerkelijk weet heeft van de zitting, dient de rechter een afweging te maken tussen alle bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting betrokken belangen. Bij die belangenafweging kan vervolgens wel betekenis toekomen aan de omstandigheid dat de dagvaarding of de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep op rechtsgeldige wijze, zij het niet in persoon, is betekend. Zoals tot uitdrukking is gebracht in HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, rov. 3.36-3.37, mag dan immers van de verdachte die hoger beroep instelt en prijs stelt op berechting op tegenspraak, worden verwacht dat hij de in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke maatregelen neemt om te voorkomen dat de appeldagvaarding hem niet bereikt of de inhoud daarvan hem niet bekend wordt. Tot die maatregelen kan in elk geval worden gerekend dat de verdachte zich bereikbaar houdt voor zijn raadsman - die uit eigen hoofde een afschrift van de appeldagvaarding ontvangt indien hij zich in hoger beroep heeft gesteld - opdat de verdachte in voorkomende gevallen (ook) langs die weg van het tijdstip van behandeling van zijn zaak op de hoogte komt. Het kennelijk niet treffen door de verdachte van dergelijke in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke maatregelen kan de rechter in hoger beroep - naast andere factoren die daarvoor van belang kunnen zijn, zoals het procesverloop en het gewicht van de zaak - in de vereiste belangenafweging betrekken.”
3.5
Het hof heeft het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting omdat de raadsman geen contact heeft kunnen krijgen met de verdachte en hij mogelijk geen weet heeft van de zitting, afgewezen op de grond dat de raadsman “naar eigen zeggen al alles geprobeerd heeft om met de verdachte in contact te komen”, “er voldoende tijd [is] geweest om het contact te leggen”, “verdachte ook niet [heeft] gereageerd op de oproepen van de reclassering” en “er ook geen indicatie [is] dat het adres van de verdachte niet juist zou zijn.” Nu het hof niet heeft vastgesteld dat de oproeping in hoger beroep aan de verdachte in persoon is uitgereikt of dat de verdachte anderszins op de hoogte is geraakt van de datum van de zitting, had het hof de onder 3.4 in rechtsoverweging 2.4.4. bedoelde afweging moeten maken tussen alle bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting betrokken belangen. Het hof heeft er echter niet blijk van gegeven die afweging te hebben gemaakt. Het hof heeft daarom de afwijzing van het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting ontoereikend gemotiveerd.
3.6
Het middel slaagt.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑10‑2023
HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1142 en HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1145.