Zie noot 2.
HR (A-G), 17-01-2012, nr. 11/00090
ECLI:NL:PHR:2012:BT6466
- Instantie
Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
- Datum
17-01-2012
- Zaaknummer
11/00090
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BT6466
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BT6466, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑01‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BT6466
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHARN:2010:BO6761
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHARN:2010:BO6761
Conclusie 17‑01‑2012
Mr. Silvis
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is bij arrest van 9 december 2010 door het gerechtshof te Arnhem wegens 1. ‘Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is’, 2. primair ‘Gijzeling’, 3. ‘Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’, en 4. primair ‘Poging tot moord’, veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf jaar met aftrek, met onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen voorwerpen. Het hof heeft voorts de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en een daarmee corresponderende schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2.
Namens verdachte hebben mr. G.G.J. Knoops en mr. S.C. Post, advocaten te Amsterdam, acht middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt dat het hof op onbegrijpelijke wijze heeft aangenomen dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm te beschouwen zouden zijn als te zijn gericht op voltooiing van het misdrijf moord.
4.
Het hof heeft ten laste van verdachte onder 4 primair bewezenverklaard dat:
‘hij op of omstreeks 16 juni 2008 in de gemeente Almelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade (wethouder) [betrokkene 1] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, voorzien van een of meer pisto(o)l(en) en/of munitie naar het Stadhuis in Almelo is gegaan en/of (vervolgens) in dat stadhuis een of meer van die pisto(o)l(en) heeft (door)geladen en/of tegen (een) medewerker(s) op dat stadhuis heeft gezegd/geroepen —zakelijk weergegeven— dat hij verdachte wethouder [betrokkene 1] wilde spreken en/of (nadat hij [betrokkene 1] niet gevonden had)
een aantal medewerkers van de gemeente (in de werkkamer van wethouder [betrokkene 2]) heeft gegijzeld/van de vrijheid beroofd en/of daarbij die medewerkers meermalen) heeft gezegd dat wethouder [betrokkene 1] moest komen, althans woorden van dergelijke strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;’
5.
Het hof heeft voorts ten aanzien van zijn beslissing, dat alle feiten en omstandigheden naar het oordeel van het hof het voornemen en het begin van uitvoering van verdachte aantonen om wethouder [betrokkene 1] te vermoorden, het volgende in zijn arrest overwogen (inclusief voetnoten):
‘De advocaat-generaal is met de rechtbank van oordeel dat de primair tenlastegelegde poging tot moord c.q. poging tot doodslag op [betrokkene 1] niet bewezen kan worden verklaard, aangezien de in de tenlastelegging omschreven handelingen en gedane uitlatingen van verdachte geen begin van uitvoering als bedoeld in artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht opleveren.
Van een begin van uitvoering tot moord of doodslag met een pistool kan naar het oordeel van de advocaat-generaal geen sprake zijn geweest, nu verdachte op geen enkele wijze binnen (schiet)bereik is gekomen van het beoogde slachtoffer. Volgens de advocaat-generaal is sprake van strafbare voorbereidingshandelingen.
De verdediging heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte het opzet heeft gehad om [betrokkene 1] te doden. Wegens het ontbreken van die intentie kan de primaire noch de subsidiaire telastelegging bewezen worden verklaard. Acht het hof het opzet wel bewezen dan kan volgens de raadsvrouw niet van een strafbare poging worden gesproken, aangezien dan sprake zou zijn van vrijwillige terugtred. Het misdrijf zou dan niet zijn voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van verdachte afhankelijk, nu verdachte zelf de beslissing heeft genomen de gijzeling vreedzaam te beëindigen.
Ook het meer subsidiair tenlastegelegde, de bedreiging van [betrokkene 1], kan naar het oordeel van de verdediging niet bewezen worden verklaard. De raadsvrouw merkt in dit verband op dat verdachte weliswaar tegen de slachtoffers heeft gezegd: ‘[Betrokkene 1] dood, ik dood’, maar dat die uitlating, gelet op de context waarin hij gedaan is, niet als een reële bedreiging kan worden aangemerkt. Bovendien blijkt, volgens de raadsvrouw, nergens uit de stukken dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en dat bij hem daadwerkelijk vrees kon ontstaan.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor de beantwoording van de vraag of sprake was van poging tot moord of poging tot doodslag dienen de vragen te worden beantwoord of verdachte het voornemen had om een moord of doodslag te plegen en of dit voornemen zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad zijn gedragingen aan te merken als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf, als zij naar de uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf.
Verdachte heeft bekend dat hij op 16 juni 2008 op zoek is gegaan naar [betrokkene 1] en dat hij, toen hij daartoe het stadhuis betrad, twee geladen pistolen bij zich had.28.
De getuige [betrokkene 5]29. heeft bij de rechter-commissaris, zakelijk weergegeven, verklaard:
‘[Verdachte] kwam op 16 juni 2008 met een duidelijk doel bij ons binnen, namelijk [betrokkene 1]. Hij zei wat zijn missie was. Hij zei: ‘[Betrokkene 1] dood, ik dood, klaar’. Hij had voortdurend vuurwapens in zijn hand en had deze op ons gericht’.
De getuige [betrokkene 6]30. heeft bij de rechter-commissaris, zakelijk weergegeven, verklaard:
‘We wilden net met de vergadering beginnen toen [verdachte] zijn hoofd om de deur stak en informeerde naar [betrokkene 1]. [Betrokkene 2] heeft gezegd dat hij niet wist waar [betrokkene 1] was. Ongeveer twee minuten later kwam hij weer binnen. Het werd duidelijk dat hij [betrokkene 1] wilde spreken. Hij had een pistool in zijn hand. Hij stapte direct op [betrokkene 2] af en pakte hem bij zijn haar/hoofd. Op een gegeven moment zei hij: ‘Eerst [betrokkene 1] en dan ik.’, waarbij hij met zijn pistool op zijn hoofd wees.’
De getuige [betrokkene 4]31. heeft bij de rechter-commissaris, zakelijk weergegeven, verklaard:
‘Er waren bij de gijzeling twee wapens aanwezig. [Verdachte] (het hof leest: verdachte) herhaalde dat [betrokkene 1] moest komen. [Betrokkene 1] moest dood en ik begreep ook dat hijzelf dood wilde’.
De getuige [betrokkene 2]32. heeft bij de rechter-commissaris, zakelijk weergegeven, verklaard:
‘[Verdachte] heeft diverse keren gezegd dat hij niet ons moest hebben maar [betrokkene 1]. Hij zei meerdere keren; ‘[Betrokkene 1] dood, ik dood, alles klaar’.
De getuige [betrokkene 3]33. heeft bij de rechter-commissaris, zakelijk weergegeven, verklaard:
‘Op 16 juni 2008 kwam [verdachte] de kamer van [betrokkene 2] binnen stormen met een getrokken pistool. Hij maakte kenbaar dat hij [betrokkene 1] wilde spreken. Hij zei ook: ‘[Betrokkene 1] dood, ik dood’.
[Betrokkene 7]34., zoon van verdachte, heeft, zakelijk weergegeven, verklaard:
‘Ik weet dat mijn vader problemen met de gemeente heeft. Ik heb mijn vader vaak horen zeggen dat hij de mensen die bij de gemeente werken dood wilde schieten.
Ongeveer twee weken geleden hadden wij een haringfeest bij [B] georganiseerd.
Voorafgaand aan dit feest heb ik mijn vader een pistool achter het systeemplafond van de zaak zien leggen.’
Blijkens het zaaksproces-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de politie Twente heeft [betrokkene 8] hen op 28 mei 2008 verteld dat [verdachte] hem, en via hem ook wethouder [betrokkene 1], heeft bedreigd met de woorden dat ‘hij zou gaan slapen’ als [verdachte] de vergunning voor zijn horecazaak niet zou krijgen. Dit verhaal is bevestigd door het gesprek van verbalisant [verbalisant 1] met [betrokkene 9], directeur Stadstoezicht van de gemeente Almelo, op 27 mei 2008, waarbij deze onder andere meldde: [Betrokkene 8] vertelde dat hij door [verdachte] met de dood was bedreigd met de woorden ‘Als de vergunning niet doorgaat of niet wordt verleend, ga jij slapen en dan loopt het niet goed voor jullie af.’35.
Verdachte heeft verklaard dat [betrokkene 1] de schuld is van al zijn problemen36..
Verdachte is met twee geladen pistolen het stadhuis binnengegaan37.. Hij heeft gevraagd om [betrokkene 1] te spreken38.. Toen hij hoorde dat dit niet mogelijk was, is hij, zonder dat daarvoor toestemming was verleend, doorgelopen naar de (beveiligde) eerste etage, waar zich de kamer van [betrokkene 1] bevindt39. en waar verdachte volgens zijn verklaring bij het hof40. eerder een bespreking met [betrokkene 1] had gehad. Hij is daar op zoek gegaan naar [betrokkene 1]. Vervolgens heeft hij [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokkene 5] en [betrokkene 6] gegijzeld. Hij heeft meermalen de woorden geroepen ‘[Betrokkene 1] dood, ik dood’. Een van de pistolen heeft hij op [betrokkene 2] gericht, waarna hij de trekker overhaalde. De gegijzelden hoorden vervolgens een klik.41. Ook in de opgenomen telefoongesprekken vanuit de kamer van wethouder [betrokkene 2] heeft verdachte meermalen gezegd dat hij [betrokkene 1] wilde doden42..
Verdachte had eerst zijn eigen zaak en zijn auto in brand gestoken. Hieruit leidt het hof af dat verdachte alle schepen achter zich had verbrand. Hij is vervolgens op zoek gegaan naar [betrokkene 1] met de intentie om hem te vermoorden en vervolgens een eind aan zijn eigen leven te maken.
Alle feiten en omstandigheden, in hun onderlinge verband en samenhang bezien, tonen naar het oordeel van het hof aan het voornemen en het begin van uitvoering van verdachte om wethouder [betrokkene 1] te vermoorden. Voornoemde gedragingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm te beschouwen als te zijn gericht op voltooiing van het misdrijf moord, het met voorbedachte raad doden van [betrokkene 1]. Dat het bij een poging is gebleven, is te danken aan het enkele feit dat [betrokkene 1] niet in zijn kamer aanwezig was en ook niet op een later moment bij verdachte is gekomen of is gebracht. Van vrijwillige terugtred is dan ook geen sprake. Het door de rechtbank en de advocaat-generaal gehanteerde criterium dat geen sprake is van een poging aangezien [betrokkene 1] op geen enkele wijze binnen het schietbereik is gekomen van verdachte, vindt ten slotte geen steun in het recht.’
6.
Het hof heeft uit de bewijsmiddelen het volgende kunnen afleiden. Verdachte had een paar weken voor het feit al een pistool dat hij verstopte achter het plafond van zijn zaak. Hij had ook meermalen gezegd dat hij mensen die bij de gemeente werkten dood wilde schieten. Hij heeft eind mei ook twee mensen van de gemeente, [betrokkene 8] en via deze wethouder [betrokkene 1], bedreigt met de dood. Verdachte achtte [betrokkene 1] de schuld van al zijn problemen. Op 16 juni is verdachte met twee geladen pistolen het stadhuis binnen gegaan met de mededeling dat hij [betrokkene 1] wilde spreken. Toen hij hoorde dat dit niet mogelijk was zonder afspraak is hij doorgelopen naar de beveiligde eerste verdieping waar de kamer van [betrokkene 1] zich bevond. Daar is hij op zoek gegaan naar [betrokkene 1]. Hij heeft vervolgens vijf andere gemeentemensen, bij wie hij eerder naar [betrokkene 1] had geïnformeerd, gegijzeld. Hij heeft daarbij meerdere keren gezegd dat hij niet die mensen moest hebben, maar [betrokkene 1], en dat [betrokkene 1] moest komen. Hij zei ook: ‘[Betrokkene 1] dood, ik dood, alles klaar’. Voor de gegijzelden was duidelijk dat [betrokkene 1], volgens verdachte, dood moest. Verdachte heeft daarbij een keer de trekker van een van de pistolen overgehaald, terwijl hij deze op wethouder [betrokkene 2], een van de gegijzelden, richtte. Ook in de opgenomen telefoongesprekken die verdachte tijdens de gijzeling voerde met de politie heeft verdachte meermalen gezegd dat hij [betrokkene 1] wilde doden. Voorafgaand aan zijn komst naar het gemeentehuis had verdachte zijn zaak en zijn auto in brand gestoken. Uit het voorgaande heeft het hof niet onbegrijpelijk het voornemen en het begin van uitvoering van verdachte kunnen afleiden om wethouder [betrokkene 1] te vermoorden.
7.
Om aan te sluiten bij de woorden in de toelichting op het middel onder 3 heeft het hof de door hem in aanmerking genomen gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen beschouwen als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf moord. De uitvoeringshandelingen lagen dicht genoeg aan tegen het uitvoeren (verdachte was met twee geladen pistolen in zijn handen op de, voor verdachte niet zonder meer toegankelijke, beveiligde verdieping waar [betrokkene 1] normaal zat, op zoek naar [betrokkene 1], om ten slotte mensen te gijzelen opdat [betrokkene 1] zich zou melden) en uit de handelingen bleek gevaar (de geladen pistolen, verdachtes mededelingen dat [betrokkene 1] dood moest, en het overhalen van de trekker van een van de pistolen in de richting van een van de gegijzelden).
8.
De opmerking in de toelichting op het middel onder ‘ten eerste’, dat niet, althans onvoldoende vaststaat dat verdachte het geplande voornemen had om wethouder [betrokkene 1] te doden en dat de gedragingen van verdachte daadwerkelijk waren gericht op de voltooiing van dit misdrijf, miskent dat het hof uit de bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden dat verdachte reeds enige tijd in ieder geval één pistool verstopt hield en al eerder had gezegd mensen van de gemeente dood te willen schieten, alsmede reeds eerder [betrokkene 8], en via deze [betrokkene 1], met de dood had bedreigd als een vergunning niet rond zou komen, en dat verdachte, toen hij met twee geladen pistolen in zijn handen het gemeentehuis binnenkwam gericht op zoek was naar [betrokkene 1], en zelfs zo ver ging om vijf mensen te gijzelen opdat [betrokkene 1] zich zou melden, terwijl verdachte voorts meermalen mededeelde dat [betrokkene 1] dood moest. Het hof heeft hieruit het ‘geplande’ voornemen en het gericht zijn op de voltooiing van het misdrijf van verdachte niet onbegrijpelijk kunnen afleiden.
9.
De opmerking in de toelichting onder ‘ten tweede’houdt in dat er tussen verdachte en [betrokkene 1] geen regelrecht contact heeft plaatsgevonden. Onder verwijzing naar Remmelink in zijn conclusie bij HR 8 september 1987 (LJN: AC0501, NJ 1988/612, m.nt 'tH) menen de stellers van het middel dat derhalve des te minder gezegd zou kunnen worden dat er sprake is geweest van een uitvoeringshandeling die naar uiterlijke verschijningsvorm te beschouwen was als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf moord.
10.
De stellers van het middel gaan daarbij overigens uit van een veel beperkter invulling van het begrip ‘regelrecht contact’ dan Remmelink in zijn conclusie; zij gaan er immers van uit dat pas van een poging gesproken kan worden indien verdachte daadwerkelijk contact had gehad met [betrokkene 1]. Het regelrecht contact van Remmelink is echter ruimer van inhoud en omvat ook contact met de plek waar het delict moet plaatsvinden. In de uitspraak van de Hoge Raad van 8 september 1987 ging het om een in de voorbereidingsfase gestaakte overval op een grenswisselkantoor. De verdachten zaten, gewapend en gemaskerd, in hun auto met draaiende motor te wachten tot een werknemer van het kantoor dit van buitenaf zou openen. Bedoelde werknemer kreeg argwaan toen hij de auto zag en waarschuwde de politie. De verdachten waren de auto dus niet uit geweest, noch hadden ze — in of vanuit die auto — een gedraging verricht welke naar haar uiterlijke verschijningsvorm moest worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf, aldus de Hoge Raad. Ook Remmelink wijst er op dat het enkel gewapend en gemaskerd in een auto met draaiende motor zitten, niet voldoende is voor een poging; daarnaast is nog iets van een uitvoeringshandeling nodig, ‘al zou het slechts een gedraging zijn, die nog niet het grondfeit zelf zou betreffen, maar de adiafora ervan’. Als voorbeeld wijst hij op de uitspraak van de Hoge Raad van 24 oktober 1978 (LJN: AC6373, NJ 1979/52, m.nt Th.W.v.V.). De verdachte in die zaak had samen met een ander, gewapend en gemaskerd en met een lege weekendtas, aangebeld bij een uitzendbureau. Op hun bellen werd echter niet opengedaan; wel werden ze door de gereedstaande politie aangehouden. De Hoge Raad achtte het gewapend en gemaskerd, met een lege weekendtas, aanbellen bij een kantoor, gedragingen die zijn aan te merken als een begin van uitvoering.
11.
In het licht van het voorgaande zie ik niet waarom in de onderhavige zaak het ontbreken van direct fysiek contact tussen verdachte en wethouder [betrokkene 1] in de weg zou staan aan het aannemen van een poging. Verdachte is veel verder gegaan dan het gewapend ‘aanbellen’ bij het gemeentehuis, hij is gericht op zoek gegaan naar wethouder [betrokkene 1], en is doorgedrongen tot de beveiligde eerste verdieping waar hij wist dat de wethouder zat; toen verdachte [betrokkene 1] daar niet kon vinden, heeft hij vervolgens op gewelddadige wijze, door het gewapend gijzelen van vijf gemeentemensen, geprobeerd de komst van [betrokkene 1] af te dwingen, waarbij hij meerdere keren heeft laten weten dat [betrokkene 1] dood moest. Dat lijken mij meer dan voldoende gedragingen voor het hof om een begin van uitvoering aan te kunnen nemen. Zoals het hof voorts ook overweegt vindt het criterium dat geen sprake is van een poging aangezien [betrokkene 1] op geen enkele wijze binnen het schietbereik is gekomen van verdachte, geen steun in het recht.
12.
Onder ‘ten derde’wordt ten slotte aangevoerd dat de uitvoering van het misdadig voornemen niet voltooid is ten gevolge van omstandigheden van de wil van verdachte afhankelijk. Verdachte zou immers zelf besloten hebben om zijn wapens neer te leggen.
13.
Het hof heeft overwogen dat het te danken is aan het enkele feit, dat [betrokkene 1] niet in zijn kamer aanwezig was en ook niet op een later moment bij verdachte is gekomen of gebracht, dat het bij een poging is gebleven. Ik acht deze overweging van het hof niet onbegrijpelijk. Tijdens telefonisch contact tussen verdachte en de politie, en verdachte ook in dat telefonisch contact liet weten [betrokkene 1] te willen doodmaken, is de poging feitelijk ten einde gekomen. Duidelijk is dat op dat moment geen ontmoeting tussen verdachte en [betrokkene 1] meer zou plaatsvinden. Dat was zeker niet de keuze van verdachte; hij wilde nog steeds [betrokkene 1] doodmaken. Het hof heeft derhalve kunnen oordelen dat de niet-voltooiing van het misdrijf het gevolg was van omstandigheden die niet van de wil van verdachte afhankelijk waren.
14.
Het middel faalt derhalve in alle onderdelen.
15.
Het tweede middel klaagt dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom ten aanzien van het handelen van verdachte geen sprake zou zijn geweest van vrijwillige terugtred ten aanzien van feit 4.
16.
Ter zitting van 12 november 2010 heeft de raadsvrouw blijkens haar pleitnota (p. 23) dienaangaande het volgende aangevoerd:
‘Voorts heeft te gelden dat [verdachte] zelf de beslissing heeft genomen om de kamer van wethouder [betrokkene 2] vrijwillig te verlaten, met achterlating van de wapens en onder het aanbieden van excuses. Als dan al van een poging zou kunnen worden gesproken — quod non! -, moet worden vastgesteld dat deze niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van [verdachte] afhankelijk.’
17.
Het hof heeft dienaangaande overwogen dat het te danken is aan het enkele feit, dat [betrokkene 1] niet in zijn kamer aanwezig was en ook niet op een later moment bij verdachte is gekomen of gebracht, dat het bij een poging is gebleven, en dat van vrijwillige terugtred dan ook geen sprake is.
18.
Dat ik dat oordeel van het hof niet onbegrijpelijk vind heb ik hierboven onder 13 al prijsgegeven. In welk opzicht het hof niet zou hebben voldaan aan de aan de bewijsmotivering te stellen eisen is mij dan niet duidelijk. Het hof heeft met zijn motivering immers tot uitdrukking gebracht dat de omstandigheid dat de moord in een poging is blijven steken, niet het gevolg was van een vrijwillige keuze van verdachte, maar is voortgevloeid uit de omstandigheid dat verdachte zijn beoogd slachtoffer [betrokkene 1] niet heeft kunnen vinden. Dat verdachte op een gegeven moment, in de context van een onderhandeling met de politie, zijn wapens heeft neergelegd en de gijzelruimte heeft verlaten, staat hier los van.
19.
Ook al zou zijn poging deels vrijwillig zijn gestaakt, dan hoeft, mede in aanmerking genomen de langdurige volharding in zijn streven, die omstandigheid niet te leiden tot de gevolgtrekking dat er sprake was van vrijwillige terugtred in de zin van art. 46b Sr.1.
20.
Het middel faalt derhalve.
21.
Het derde middel klaagt dat het hof ten onrechte en op onbegrijpelijke wijze heeft geoordeeld dat in het onderhavige geval geen sprake zou zijn geweest van vrijwillige terugtred door verdachte, omdat de door verdachte verrichte gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zouden moeten worden aangemerkt als een voltooide poging tot moord, terwijl de maatstaf is of verdachte zijn handelen heeft gestaakt alvorens hij is gekomen tot een voltooid misdrijf.
22.
Zoals ik hierboven al heb aangegeven heeft verdachte alles wat op dat moment in zijn macht lag gedaan om te proberen [betrokkene 1] te doden, zonder dat het gewenste resultaat is bereikt. Dan is er in het algemeen geen plaats meer voor vrijwillige terugtred.2.
23.
Een van buiten komende oorzaak heeft, volgens het hof, de voltooing van het voorgenomen misdrijf belet. Wethouder [betrokkene 1] was niet ter plaatse en zou na de aanvang van de gijzeling daar ook niet verschijnen.
Als de voltooiing van het voorgenomen misdrijf stuit op van buiten komende omstandigheden, en ondanks diens volhardend streven in de uitvoeringsfase niet in de macht van de poger is gekomen, is voor tot straffeloosheid leidende vrijwillige terugtred, althans in beginsel, geen plaats meer. Die situatie is hier aan de orde, zoals het hof in zijn overwegingen voldoende tot uitdrukking heeft gebracht.
24.
Het hof heeft niet overwogen dat vrijwillige terugtred niet meer mogelijk is omdat de door verdachte verrichte gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden aangemerkt als een voltooide poging. Het hof heeft immers geoordeeld dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm te beschouwen zijn als te zijn gericht op voltooiing van het misdrijf moord. En dat het bij een poging is gebleven, omdat [betrokkene 1] er niet was. Van een verkeerde maatstaf, zoals in het middel wordt aangevoerd, is geen sprake.
25.
Het middel faalt.
26.
Het vierde middel klaagt dat het hof ten onrechte en op onbegrijpelijke wijze heeft geoordeeld dat aan verdachte geen beroep op vrijwillige terugtred toekomt nu verdachte door van buiten komende factoren het misdrijf niet zou hebben voltooid.
27.
Het middel faalt op grond van de overwegingen onder 13 en 23.
28.
Het vijfde middel klaagt dat het hof ten onrechte het oordeel, dat de voorwaarden voor de aanvaarding van een beroep op psychische overmacht niet zijn vervuld, onvoldoende heeft gemotiveerd, terwijl 's hofs oordeel onbegrijpelijk is.
29.
Het hof heeft in zijn arrest ten aanzien van het beroep op psychische overmacht het volgende overwogen en beslist:
‘De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hij heeft gehandeld uit psychische overmacht. Zij heeft hiertoe gesteld, kort samengevat, dat als gevolg van de werk- en handelwijze van de gemeente bij verdachte grote innerlijke spanning is ontstaan. Volgens haar heeft deze spanning uiteindelijk geresulteerd in het ‘klappen van een zekering’ bij verdachte op 16 juni 2008.
De raadsvrouw heeft hierbij verwezen naar het door psychiater De Jong opgestelde rapport van 23 maart 2009 en het PBC-rapport van 21 november 2008.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hieromtrent als volgt.
Voor het aanvaarden van een beroep op psychische overmacht is vereist dat sprake is geweest van een onmiddellijke, van buiten komende drang, die zo krachtig is dat verdachte daaraan geen weerstand behoefde te bieden. Er dient sprake te zijn van een zodanige druk dat in gemoede kan worden aangenomen dat de wilsvrijheid van verdachte is aangetast en van hem in concreto redelijkerwijs niet te vergen viel dat hij weerstand bood aan de druk van de betreffende omstandigheden. Een dergelijke, van buiten komende drang en druk zijn in casu niet aannemelijk geworden.
Het hof wil wel aannemen dat verdachte onder een bepaalde mate van druk stond, doordat de gemeente Almelo -reëel of in zijn beleving- onrechtvaardig jegens hem had gehandeld en nog steeds handelde, maar uit het verhandelde ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat de uitwendige druk zodanig krachtig is geweest dat hij daaraan geen weerstand heeft kunnen en hoeven bieden.
Psychiater De Jong heeft in zijn rapport van 27 mei 2009 gesteld dat de gebeurtenissen op 16 juni 2008 plaatsvonden in een acute stress toestand en dat sprake was van verlies van controle c.q. een falen van afweermechanismen. Ter terechtzitting in hoger beroep is psychiater De Jong als deskundige gehoord. Hij heeft de inhoud en conclusies van zijn rapport bevestigd en toegelicht.
Het hof is van oordeel dat de conclusies van psychiater De Jong dienen te worden bezien in het kader van de toerekenbaarheid.
Vooropgesteld wordt dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een multidisciplinair persoonlijkheidsonderzoek.
Psychiater De Jong heeft enkele malen met verdachte gesproken. Ook heeft hij met de echtgenote van verdachte gesproken. Hij had echter niet de beschikking over het volledige procesdossier. Op grond van dit onderzoek heeft psychiater De Jong geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het plegen van het hem tenlastegelegde feitencomplex verminderd toerekeningsvatbaar is.
Het hof acht dit aannemelijk voor de feiten 1, 2 en 4 en neemt deze conclusie van psychiater De Jong —verminderd toerekeningsvatbaar— over ten aanzien van deze feiten en maakt de inhoud daarvan tot zijn oordeel.
Het hof heeft geen aanwijzingen dat verdachte ten tijde van het plegen van het hem tenlastegelegde feitencomplex lijdende was aan een zodanige ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens dat de feiten hem in het geheel niet kunnen worden toegerekend. Verdachte is dus strafbaar.’
30.
Indien een beroep op psychische overmacht is gedaan, zal de rechter op grond van dat verweer moeten onderzoeken of de voorwaarden voor aanvaarding van psychische overmacht zijn vervuld. Die houden in dat sprake moet zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.3.
31.
Het hof heeft de juiste maatstaf toegepast en geoordeeld dat een dergelijke van buiten komende drang niet aannemelijk is geworden. Het hof wil wel aannemen dat verdachte onder enige druk stond door het — reëel of in zijn beleving — onrechtvaardig handelen jegens hem door de gemeente Almelo, maar acht niet aannemelijk dat deze druk zodanig krachtig is geweest dat verdachte daaraan geen weerstand heeft kunnen en hoeven bieden.
32.
Dit oordeel van het hof acht ik niet onbegrijpelijk. De moeizame relatie met de gemeente zal ongetwijfeld tot frustraties hebben geleid bij verdachte, en zou dat waarschijnlijk ook bij een gemiddeld persoon doen, maar levert toch niet een zodanige externe druk dat een gemiddeld persoon daar geen weerstand tegen zou kunnen en hoeven bieden, doch tot poging tot moord en gijzeling zou kunnen overgaan.
33.
Van ‘een samenloop van uitzonderlijke exogene factoren’, zoals in de toelichting op het middel wordt gesteld, was volgens het hof dus geen sprake. De psychische toestand van verdachte, de door psychiater De Jong in zijn rapport genoemde ‘acute stresstoestand’ of het in het pleidooi door de verdediging omschreven ‘klappen van een zekering’, is echter geen van buiten komende drang, waaraan geen weerstand geboden zou kunnen of hoeven te worden. Dat zijn psychische factoren die in het algemeen een rol spelen bij de vraag naar (on)toerekenbaarheid. Bij psychische overmacht ligt het zwaartepunt van de ontoerekenbaarheid in externe omstandigheden, bij ontoerekenbaarheid in de geest van de dader. Waar het bij psychische overmacht in beginsel om een gemiddeld persoon gaat, draait het bij de vraag naar toerekenbaarheid er om in hoeverre de verdachte psychisch afwijkt van een gemiddeld persoon.
34.
In dat licht is het ook niet onbegrijpelijk dat het hof de psychische toestand van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten beziet in het kader van de toerekenbaarheid.
35.
Het middel faalt.
36.
Het zesde middel klaagt dat het hof ten onrechte de deskundigenverklaring van psychiater De Jong waarnaar de verdediging expliciet heeft verwezen bij de beoordeling van het beroep op de schulduitsluitingsgrond van psychische overmacht op onbegrijpelijke wijze heeft gekwalificeerd door te overwegen dat deze dient te worden bezien in het kader van de toerekenbaarheid.
37.
De Jong doet als deskundige in zijn rapport en ter zitting van 12 en 25 november 2010 uitspraken over de psychische toestand waarin verdachte zich bevond ten tijde van het plegen van de feiten. Voorts doet De Jong een uitspraak over de mate waarin de feiten verdachte kunnen worden toegerekend; hij komt tot de conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van de hem tenlastegelegde feiten verminderd toerekeningsvatbaar was. Het hof kon deze conclusie overnemen en tot zijn oordeel maken ten aanzien van de vraag in hoeverre de feiten verdachte kunnen worden toegerekend.
38.
Zoals ik ten aanzien van het vijfde middel al heb overwogen is het ook niet onbegrijpelijk dat het hof de conclusies van De Jong beziet in het kader van de toerekenbaarheid, nu deze conclusies zien op de psychische toestand van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten.
39.
Het middel faalt.
40.
Het zevende middel klaagt dat het hof de getuige-deskundige verklaring van De Jong heeft gedenatureerd door hieraan een andere betekenis toe te kennen dan hieraan mocht worden toegekend, nu het hof deze verklaring heeft verstaan als betrekking hebbend op toerekenbaarheid, terwijl deze rapportage daartoe niet was beperkt, en het rapport bovendien elementen bevatte voor een beroep op psychische overmacht.
41.
De Jong heeft in zijn rapport geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten verminderd toerekeningsvatbaar was. Het hof neemt deze conclusie over. Mij is niet duidelijk in welk opzicht hier van denaturering gesproken kan worden. Het hof verandert immers niets aan de conclusie.
42.
Voor het overige vormt dit middel mijns inziens een herhaling van het vorige middel, maar dan over de boeg van ‘gedenatureerd’ gegooid in plaats van ‘onbegrijpelijk gekwalificeerd’. Beide termen worden overigens ten onrechte gebruikt in juridische zin. Waar het op neer komt is dat in beide middelen wordt gesteld dat het hof het rapport van De Jong had moeten gebruiken bij zijn oordeel over het beroep op psychische overmacht, en het gebruik van het rapport niet had mogen beperken tot de vraag naar de toerekenbaarheid, of (als ik het zevende middel goed lees) zelfs in het geheel niet had mogen gebruiken bij de vraag naar de toerekenbaarheid.
43.
Zoals bij de bespreking van het vijfde middel is overwogen, geeft de afwijzing van het beroep op psychische overmacht geen blijk van een verkeerde rechtsopvatting, en is de beslissing van het hof ook niet onbegrijpelijk. Simpel weergegeven heeft het hof niet onbegrijpelijk geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte onder een van buiten komende druk stond waarvan gezegd zou kunnen worden dat deze van buiten komende drang zo krachtig was dat verdachte daaraan geen weerstand hoefde te bieden.
44.
Het hof was niet verplicht bij dit oordeel het rapport van De Jong te gebruiken. Geen rechtsregel dwong het hof hiertoe en ook de inhoud van het rapport niet. Het stond het hof voorts vrij om de inhoud van het rapport van De Jong te gebruiken bij de vraag naar de mate waarin de feiten verdachte kunnen worden toegerekend, zeker waar De Jong zich daar in zijn rapport uitdrukkelijk over uitlaat.
45.
Ook dit middel faalt.
46.
Het achtste middel klaagt dat het hof ten onrechte de rapportage Pro Justitia van het Pieter Baan Centrum buiten beschouwing heeft gelaten bij de beoordeling van het beroep op psychische overmacht, althans dat dit onbegrijpelijk is.
47.
De in de toelichting op het middel geciteerde passage uit het PBC-rapport houdt slecht een hypothese in, welke echter niet getoetst kon worden vanwege de weigering van verdachte om aan het onderzoek mee te werken (rapport p. 21). Het betreft dus geen ‘conclusie’ zoals in de toelichting op het middel onder 3 wordt beweerd. In dat licht kan al niet gezegd worden dat het hof de referentie aan deze hypothese in het beroep op psychische overmacht uitdrukkelijk had moeten betrekken bij zijn afwijzing van dit beroep.
48.
Ik merk voorts op dat, nu de conclusie in het PBC-rapport luidt dat dat geen der gestelde vragen te beantwoorden is door betrokkene's weigering mee te werken aan het onderzoek, er geen bevindingen van het PBC waren waarop het hof überhaupt acht kon slaan bij het beroep op psychische overmacht. De grief onder 5 in de toelichting op het middel dat het hof bij zijn verwerping iets in het midden heeft gelaten, faalt dan ook omdat bij gebrek aan bevindingen er niets was waarover het hof iets in het midden kon laten.
49.
Het achtste middel deelt het lot van de overige middelen.
50.
Het tweede tot en met het achtste middel kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
51.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
52.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑01‑2012
Zie het proces-verbaal van de rechter-commissaris, voor zover inhoudende de verklaring van [betrokkene 5] (d.d. 2 maart 2009).
Zie het proces-verbaal van de rechter-commissaris, voor zover inhoudende de verklaring van [betrokkene 6] (d.d. 2 maart 2009).
Zie het proces-verbaal van de rechter-commissaris, voor zover inhoudende de verklaring van [betrokkene 4] (d.d. 3 maart 2009).
Zie het proces-verbaal van de rechter-commissaris, voor zover inhoudende de verklaring van [betrokkene 2] (d.d. 3 maart 2009).
Zie het proces-verbaal van de rechter-commissaris, voor zover inhoudende de verklaring van [betrokkene 3] (d.d. 16 maart 2009).
Zie het proces-verbaal van verhoor van de getuige [betrokkene 7] d.d. 16 juni 2008, pagina 0725.
Ambtsedig zaaksproces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], opgemaakt en ondertekend op 25 juni 2008, pagina's 203 en 204.
Zie het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 26 juni 2008, pagina 0117.
Zie noot 2.
Zie noot 10.
Zie het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 10] d.d. 16 juni 2008, pagina's 0677 tot en met 0678.
Zie het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 november 2010 van het hof, pagina 8, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
Zie noot 21, 22, 23.
Zie het eerste telefoongesprek tussen verdachte en de onderhandelaar van de politie Twente op 16 juni 2008 vanaf 14.24.15 uur, pagina 3 (aanvullend processtuk ingekomen op 16 juni 2010) en het tweede uitgewerkte telefoongesprek tussen verdachte en de onderhandelaar van de politie Twente op 16 juni 2008 vanaf 15.00.18 uur, pagina .19 (aanvullend processtuk ingekomen op 16 juni 2010).’
Vgl. HR 13 maart 2007, LJN: AZ6709, NJ 2007/171.
Vgl. HR 18 januari 2005, LJN: AR6612, NJ 2005/164.
Vgl. HR 30 november 2004, LJN: AR2067, NJ 2005/94.