Hof Arnhem, 09-12-2010, nr. 21-004312-09
ECLI:NL:GHARN:2010:BO6761
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
09-12-2010
- Magistraten
Mrs. M.H.M. Boekhorst Carrillo, A.G. Coumans, R.H. Koning
- Zaaknummer
21-004312-09
- LJN
BO6761
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2010:BO6761, Uitspraak, Hof Arnhem, 09‑12‑2010
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BT6466, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BT6466
Uitspraak 09‑12‑2010
Inhoudsindicatie
Veroordeling tot 11 jaar gevangenisstraf voor brandstichting, poging moord en gijzeling in gemeentehuis Almelo.
Mrs. M.H.M. Boekhorst Carrillo, A.G. Coumans, R.H. Koning
Partij(en)
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Almelo van 28 oktober 2009 in de strafzaak tegen
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in [verblijfplaats].
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 21 april 2010, 7 juni 2010, 23 juli 2010, 1 november 2010, 12 november 2010 en 25 november 2010 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr M.M.A.J. Goris, naar voren is gebracht.
Omvang van het hoger beroep
De advocaat-generaal heeft het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep voor zover het betreft feit 5 ingetrokken.
Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder 5 tenlastegelegde feit. Hoger beroep tegen deze gegeven vrijspraak staat niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet ontvankelijk verklaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg, ten laste gelegd dat:
- 1.
hij op of omstreeks 16 juni 2008 in de gemeente Almelo tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht in een perceel aan [adres café] ([nummer], café [naam café]), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk in(/nabij de meterkast van) dat perceel een hoeveelheid benzine, althans een brandbare/vluchtige stof, gesprenkeld/gegoten en/of (vervolgens) die benzine, althans die brandbare/vluchtige stof met behulp van een aansteker aan/in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan (de inventaris van) dat café geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (de inventaris) van een/de belendend(e) perce(e)l(en) (woning(en) en/of winkel(s)), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in die woning(en) en/of winkel(s) aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
- 2.
hij op of omstreeks 16 juni 2008 in de gemeente Almelo in een kamer van het Stadhuis in Almelo opzettelijk één of meer personen, genaamd (wethouder) [A] en/of [B] en/of [C] en/of [D] en/of [E], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en), te weten wethouder [F] en/of een of meer van voornoemde perso(o)n(en), te dwingen iets te doen of niet te doen, immers heeft verdachte toen daar in die kamer:
- *
(voortdurend) een of meer pisto(o)l(en)/revolver(s) op die (wethouder) A en/of die [B] en/of die [C] en/of die [D] en/of die [E], gericht gehouden, althans die perso(o)n(en) (voortdurend) (een) pisto(o)l(en)/revolver(s) getoond en/of in het bijzijn van die perso(o)n(en) met die pisto(o)l(en)/revolver(s) gemanipuleerd, en/of
- *
de deur van de kamer waarin die (wethouder) [A] en/of die [B] en/of die [C] en/of die [D] en/of die [E] zich bevonden gebarricadeerd met een tafel en/of stoel(en), althans afgesloten, en/of tegen die (wethouder) [A] en/of [B] en/of [C] en/of [D] en/of [E], gezegd/geroepen —zakelijk weergegeven— dat hij, verdachte, wethouder [F] wilde hebben en/of dat wethouder [F] moest komen/moest worden gebracht en/of ‘[F] dood, ik dood’;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, ter zake dat
hij op of omstreeks 16 juni 2008 in de gemeente Almelo in een kamer van het Stadhuis van Almelo opzettelijk (wethouder) [A] en/of [B] en/of [C] en/of [D] en/of [E], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met dat opzet in die kamer:
- *
(voortdurend) een of meer pisto(o)l(en)/revolver(s) op die (wethouder) [A] en/of die [B] en/of die [C] en/of die [D] en/of die [E], gericht heeft gehouden, althans die perso(o)n(en) (voortdurend) (een) pisto(o)l(en)/revolver(s) heeft getoond en/of in het bijzijn van die perso(o)n(en) met die pisto(o)l(en)/revolver(s) heeft gemanipuleerd, en/of
- *
de deur van de kamer waarin die (wethouder) [A] en/of die [B] en/of die [C] en/of die [D] en/of die [E] zich bevonden heeft gebarricadeerd met een tafel en/of stoel(en), althans heeft afgesloten;
- 3.
hij op of omstreeks 16 juni 2008 in de gemeente Almelo een of meer wapens (pistolen) van categorie III onder 1, en/of een of meer stuks munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad;
- 4.
hij op of omstreeks 16 juni 2008 in de gemeente Almelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade (wethouder) [F] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, voorzien van een of meer pisto(o)l(en) en/of munitie naar het Stadhuis in Almelo is gegaan en/of (vervolgens) in dat stadhuis een of meer van die pisto(o)l(en) heeft (door)geladen en/of tegen (een) medewerker(s) op dat stadhuis heeft gezegd/geroepen —zakelijk weergegeven— dat hij, verdachte, wethouder [F] wilde spreken en/of (nadat hij die [F] niet gevonden had)
een aantal medewerkers van de gemeente (in de werkkamer van wethouder [A]) heeft gegijzeld/van de vrijheid beroofd en/of daarbij die medewerkers (meermalen) heeft gezegd dat wethouder [F] moest komen, althans woorden van dergelijke strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 4 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, ter zake dat
hij op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 1 juni 2008 tot en met 16 juni 2008 in de gemeente Almelo ter voorbereiding van het misdrijf moord dan wel doodslag op (wethouder) [F], opzettelijk een of meer pisto(o)l(en) en/of munitie kennelijk bestemd tot het begaan van dat/die misdrijf/misdrijven, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 4 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, ter zake dat hij op of omstreeks 16 juni 2008 in de gemeente Almelo (wethouder) [F] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend voorzien van een of meer pisto(o)l(en) en/of munitie naar het Stadhuis in Almelo gegaan en/of heeft verdachte tegen (een) medeweker(s) op dat stadhuis heeft gezegd/geroepen —zakelijk weergegeven— dat hij verdachte wethouder [F] wilde spreken en/of ‘[F] dood, (dan) ik dood’ en/of ‘ik wil [F] doodmaken’;
- 6.
hij op of omstreeks 16 juni 2008 in de gemeente Almelo opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een (op het Stadhuisplein staande) personenauto (merk: Opel Zafira, kenteken [kentekennummer]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk in/over die auto een hoeveelheid benzine en/of thinner, althans een brandbare/vluchtige stof, gesprenkeld/gegoten en/of (vervolgens) die benzine/thinner, althans die brandbare/vluchtige stof met behulp van een aansteker aan/in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (het interieur van) die auto, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die auto geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die auto en/of het in de (onmiddellijke) nabijheid van die auto staand straatmeubilair en/of de bestrating en/of (overige) geparkeerde auto's en/of nabijgelegen woning(en)/gebouwen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Salduz-verweer
De raadsvrouw heeft in het bijzonder ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde een beroep gedaan op de jurisprudentie van het EHRM van 27 november 2008 in de zaak Salduz tegen Turkije, kort gezegd omdat door verdachte op 16 juni 2008 na zijn aanhouding bij de politie een verklaring is afgelegd voordat hij met een advocaat heeft kunnen spreken. Deze verklaring dient om die reden uitgesloten te worden van het bewijs.
Bij de beoordeling van het verweer zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Verdachte is aangehouden op maandag 16 juni 2008 om 16:49 uur. Op dezelfde dag om circa 19.30 uur is verdachte uitgebreid door de politie verhoord. Tijdens dit verhoor heeft verdachte onder meer verklaard over de aan hem verweten gedragingen.
Aan het slot van de verklaring (pag. 90) is de volgende zin opgenomen: ‘U vertelt mij dat mijn advocaat op dit moment vanuit een andere ruimte meekijkt.’ Gegevens over deze aanwezige advocaat zijn niet vermeld noch anderszins bekend geworden. Namens verdachte is aangevoerd dat hij op dat moment nog geen advocaat had. In het dossier bevindt zich ook geen formulier waaruit blijkt dat een piketadvocaat verdachte die dag voor het betreffende verhoor heeft bezocht. Het is onduidelijk gebleven welke advocaat op welke titel met het verhoor heeft meegekeken en niet kan worden vastgesteld dat verdachte voorafgaande aan zijn verhoor in de gelegenheid is gesteld om een advocaat te raadplegen. Het moet er daarom voor worden gehouden dat verdachte voorafgaand aan zijn eerste verhoor niet in de gelegenheid is gesteld om een advocaat te raadplegen.
Bij deze problematiek zijn de uitspraak van het EHRM van 27 november 2008, nr 36391/02, NJ 2009, 214 (Salduz tegen Turkije) en de uitspraken van de Hoge Raad van 30 juni 2009, LJN nummers BH 3079 (NJ 2009/349), BH 3081 (NJ 2009/350) en BH 3084 (NJ 2009/351) van belang.
De Hoge Raad heeft uit de rechtspraak van het EHRM afgeleid dat een verdachte die door de politie is aangehouden, aan artikel 6 EVRM in beginsel een aanspraak op rechtsbijstand kan ontlenen, inhoudende dat hem de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie over zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen. Dit brengt volgens de Hoge Raad mee dat de aangehouden verdachte vóór de aanvang van het eerste verhoor dient te worden gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat. Behoudens een ondubbelzinnige afstand van dat recht door de verdachte (uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend) en bij bepaalde dwingende redenen, van welke uitzonderingen in deze zaak niet is gebleken, zal hem binnen de grenzen van het redelijke de gelegenheid moeten worden geboden dat recht te verwezenlijken. Die gelegenheid is de aangehouden verdachte niet geboden en dat is een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Bij een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering dient bij de vraag of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en zo ja, welk rechtsgevolg, rekening gehouden te worden met de in het tweede lid van dat artikel genoemde factoren. Het hof zal die factoren bespreken.
Het belang dat het geschonden voorschrift dient, is in belangrijke mate maar niet uitsluitend de betrouwbaarheid van een door een ingesloten verdachte afgelegde verklaring. Het belang dient tevens een meer formeel recht van een verdachte, namelijk om zijn procespositie in vrijheid te kunnen bepalen. Het als tweede genoemde belang wordt in het Nederlandse strafprocesrecht primair beschermd door het bepaalde in artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering: een als verdachte gehoord persoon heeft het recht om te zwijgen en deze moet uitdrukkelijk op dat recht worden gewezen.
De derde meewegende factor is het nadeel dat door het vormverzuim is veroorzaakt. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
Het hof stelt in deze zaak vast dat de proceshouding van verdachte na consultatie van zijn advocaat in belangrijke mate gewijzigd is. Dat recht had verdachte. Uit die gang van zaken vloeit voort dat er in het licht van de eerste en derde hiervoor beschreven factoren sprake is van een zodanig vormverzuim dat met de enkele constatering daarvan niet kan worden volstaan. Het hof zal daarom het verweer van de raadsvrouw honoreren en de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie op 16 juni 2008 niet voor het bewijs bezigen.
Betrouwbaarheid van de getuigen
Namens verdachte heeft de raadsvrouw bepleit dat de verklaringen van [G] niet voor het bewijs van het tenlastegelegde mogen worden gebezigd, omdat deze verklaringen niet betrouwbaar zouden zijn. Datzelfde geldt volgens haar voor de verklaringen die de zoon van verdachte, [H], tegenover de politie heeft afgelegd, omdat hij zwakbegaafd en beïnvloedbaar zou zijn en zonder bijstand van een tolk is gehoord.
Het hof zal de verklaringen van [G] niet voor het bewijs bezigen. In het midden kan dus blijven of deze verklaringen al dan niet betrouwbaar zijn en het gevoerde verweer zal verder onbesproken blijven.
Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [H] tegenover de politie. Ter terechtzitting in hoger beroep is het interview van RTV-Oost met [H] op 16 juni 2008 getoond. Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat uit dit interview niet aannemelijk is geworden dat bij [H] sprake is van een zodanige gebrekkige (taal)ontwikkeling dat hij niet zonder tolk had kunnen worden gehoord en dat zijn verklaring niet betrouwbaar is. Dat hij voor de televisiecamera niet geheel gelijkluidend verklaart als tegenover de politie, maakt ook niet dat de politieverklaringen niet betrouwbaar zouden zijn en wekt gegeven het forum en het moment zelfs geen verwondering.
Het hof acht de substantiële onderdelen uit de verklaring van [H] bij de politie op 16 juni 2008 over de betrokkenheid van verdachte —in onderlinge samenhang bezien en in combinatie met het ondersteunende bewijs— zodanig betrouwbaar dat deze verklaring als bewijsmiddel kan en zal worden gebruikt.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Niet weersproken, vaststaande feiten
Op 16 juni 2008 om ongeveer 10.00 uur is verdachte naar een tankstation [adres tankstation] gereden waar hij enkele door hem meegenomen plastic kannen met benzine heeft gevuld. Vervolgens is hij naar het Grandcafé [naam café] [adres café] gereden, waar hij de benzine in het café heeft gesprenkeld. Uit het onderzoek dat op 16 juni 2008 door de politie is verricht, is gebleken dat in en bij de meterkast brandversnellende middelen zijn gevonden.
In het Grandcafé [naam café] is brand ontstaan. Volgens het relaasproces-verbaal hebben meerdere getuigen knallen en ontploffingen gehoord uit de richting van het Grandcafé [naam café]. De ontploffingen werden gevolgd door vallend glas, afkomstig van gesprongen ruiten van het café. Verdachte heeft het café verlaten en is in zijn personenauto (Opel Zafira), met daarin een fles thinner, naar het stadhuis te Almelo gereden. Nadat hij zijn auto voor de trappen van het stadhuis heeft geparkeerd, heeft verdachte deze auto in brand gestoken. Vervolgens is verdachte, met twee door hem meegenomen geladen pistolen, het stadhuis binnen gelopen. Daar is hij naar de eerste verdieping gelopen en heeft hij volgens verschillende getuigen, werkzaam in het gemeentehuis als receptionist, bode of secretaresse, geïnformeerd naar wethouder [F] en heeft hij gezegd dat hij hem wilde spreken. Daarbij heeft hij een pistool gepakt en dit doorgeladen. In het stadhuis is hij op de eerste verdieping een kamer binnen gegaan. Daar trof hij vijf personen, te weten wethouder [A], [B], [C], [D] en [E]. Met in ieder geval één geladen pistool in zijn hand heeft verdachte één of meer van de vijf hiervoor genoemde personen bevolen de lamellen voor de ramen te sluiten en de deur te barricaderen. Gedurende ongeveer vijf en een half uur heeft verdachte de pistolen herhaaldelijk op de aanwezigen gericht en heeft hij de aanwezigen verboden de kamer te verlaten.
Ten aanzien van feit 1
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in Grandcafé [naam café] door met een aansteker een hoeveelheid door hem gesprenkelde benzine aan te steken. Daarbij is volgens de advocaat-generaal sprake geweest van zowel gemeen gevaar voor goederen als te duchten levensgevaar voor personen.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. De raadsvrouw heeft gesteld dat verdachte de benzine niet heeft aangestoken, maar dat de brand mogelijk zou zijn ontstaan door kortsluiting, aangezien een krachtige explosie heeft plaatsgevonden.
Subsidiair is de raadsvrouw van oordeel dat van te duchten levensgevaar voor personen of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van personen niet is gebleken nu de ontruimingen, die op last van de politie en de brandweer hebben plaats gevonden, slechts voorzorgsmaatregelen zijn geweest.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij met de bedoeling om in het Grandcafé [naam café] [adres café] brand te stichten op 16 juni 2008 naar het tankstation [adres tankstation] is gereden en dat hij daar plastic kannen met benzine heeft gevuld. In het tweede telefoongesprek dat verdachte met een onderhandelaar van de politie Twente vanuit de kamer van wethouder [A] heeft gevoerd, heeft verdachte bekend dat hij het Grandcafé [naam café] in brand heeft gestoken: ‘A: Ik heb de zaak verbrand.’
Verdachte heeft voorts tegen de getuigen [D] en [B] gezegd dat hij zijn Grandcafé in brand heeft gestoken.
Dat de brand zou zijn ontstaan door kortsluiting dan wel door een explosie die los staat van het handelen van verdachte, zoals namens hem is aangevoerd, is niet aannemelijk geworden.
Voor wat betreft het te duchten levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel overweegt het hof dat in het proces-verbaal is gerelateerd dat de politie en de brandweer bewoners in de directe omgeving van de brand hebben geëvacueerd en dat een aantal winkellocaties in de directe omgeving, in verband met ondermeer de veiligheid van personen, is ontruimd.
Bovendien blijkt uit de verklaring van hoofdbrandmeester [J] dat de brand van het grandcafé een uitslaande brand was die met hevige rookontwikkeling gepaard ging. Volgens getuige [J] waren vele bedrijven in het complex gevestigd, waaronder [winkel 1], [winkel 2], [winkel 3] en [winkel 4]. Getuige [J] heeft opdracht gegeven tot ontruiming van deze winkels. Hij schat dat er enkele tientallen personen het complex hebben moeten verlaten in verband met hun veiligheid. Men heeft specifiek op eventuele slachtoffers gezocht in Grandcafé [naam café] en [winkel 1]. Bij nadere verkenning in [winkel 1] werd [J] medegedeeld dat er een sterke benzinelucht hing en er bleek sprake te zijn van een onveilige situatie. Bij persoonlijke inspectie van het pand constateerde [J] op de begane grond bij [winkel 4] een ontzet plafond. Een dergelijke situatie kan ontstaan bij een drukgolf tengevolge van een ontploffing. Tijdens de brand ontstond er in de winkel van [winkel 1], grenzend aan Grandcafé [naam café] een enorme rookontwikkeling.
Uit het vorenstaande volgt dat er ten tijde van de brand personen aanwezig waren in de panden in de directe omgeving van Grandcafé [naam café] en dat er, gelet op de aard en de ernst van de brand, aldus —naast gemeen gevaar voor de inventaris van belendende percelen— levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die personen te duchten was.
Ten aanzien van feit 2
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van gijzeling van de in de tenlastelegging genoemde personen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de door verdachte in de desbetreffende ruimte verrichte handelingen en zijn aldaar tegenover de aanwezige personen gedane uitlatingen, in het bijzonder dat hij [F] wilde doden en dat [F] moest komen, het misdrijf van artikel 282a van het Wetboek van Strafrecht opleveren.
Van gijzeling is naar het oordeel van de verdediging geen sprake, omdat het in de tenlastelegging genoemde oogmerk, dat verdachte bij de wederrechtelijke vrijheidsbeneming zou hebben gehad, ontbreekt en er geen sprake is geweest van het afdwingen met een bepaald doel. De verdediging heeft betoogd dat slechts de wederrechtelijke vrijheidsberoving, het subsidiair tenlastegelegde feit, bewezen kan worden verklaard.
Het hof is van oordeel dat verdachte de onder 2 primair tenlastegelegde gijzeling heeft begaan en overweegt hiertoe als volgt.
Op basis van de door enkele getuigen afgelegde verklaringen, waaronder de verklaringen van [B], [C] en [D] staat in voldoende mate vast dat verdachte met wethouder [F] in contact wilde komen en dat hij geprobeerd heeft om dat af te dwingen.
Zo heeft [B] verklaard dat verdachte de kamer van wethouder [A] binnen kwam met een pistool en de deur barricadeerde met een tafel en met stoelen. Naast verdachte waren in de kamer aanwezig: [A], [E], [D], [C] en hijzelf. Verdachte zei een aantal keer dat [F] moest komen. Hij zei meermalen: ‘[F] dood, ik dood.’ Hij zag dat verdachte het pistool op [A] richtte en de trekker overhaalde. Hij hoorde een klik. Hij zag dat verdachte het pistool doorlaadde. Op een gegeven moment dacht [B] dat het incident voorbij was, omdat verdachte de houder uit het wapen haalde en de patronen eruit haalde. Echter, verdachte stopte de patronen terug in de houder en deed de houder weer in het wapen.
[C] heeft verklaard dat verdachte met twee pistolen in zijn hand de kamer binnen kwam en de deur barricadeerde met een tafel en een stoel. Ze zaten in de kamer opgesloten en konden de kamer niet verlaten. Verdachte maakte kenbaar dat hij [F] wilde spreken. Hij zei dat wethouder [F] dood moest en dat hij daarna zichzelf van kant zou maken. De pistolen bleven op hen gericht. Op een gegeven moment richtte verdachte het pistool op de wethouder [A] en kort daarop hoorde [C] een klik. Verdachte zei dat hij [F] moest hebben. Verdachte had constant een van de pistolen bij zich. Hij had het nagenoeg constant op hen gericht. Hij had ook nagenoeg constant zijn vinger op de trekker. Bij een van de laatste onderhandelingen zag [C] dat verdachte het magazijn uit een van de pistolen haalde. Verdachte haalde eerst de patronen eruit, maar deed ze er daarna weer in.
[D] heeft verklaard dat verdachte bij binnenkomst [A] aan zijn haren heeft getrokken. Ook [D] heeft verklaard dat verdachte de deur heeft gebarricadeerd. Verdachte gaf [B] opdracht de lamellen dicht te doen. Volgens [D] kwam verdachte met een duidelijk doel binnen, namelijk de heer [F]. Hij zei wat zijn missie was. Verdachte maakte duidelijk dat hij [F] zocht. Hij hield twee wapens in de richting van [A]. [D] zag dat verdachte zijn vinger op de trekker van een van de wapens hield en dat hij de trekker overhaalde. [D] zag op een gegeven moment dat verdachte het magazijn uit een van de pistolen haalde en het ontdeed van de kogels. Daarna laadde hij het pistool door, waardoor er een kogel uit de loop kwam. Deze kogel ving verdachte op in zijn hand. Vervolgens legde verdachte het pistool met het magazijn, waar hij de kogels weer had ingedrukt, naast zich neer.
[D] begreep dat zij konden gaan zodra zij verdachte in contact zouden brengen met [F].
In zijn verhoor op 26 juni 2008 heeft verdachte tegenover de politie —zakelijk weergegeven— verklaard dat hij [naar het hof begrijpt tegen de aanwezigen in de kamer] heeft gezegd:
‘Als [F] komt dan gaan we met z'n allen naar huis.’ En: ‘Ik wacht op [F]. Als [F] komt dan gaan we samen weg.’
Anders dan de rechtbank en de verdediging, is het hof van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde personen van hun vrijheid heeft beroofd met het oogmerk hen te dwingen iets te doen. Verdachte is op zoek gegaan naar [F] en toen hij [F] niet kon vinden, is hij de kamer van [A] binnen gegaan en heeft hij de daar aanwezigen, [A], [B], [C], [D] en [E] gegijzeld met het doel om met [F] in contact te komen.
Ten aanzien van feit 3
Verdachte heeft zowel in eerste aanleg als ter terechtzitting in hoger beroep bekend dat hij op 16 juni 2008 twee geladen pistolen in het stadhuis van Almelo voorhanden heeft gehad. De wapens en munitie zijn in beslaggenomen en onderzocht. Uit onderzoek is gebleken dat de wapens vuurwapens zijn in de zin van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. De munitie betreft munitie van voornoemde categorie.
Evenals de advocaat-generaal en de raadsvrouw acht het hof feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 4
De advocaat-generaal is met de rechtbank van oordeel dat de primair tenlastegelegde poging tot moord c.q. poging tot doodslag op [F] niet bewezen kan worden verklaard, aangezien de in de tenlastelegging omschreven handelingen en gedane uitlatingen van verdachte geen begin van uitvoering als bedoeld in artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht opleveren.
Van een begin van uitvoering tot moord of doodslag met een pistool kan naar het oordeel van de advocaat-generaal geen sprake zijn geweest, nu verdachte op geen enkele wijze binnen (schiet)bereik is gekomen van het beoogde slachtoffer. Volgens de advocaat-generaal is sprake van strafbare voorbereidingshandelingen.
De verdediging heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte het opzet heeft gehad om [F] te doden. Wegens het ontbreken van die intentie kan de primaire noch de subsidiaire telastelegging bewezen worden verklaard. Acht het hof het opzet wel bewezen dan kan volgens de raadsvrouw niet van een strafbare poging worden gesproken, aangezien dan sprake zou zijn van vrijwillige terugtred. Het misdrijf zou dan niet zijn voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van verdachte afhankelijk, nu verdachte zelf de beslissing heeft genomen de gijzeling vreedzaam te beëindigen.
Ook het meer subsidiair tenlastegelegde, de bedreiging van [F], kan naar het oordeel van de verdediging niet bewezen worden verklaard. De raadsvrouw merkt in dit verband op dat verdachte weliswaar tegen de slachtoffers heeft gezegd: ‘[F] dood, ik dood’, maar dat die uitlating, gelet op de context waarin hij gedaan is, niet als een reële bedreiging kan worden aangemerkt. Bovendien blijkt, volgens de raadsvrouw, nergens uit de stukken dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en dat bij hem daadwerkelijk vrees kon ontstaan.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor de beantwoording van de vraag of sprake was van poging tot moord of poging tot doodslag dienen de vragen te worden beantwoord of verdachte het voornemen had om een moord of doodslag te plegen en of dit voornemen zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad zijn gedragingen aan te merken als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf, als zij naar de uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf.
Verdachte heeft bekend dat hij op 16 juni 2008 op zoek is gegaan naar [F] en dat hij, toen hij daartoe het stadhuis betrad, twee geladen pistolen bij zich had.
De getuige [D] heeft bij de rechter-commissaris, zakelijk weergegeven, verklaard:
‘[verdachte] kwam op 16 juni 2008 met een duidelijk doel bij ons binnen, namelijk de heer [F]. Hij zei wat zijn missie was. Hij zei: ‘[F] dood, ik dood, klaar’. Hij had voortdurend vuurwapens in zijn hand en had deze op ons gericht’.
De getuige [E] heeft bij de rechter-commissaris, zakelijk weergegeven, verklaard: ‘We wilden net met de vergadering beginnen toen [verdachte] zijn hoofd om de deur stak en informeerde naar de heer [F]. [A] heeft gezegd dat hij niet wist waar de heer [F] was. Ongeveer twee minuten later kwam hij weer binnen. Het werd duidelijk dat hij de heer [F] wilde spreken. Hij had een pistool in zijn hand. Hij stapte direct op [A] af en pakte hem bij zijn haar/hoofd. Op een gegeven moment zei hij: ‘Eerst [F] en dan ik.’, waarbij hij met zijn pistool op zijn hoofd wees.’
De getuige [C] heeft bij de rechter-commissaris, zakelijk weergegeven, verklaard:
‘Er waren bij de gijzeling twee wapens aanwezig. [Verdachte] herhaalde dat de heer [F] moest komen. De heer [F] moest dood en ik begreep ook dat hijzelf dood wilde’.
De getuige [A] heeft bij de rechter-commissaris, zakelijk weergegeven, verklaard: ‘[Verdachte] heeft diverse keren gezegd dat hij niet ons moest hebben maar de heer [F]. Hij zei meerdere keren; ‘[F] dood, ik dood, alles klaar’.
De getuige [B] heeft bij de rechter-commissaris, zakelijk weergegeven, verklaard:
‘Op 16 juni 2008 kwam [verdachte] de kamer van [A] binnen stormen met een getrokken pistool. Hij maakte kenbaar dat hij de heer [F] wilde spreken. Hij zei ook: ‘[F] dood, ik dood’.’
[H], zoon van verdachte, heeft, zakelijk weergegeven, verklaard:
‘Ik weet dat mijn vader problemen met de gemeente heeft. Ik heb mijn vader vaak horen zeggen dat hij de mensen die bij de gemeente werken dood wilde schieten.
Ongeveer twee weken geleden hadden wij een haringfeest bij [naam café 2] georganiseerd. Voorafgaand aan dit feest heb ik mijn vader een pistool achter het systeemplafond van de zaak zien leggen.’
Blijkens het zaaksproces-verbaal van de verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] van de politie Twente heeft [K] hen op 28 mei 2008 verteld dat [verdachte] hem, en via hem ook wethouder [F], heeft bedreigd met de woorden dat ‘hij zou gaan slapen’ als [verdachte] de vergunning voor zijn horecazaak niet zou krijgen. Dit verhaal is bevestigd door het gesprek van verbalisant [naam verbalisant 1] met [L], op 27 mei 2008, waarbij deze onder andere meldde: [K] vertelde dat hij door [verdachte] met de dood was bedreigd met de woorden ‘Als de vergunning niet doorgaat of niet wordt verleend, ga jij slapen en dan loopt het niet goed voor jullie af.’
Verdachte heeft verklaard dat [F] de schuld is van al zijn problemen.
Verdachte is met twee geladen pistolen het stadhuis binnengegaan. Hij heeft gevraagd om [F] te spreken. Toen hij hoorde dat dit niet mogelijk was, is hij, zonder dat daarvoor toestemming was verleend, doorgelopen naar de (beveiligde) eerste etage, waar zich de kamer van [F] bevindt en waar verdachte volgens zijn verklaring bij het hof eerder een bespreking met [F] had gehad. Hij is daar op zoek gegaan naar [F]. Vervolgens heeft hij [A], [B], [C], [D] en [E] gegijzeld. Hij heeft meermalen de woorden geroepen ‘[F] dood, ik dood’. Een van de pistolen heeft hij op [A] gericht, waarna hij de trekker overhaalde. De gegijzelden hoorden vervolgens een klik. Ook in de opgenomen telefoongesprekken vanuit de kamer van wethouder [A] heeft verdachte meermalen gezegd dat hij [F] wilde doden.
Verdachte had eerst zijn eigen zaak en zijn auto in brand gestoken. Hieruit leidt het hof af dat verdachte alle schepen achter zich had verbrand. Hij is vervolgens op zoek gegaan naar [F] met de intentie om hem te vermoorden en vervolgens een eind aan zijn eigen leven te maken.
Alle feiten en omstandigheden, in hun onderlinge verband en samenhang bezien, tonen naar het oordeel van het hof aan het voornemen en het begin van uitvoering van verdachte om wethouder [F] te vermoorden. Voornoemde gedragingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm te beschouwen als te zijn gericht op voltooiing van het misdrijf moord, het met voorbedachte raad doden van [F]. Dat het bij een poging is gebleven, is te danken aan het enkele feit dat [F] niet in zijn kamer aanwezig was en ook niet op een later moment bij verdachte is gekomen of is gebracht. Van vrijwillige terugtred is dan ook geen sprake. Het door de rechtbank en de advocaat-generaal gehanteerde criterium dat geen sprake is van een poging aangezien [F] op geen enkele wijze binnen het schietbereik is gekomen van verdachte, vindt ten slotte geen steun in het recht.
Ten aanzien van feit 6
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat feit 6 niet verder bewezen kan worden dan dat uitsluitend gevaar is ontstaan voor de in brand gestoken auto, met het gevolg voor de strafbaarheid van het feit zoals dat hieronder onder de kwalificatie is weergegeven. Uit het dossier blijkt immers niet dat zich in de directe omgeving van de auto andere goederen bevonden. Voor zover door de brand (kans op) schade aan de bestrating is ontstaan, volgt uit de jurisprudentie en de literatuur dat het gevaarzettingsartikel 157 van het Wetboek van Strafrecht niet is bedoeld voor dit soort situaties. Het beroeten van de bestrating kan wellicht nog wel als vernieling worden gekwalificeerd maar niet als gevaar voor de bestrating in de zin van artikel 157.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel —ook in onderdelen— slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 primair, 3, 4 primair en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
- 1.
hij op 16 juni 2008 in de gemeente Almelo opzettelijk brand heeft gesticht en een ontploffing teweeg heeft gebracht in een perceel aan het [adres café] ([nummer], café [naam café]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk in/nabij de meterkast van dat perceel een hoeveelheid benzine gesprenkeld/gegoten en vervolgens die benzine in brand gestoken ten gevolge waarvan dat café geheel of gedeeltelijk is verbrand terwijl daarvan gemeen gevaar voor (de inventaris) van) belendende percelen (woningen en/of winkels) en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in die winkels aanwezige personen, te duchten was;
- 2.
hij op 16 juni 2008 in de gemeente Almelo in een kamer van het Stadhuis in Almelo opzettelijk wethouder [A] en [B] en [C] en [D] en [E], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, met het oogmerk anderen, te weten een of meer van voornoemde perso(o)n(en), te dwingen iets te doen of niet te doen, immers heeft verdachte toen daar in die kamer:
- *
een of meer pisto(o)l(en) op die wethouder [A] en/of die [B] en/of die [C] en/of die [D] en/of die [E], gericht gehouden, en
- *
de deur van de kamer waarin die wethouder [A] en die [B] en die [C] en die [D] en die [E] zich bevonden gebarricadeerd met een tafel en/of stoel(en), en
tegen die wethouder [A] en/of [B] en/of [C] en/of [D] en/of [E], gezegd/geroepen —zakelijk weergegeven— dat hij, verdachte, wethouder [F] wilde hebben en/of dat wethouder [F] moest komen/moest worden gebracht en/of ‘[F] dood, ik dood’;
- 3.
hij op 16 juni 2008 in de gemeente Almelo wapens (pistolen) van categorie III onder 1, en munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad;
- 4.
hij op 16 juni 2008 in de gemeente Almelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade wethouder [F] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, voorzien van pistolen en munitie naar het Stadhuis in Almelo is gegaan en vervolgens in dat stadhuis een of meer van die pistolen heeft (door)geladen en tegen medewerkers op dat stadhuis heeft gezegd/geroepen —zakelijk weergegeven— dat hij verdachte wethouder [F] wilde spreken en (nadat hij die [F] niet gevonden had)
een aantal medewerkers van de gemeente in de werkkamer van wethouder [A] heeft gegijzeld en daarbij die medewerkers (meermalen) heeft gezegd dat wethouder [F] moest komen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
- 6.
hij op 16 juni 2008 in de gemeente Almelo opzettelijk brand heeft gesticht in een op het Stadhuisplein staande personenauto (merk: Opel Zafira, kenteken [kentekennummer]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met het interieur van die auto, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die auto te duchten was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
ten aanzien van het onder 2 primair bewezenverklaarde:
Gijzeling.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
ten aanzien van het onder 4 primair bewezenverklaarde:
Poging tot moord.
ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde:
Ten aanzien van feit 6 overweegt het hof het volgende. Ten laste is gelegd en bewezen is verklaard, kort gezegd, dat verdachte op 16 juni 2008 in de gemeente Almelo opzettelijk brand heeft gesticht in een personenauto, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die auto te duchten was. Op grond van artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht dient het gemene gevaar zich uit te strekken tot andere (on)roerende goederen dan het goed waarin de brand wordt gesticht. Het hof beschouwt het interieur en de carrosserie van de auto als hetzelfde goed. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat zich anderen goederen in de nabijheid van de auto bevonden. Nu het bewezenverklaarde feit geen strafbaar feit in de zin van artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht oplevert, dient verdachte ten aanzien van dit feit te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hij heeft gehandeld uit psychische overmacht. Zij heeft hiertoe gesteld, kort samengevat, dat als gevolg van de werk- en handelwijze van de gemeente bij verdachte grote innerlijke spanning is ontstaan. Volgens haar heeft deze spanning uiteindelijk geresulteerd in het ‘klappen van een zekering’ bij verdachte op 16 juni 2008.
De raadsvrouw heeft hierbij verwezen naar het door psychiater De Jong opgestelde rapport van 23 maart 2009 en het PBC-rapport van 21 november 2008.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hieromtrent als volgt.
Voor het aanvaarden van een beroep op psychische overmacht is vereist dat sprake is geweest van een onmiddellijke, van buiten komende drang, die zo krachtig is dat verdachte daaraan geen weerstand behoefde te bieden. Er dient sprake te zijn van een zodanige druk dat in gemoede kan worden aangenomen dat de wilsvrijheid van verdachte is aangetast en van hem in concreto redelijkerwijs niet te vergen viel dat hij weerstand bood aan de druk van de betreffende omstandigheden. Een dergelijke, van buiten komende drang en druk zijn in casu niet aannemelijk geworden.
Het hof wil wel aannemen dat verdachte onder een bepaalde mate van druk stond, doordat de gemeente Almelo —reëel of in zijn beleving— onrechtvaardig jegens hem had gehandeld en nog steeds handelde, maar uit het verhandelde ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat de uitwendige druk zodanig krachtig is geweest dat hij daaraan geen weerstand heeft kunnen en hoeven bieden.
Psychiater De Jong heeft in zijn rapport van 27 mei 2009 gesteld dat de gebeurtenissen op 16 juni 2008 plaatsvonden in een acute stress toestand en dat sprake was van verlies van controle c.q. een falen van afweermechanismen. Ter terechtzitting in hoger beroep is psychiater De Jong als deskundige gehoord. Hij heeft de inhoud en conclusies van zijn rapport bevestigd en toegelicht.
Het hof is van oordeel dat de conclusies van psychiater De Jong dienen te worden bezien in het kader van de toerekenbaarheid.
Vooropgesteld wordt dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een multidisciplinair persoonlijkheidsonderzoek.
Psychiater De Jong heeft enkele malen met verdachte gesproken. Ook heeft hij met de echtgenote van verdachte gesproken. Hij had echter niet de beschikking over het volledige procesdossier. Op grond van dit onderzoek heeft psychiater De Jong geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het plegen van het hem tenlastegelegde feitencomplex verminderd toerekeningsvatbaar is.
Het hof acht dit aannemelijk voor de feiten 1, 2 en 4 en neemt deze conclusie van psychiater De Jong —verminderd toerekeningsvatbaar— over ten aanzien van deze feiten en maakt de inhoud daarvan tot zijn oordeel.
Het hof heeft geen aanwijzingen dat verdachte ten tijde van het plegen van het hem tenlastegelegde feitencomplex lijdende was aan een zodanige ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens dat de feiten hem in het geheel niet kunnen worden toegerekend. Verdachte is dus strafbaar.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft in eerste aanleg geëist dat verdachte voor feit 1, feit 2 primair, feit 3, feit 4 primair en feit 6 wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 17 jaar met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Ten aanzien van feit 5 is tot vrijspraak geconcludeerd.
De rechtbank Almelo heeft verdachte veroordeeld voor feit 1, feit 2 subsidiair, feit 3, feit 4 subsidiair en feit 6 tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 jaar met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor feit 1, feit 2 primair, feit 3, feit 4 subsidiair en feit 6 tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 14 jaar met aftrek van het voorarrest.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen —en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden— dat verdachte op 16 juni 2008, naar eigen zeggen uit ongenoegen over de werk- en handelwijze van de gemeente Almelo, eerst zijn restaurant in brand heeft gestoken en vervolgens met twee geladen pistolen het stadhuis is binnen gegaan. Daar heeft hij vijf personen gedurende meer dan vijf uur gegijzeld onder bedreiging van de geladen vuurwapens. Daarbij klonk steeds verdachtes werkelijke bedoeling door, te weten het vermoorden van wethouder [F]. Verdachtes agressieve gedragingen in het stadhuis hebben diepe indruk gemaakt op de betrokkenen, zoals ook blijkt uit de zich in het strafdossier bevindende en ter terechtzitting voorgelezen gezamenlijke slachtofferverklaring en de tegenover de verhorende instanties door de slachtoffers afgelegde verklaringen. Zij werden geconfronteerd met een als onberekenbaar overkomend persoon, die hen onder bedreiging van vuurwapens verbood de kamer te verlaten en die hen te verstaan had gegeven kort daarvoor zijn eigen café en auto in brand te hebben gestoken en die aldus niets meer te verliezen leek te hebben. Onder die omstandigheden zijn de slachtoffers urenlang blootgesteld aan gevoelens van angst en onveiligheid. Niet alleen deze slachtoffers, maar ook hun familieleden, andere aanwezigen in het gemeentehuis en vele betrokkenen hebben die bewuste middag angstige uren moeten doorstaan en zij verkeerden in onzekerheid over een goede afloop. De ervaring leert dat de slachtoffers van geweldsmisdrijven nog geruime tijd psychische schade kunnen ondervinden in de vorm van gevoelens van onzekerheid en onveiligheid. Verdachte zegt weliswaar dat hij spijt heeft van zijn gedragingen op die bewuste 16e juni 2008 en dat hij is begaan met wat de slachtoffers in het stadhuis hebben moeten doorstaan, maar hij plaatst zichzelf ten onrechte in een slachtofferrol door de verantwoordelijkheid voor en alle schuld aan de gebeurtenissen bij de gemeente neer te leggen. Voor zover verdachte het optreden van de gemeente als onredelijk en onrechtmatig heeft ervaren en daartegen op had willen treden, had hij daarvoor, net als iedere andere burger in Nederland, de daarvoor geëigende wegen dienen te bewandelen. Het gevoel onrechtvaardig behandeld te worden, zelfs als daar al goede gronden voor aanwezig zouden zijn, is geen vrijbrief voor eigenrichting. Met name personen die in een publieke functie werkzaam zijn en geacht moeten worden de publieke zaak te dienen, moeten die werkzaamheden in alle vrijheid uit kunnen uitoefenen en zij dienen verschoond te blijven van intimidatie en onrechtmatige beïnvloeding van besluitvormingsprocessen. Verdachte heeft daarop op ernstige wijze inbreuk gemaakt.
Het hof zal een hogere gevangenisstraf opleggen dan de rechtbank heeft opgelegd, omdat het ten aanzien van feit 2 en 4 tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde komt.
Behalve met bovengenoemde overwegingen heeft het hof daarbij tevens gelet op de wettelijke strafmaxima die gelden voor de bewezenverklaarde feiten en op de straffen die voor soortgelijke feiten in Nederland plegen te worden opgelegd.
Het hof is van oordeel dat in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaar passend is voor de bewezenverklaarde feiten. Rekeninghoudend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4 zal aan verdachte een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur worden opgelegd.
Beslag
De advocaat-generaal heeft geen lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen overgelegd.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen te weten een lege patroonhouder, een wapen, Bemadelli practical, kal 9 mm en een wapen CZ 75B; AS689 (kast en slede) en 5740S (loop), vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer aangezien met betrekking tot deze voorwerpen de feiten 2 primair, 3 en 4 primair zijn begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Het hof is van oordeel dat voornoemde inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer nu de feiten 2 primair, 3 en 4 primair zijn begaan met behulp van deze voorwerpen. Het ongecontroleerde bezit hiervan is in strijd met de wet of het algemeen belang.
Met betrekking tot het onder [vrouw verdachte] inbeslaggenomen geldbedrag van EUR 10.000 heeft de rechtbank overwogen dat dit aan haar dient te worden teruggegeven.
Het geldbedrag behoort toe aan [vrouw verdachte] en niet aan verdachte. Het is ook onder [vrouw verdachte] en niet onder verdachte in beslag genomen, zodat het hof in deze zaak hierover geen beslissing kan en mag nemen.
De vordering van de benadeelde partijen [A], [B], [C], [D], [E]
De benadeelde partijen hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Als advocaat heeft zich namens hen gesteld mr R. Oude Breuil, kantoorhoudende te Almelo. Ieder van de benadeelde partijen vordert een bedrag van EUR 1.250. De vordering van de benadeelde partijen is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdediging heeft de vorderingen niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot het hierna te noemen bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze, ook al lijkt, zoals door de raadsvrouw is aangevoerd, de financiële positie van verdachte thans niet rooskleurig te zijn. Er is niet gebleken van zodanige bijzondere omstandigheden dat van deze reparatoire maatregel zou moeten worden afgezien of dat deze zou moeten worden gematigd.
De vordering van de benadeelde partij [M]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 1.250. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard omdat verdachte voor feit 6 dient te worden vrijgesproken, subsidiair dat de vordering dient te worden afgewezen omdat het gevorderde bedrag het eigen risico van de brandschade betreft. Dit eigen risico zou als vordering meegenomen zijn in de surséance van betaling c.q. het faillissement van [vrouw verdachte].
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 6 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot het hierna te noemen bedrag zal worden toegewezen. Dat de vordering ook nog bij een derde zou kunnen worden ingediend of is ingediend doet daar niet aan af, zeker nu gesteld noch gebleken is dat de door de benadeelde partij geleden schade reeds geheel of gedeeltelijk is vergoed.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze, ook al lijkt, zoals door de raadsvrouw is aangevoerd, de financiële positie van verdachte thans niet rooskleurig te zijn. Er is niet gebleken van zodanige bijzondere omstandigheden dat van deze reparatoire maatregel zou moeten worden afgezien of dat deze zou moeten worden gematigd.
De vordering van de benadeelde partij [N].
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 6.907. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdediging heeft verzocht de vordering niet ontvankelijk te verklaren dan wel de vordering af te wijzen, omdat deze vordering ingediend had moeten worden bij de bewindvoerder/curator in de surséance c.q. het faillissement van [vrouw verdachte]. De hoogte van de vordering is niet inhoudelijk betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Dat de vordering mogelijkerwijze ook nog bij een derde zou kunnen worden ingediend doet daar niet aan af, zeker nu gesteld noch gebleken is dat de door de benadeelde partij geleden schade reeds geheel of gedeeltelijk is vergoed.
Verdachte is dan ook tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze, ook al lijkt, zoals door de raadsvrouw is aangevoerd, de financiële positie van verdachte thans niet rooskleurig te zijn. Er is niet gebleken van zodanige bijzondere omstandigheden dat van deze reparatoire maatregel zou moeten worden afgezien of dat deze zou moeten worden gematigd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36c, 36f, 45, 57, 157, 282a en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing
Het hof:
Verklaart verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak van het onder 5 tenlastegelegde feit.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1, 2 primair, 3, 4 primair en 6 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde onder 1, 2 primair, 3 en 4 primair strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Verklaart het onder 6 bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) jaren.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De in beslag genomen voorwerpen
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
een lege patroonhouder, een wapen, Bernadelli practical, kal 9 mm en een wapen CZ 75 B; AS689 (kast en slede) en 5740S (loop).
De vordering van de benadeelde partij [A]:
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [A], te betalen een bedrag van EUR 1.250 (twaalfhonderd vijftig euro).
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [A], een bedrag te betalen van EUR 1.250 (twaalfhonderd vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [B]:
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [B], te betalen een bedrag van EUR 1.250 (twaalfhonderd vijftig euro).
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [B], een bedrag te betalen van EUR 1.250 (twaalfhonderd vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [C]:
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [C], te betalen een bedrag van EUR 1.250 (twaalfhonderd vijftig euro).
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [C], een bedrag te betalen van EUR 1.250 (twaalfhonderd vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [D]:
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [D], te betalen een bedrag van EUR 1.250 (twaalfhonderd vijftig euro).
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [D], een bedrag te betalen van EUR 1.250 (twaalfhonderd vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [E]:
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [E], te betalen een bedrag van EUR 1.250 (twaalfhonderd vijftig euro).
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [E], een bedrag te betalen van EUR 1.250 (twaalfhonderd vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [M]:
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [M], te betalen een bedrag van EUR 1.250 (twaalfhonderd vijftig euro).
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [M], een bedrag te betalen van EUR 1.250 (twaalfhonderd vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [N]:
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [N], te betalen een bedrag van EUR 6.907 (zesduizend negenhonderdzeven euro).
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [N], een bedrag te betalen van EUR 6.907 (zesduizend negenhonderdzeven euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 69 dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr M.H.M. Boekhorst Carrillo, voorzitter,
mr A.G. Coumans en mr R.H. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr A.B. de Wit, griffier,
en op 9 december 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.