HR, 17-01-2012, nr. S 11/00090
ECLI:NL:HR:2012:BT6466
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17-01-2012
- Zaaknummer
S 11/00090
- LJN
BT6466
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BT6466, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑01‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BT6466
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2010:BO6761, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2012/517 met annotatie van N. Keijzer
VA 2013/18 met annotatie van M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
JIN 2012/43 met annotatie van M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
SR-Updates.nl 2012-0033
NbSr 2012/94
Uitspraak 17‑01‑2012
Inhoudsindicatie
Gijzelnemer Almelo. 1. Art. 45 Sr. 2. Art. 46b Sr. Ad 1. Het oordeel van het Hof dat de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden aangemerkt als te zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. Daaraan doet niet af dat tussen de verdachte en het slachtoffer geen rechtstreeks contact heeft plaatsgevonden. Ad 2. Het oordeel van het Hof dat het beroep op vrijwillige terugtred dient te worden verworpen omdat de voorgenomen levensberoving slechts niet is voltooid ten gevolge van de niet van de wil van de verdachte afhankelijk omstandigheid dat het slachtoffer niet in zijn kamer aanwezig was en daar ook niet op een later moment is gekomen, geeft niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent art. 46b Sr en is voorts niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
17 januari 2012
Strafkamer
nr. S 11/00090
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 9 december 2010, nummer 21/004312-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Veenhuizen, locatie Norgerhaven" te Veenhuizen.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.G.J. Knoops en mr. S.C. Post, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het oordeel van het Hof dat de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn te beschouwen als te zijn gericht op voltooiing van het onder 4 tenlastegelegde misdrijf moord, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans onbegrijpelijk is.
2.2.1. Ten laste van de verdachte heeft het Hof onder 4 bewezenverklaard dat:
"hij op 16 juni 2008 in de gemeente Almelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade wethouder [betrokkene 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, voorzien van pistolen en munitie naar het Stadhuis in Almelo is gegaan en vervolgens in dat stadhuis een of meer van die pistolen heeft (door)geladen en tegen medewerkers op dat stadhuis heeft gezegd/geroepen - zakelijk weergegeven - dat hij verdachte wethouder [betrokkene 1] wilde spreken en (nadat hij [betrokkene 1] niet gevonden had) een aantal medewerkers van de gemeente in de werkkamer van wethouder [betrokkene 2] heeft gegijzeld en daarbij die medewerkers (meermalen) heeft gezegd dat wethouder [betrokkene 1] moest komen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2. Het Hof heeft met betrekking tot het bewijs het volgende overwogen:
"Niet weersproken, vaststaande feiten
Op 16 juni 2008 om ongeveer 10.00 uur is verdachte naar een tankstation aan de Aalderinkssingel te Almelo gereden waar hij enkele door hem meegenomen plastic kannen met benzine heeft gevuld. Vervolgens is hij naar het Grandcafé [A] aan het [a-straat 1] te Almelo gereden, waar hij de benzine in het café heeft gesprenkeld. Uit het onderzoek dat op 16 juni 2008 door de politie is verricht, is gebleken dat in en bij de meterkast brandversnellende middelen zijn gevonden.
In het Grandcafé [A] is brand ontstaan. Volgens het relaasproces-verbaal hebben meerdere getuigen knallen en ontploffingen gehoord uit de richting van het Grandcafé [A]. De ontploffingen werden gevolgd door vallend glas, afkomstig van gesprongen ruiten van het café. Verdachte heeft het café verlaten en is in zijn personenauto (Opel Zafira), met daarin een fles thinner, naar het stadhuis te Almelo gereden. Nadat hij zijn auto voor de trappen van het stadhuis heeft geparkeerd, heeft verdachte deze auto in brandgestoken. Vervolgens is verdachte, met twee door hem meegenomen geladen pistolen, het stadhuis binnen gelopen. Daar is hij naar de eerste verdieping gelopen en heeft hij volgens verschillende getuigen, werkzaam in het gemeentehuis als receptionist, bode of secretaresse, geïnformeerd naar wethouder [betrokkene 1] en heeft hij gezegd dat hij hem wilde spreken. Daarbij heeft hij een pistool gepakt en dit doorgeladen. In het stadhuis is hij op de eerste verdieping een kamer binnen gegaan. Daar trof hij vijf personen, te weten wethouder [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokkene 5] en [betrokkene 6]. Met in ieder geval één geladen pistool in zijn hand heeft verdachte één of meer van de vijf hiervoor genoemde personen bevolen de lamellen voor de ramen te sluiten en de deur te barricaderen. Gedurende ongeveer vijf en een half uur heeft verdachte de pistolen herhaaldelijk op de aanwezigen gericht en heeft hij de aanwezigen verboden de kamer te verlaten.
(...)
Ten aanzien van feit 4
De advocaat-generaal is met de rechtbank van oordeel dat de primair tenlastegelegde poging tot moord c.q. poging tot doodslag op [betrokkene 1] niet bewezen kan worden verklaard, aangezien de in de tenlastelegging omschreven handelingen en gedane uitlatingen van verdachte geen begin van uitvoering als bedoeld in artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht opleveren.
Van een begin van uitvoering tot moord of doodslag met een pistool kan naar het oordeel van de advocaat-generaal geen sprake zijn geweest, nu verdachte op geen enkele wijze binnen (schiet)bereik is gekomen van het beoogde slachtoffer. Volgens de advocaat-generaal is sprake van strafbare voorbereidingshandelingen.
De verdediging heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte het opzet heeft gehad om [betrokkene 1] te doden. Wegens het ontbreken van die intentie kan de primaire noch de subsidiaire telastelegging bewezen worden verklaard. Acht het hof het opzet wel bewezen dan kan volgens de raadsvrouw niet van een strafbare poging worden gesproken, aangezien dan sprake zou zijn van vrijwillige terugtred. Het misdrijf zou dan niet zijn voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van verdachte afhankelijk, nu verdachte zelf de beslissing heeft genomen de gijzeling vreedzaam te beëindigen.
(...)
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor de beantwoording van de vraag of sprake was van poging tot moord of poging tot doodslag dienen de vragen te worden beantwoord of verdachte het voornemen had om een moord of doodslag te plegen en of dit voornemen zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad zijn gedragingen aan te merken als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf, als zij naar de uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf.
Verdachte heeft bekend dat hij op 16 juni 2008 op zoek is gegaan naar [betrokkene 1] en dat hij, toen hij daartoe het stadhuis betrad, twee geladen pistolen bij zich had.
De getuige [betrokkene 5] heeft bij de rechter-commissaris, zakelijk weergegeven, verklaard:
"[Verdachte] kwam op 16 juni 2008 met een duidelijk doel bij ons binnen, namelijk [betrokkene 1]. Hij zei wat zijn missie was. Hij zei: "[Betrokkene 1] dood, ik dood, klaar". Hij had voortdurend vuurwapens in zijn hand en had deze op ons gericht".
De getuige [betrokkene 6] heeft bij de rechter-commissaris, zakelijk weergegeven, verklaard: "We wilden net met de vergadering beginnen toen [verdachte] zijn hoofd om de deur stak en informeerde naar [betrokkene 1]. [Betrokkene 2] heeft gezegd dat hij niet wist waar [betrokkene 1] was. Ongeveer twee minuten later kwam hij weer binnen. Het werd duidelijk dat hij [betrokkene 1] wilde spreken. Hij had een pistool in zijn hand. Hij stapte direct op [betrokkene 2] af en pakte hem bij zijn haar/hoofd. Op een gegeven moment zei hij: "Eerst [betrokkene 1] en dan ik.", waarbij hij met zijn pistool op zijn hoofd wees".
De getuige [betrokkene 4] heeft bij de rechter-commissaris, zakelijk weergegeven, verklaard:
"Er waren bij de gijzeling twee wapens aanwezig. [Verdachte] (het hof leest: verdachte) herhaalde dat [betrokkene 1] moest komen. [Betrokkene 1] moest dood en ik begreep ook dat hijzelf dood wilde".
De getuige [betrokkene 2] heeft bij de rechter-commissaris, zakelijk weergegeven, verklaard:
"[Verdachte] heeft diverse keren gezegd dat hij niet ons moest hebben maar [betrokkene 1]. Hij zei meerdere keren; "[Betrokkene 1] dood, ik dood, alles klaar".
De getuige [betrokkene 3] heeft bij de rechter-commissaris, zakelijk weergegeven, verklaard:
"Op 16 juni 2008 kwam [verdachte] de kamer van [betrokkene 2] binnen stormen met een getrokken pistool. Hij maakte kenbaar dat hij [betrokkene 1] wilde spreken. Hij zei ook: "[Betrokkene 1] dood, ik dood".
[Betrokkene 7], zoon van verdachte, heeft, zakelijk weergegeven, verklaard:
"Ik weet dat mijn vader problemen met de gemeente heeft. Ik heb mijn vader vaak horen zeggen dat hij de mensen die bij de gemeente werken dood wilde schieten.
Ongeveer twee weken geleden hadden wij een haringfeest bij [B] georganiseerd.
Voorafgaand aan dit feest heb ik mijn vader een pistool achter het systeemplafond van de zaak zien leggen."
Blijkens het zaaksproces-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de politie Twente heeft [betrokkene 8] hen op 28 mei 2008 verteld dat [verdachte] hem, en via hem ook wethouder [betrokkene 1], heeft bedreigd met de woorden dat "hij zou gaan slapen" als [verdachte] de vergunning voor zijn horecazaak niet zou krijgen. Dit verhaal is bevestigd door het gesprek van verbalisant [verbalisant 1] met [betrokkene 9], directeur Stadstoezicht van de gemeente Almelo, op 27 mei 2008, waarbij deze onder andere meldde: [Betrokkene 8] vertelde dat hij door [verdachte] met de dood was bedreigd met de woorden "Als de vergunning niet doorgaat of niet wordt verleend, ga jij slapen en dan loopt het niet goed voor jullie af".
Verdachte heeft verklaard dat [betrokkene 1] de schuld is van al zijn problemen.
Verdachte is met twee geladen pistolen het stadhuis binnengegaan. Hij heeft gevraagd om [betrokkene 1] te spreken. Toen hij hoorde dat dit niet mogelijk was, is hij, zonder dat daarvoor toestemming was verleend, doorgelopen naar de (beveiligde) eerste etage, waar zich de kamer van [betrokkene 1] bevindt en waar verdachte volgens zijn verklaring bij het hof eerder een bespreking met [betrokkene 1] had gehad. Hij is daar op zoek gegaan naar [betrokkene 1]. Vervolgens heeft hij [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokkene 5] en [betrokkene 6] gegijzeld. Hij heeft meermalen de woorden geroepen "[Betrokkene 1] dood, ik dood". Een van de pistolen heeft hij op [betrokkene 2] gericht, waarna hij de trekker overhaalde. De gegijzelden hoorden vervolgens een klik. Ook in de opgenomen telefoongesprekken vanuit de kamer van wethouder [betrokkene 2] heeft verdachte meermalen gezegd dat hij [betrokkene 1] wilde doden.
Verdachte had eerst zijn eigen zaak en zijn auto in brand gestoken. Hieruit leidt het hof af dat verdachte alle schepen achter zich had verbrand. Hij is vervolgens op zoek gegaan naar [betrokkene 1] met de intentie om hem te vermoorden en vervolgens een eind aan zijn eigen leven te maken.
Alle feiten en omstandigheden, in hun onderlinge verband en samenhang bezien, tonen naar het oordeel van het hof aan het voornemen en het begin van uitvoering van verdachte om wethouder [betrokkene 1] te vermoorden. Voornoemde gedragingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm te beschouwen als te zijn gericht op voltooiing van het misdrijf moord, het met voorbedachte raad doden van [betrokkene 1]. Dat het bij een poging is gebleven, is te danken aan het enkele feit dat [betrokkene 1] niet in zijn kamer aanwezig was en ook niet op een later moment bij verdachte is gekomen of is gebracht. Van vrijwillige terugtred is dan ook geen sprake. Het door de rechtbank en de advocaat-generaal gehanteerde criterium dat geen sprake is van een poging aangezien [betrokkene 1] op geen enkele wijze binnen het schietbereik is gekomen van verdachte, vindt ten slotte geen steun in het recht."
2.3. Gelet op de door het Hof vastgestelde feiten en omstandigheden geeft het oordeel van het Hof dat de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte - die erop neerkomen dat de verdachte met twee geladen pistolen in zijn handen op de beveiligde verdieping in het stadhuis waar de kamer van wethouder [betrokkene 1] zich bevond gericht naar [betrokkene 1] op zoek is gegaan en personen urenlang heeft gegijzeld opdat [betrokkene 1] zou komen, terwijl hij meermalen heeft gezegd dat hij [betrokkene 1] wilde doden - naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden aangemerkt als te zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het evenmin onbegrijpelijk. Daaraan doet, anders dan het middel wil, niet af dat tussen de verdachte en [betrokkene 1] geen rechtstreeks contact heeft plaatsgevonden.
2.4. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede, het derde en het vierde middel
3.1. De middelen richten zich tegen de verwerping van een met betrekking tot het onder 4 tenlastegelegde gedane beroep op vrijwillige terugtred als bedoeld in art. 46b Sr.
3.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 en 25 november 2010 heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. De pleitnota houdt in:
"Voorts heeft te gelden dat [verdachte] zelf de beslissing heeft genomen om de kamer van wethouder [betrokkene 2] vrijwillig te verlaten, met achterlating van de wapens en onder het aanbieden van excuses. Als dan al van een poging zou kunnen worden gesproken - quod non! -, moet worden vastgesteld dat deze niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van [verdachte] afhankelijk."
3.3. Het Hof heeft hieromtrent overwogen:
"Dat het bij een poging is gebleven, is te danken aan het enkele feit dat [betrokkene 1] niet in zijn kamer aanwezig was en ook niet op een later moment bij verdachte is gekomen of is gebracht. Van vrijwillige terugtred is dan ook geen sprake."
3.4. Art. 46b Sr luidt:
"Voorbereiding noch poging bestaat indien het misdrijf niet is voltooid tengevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk."
3.5. In zijn hiervoor weergegeven overwegingen heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat het beroep op vrijwillige terugtred dient te worden verworpen omdat de voorgenomen levensberoving van [betrokkene 1] slechts niet is voltooid ten gevolge van de, niet van de wil van de verdachte afhankelijke, omstandigheid dat [betrokkene 1] niet in zijn kamer aanwezig was en daar ook niet op een later moment is gekomen. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent art. 46b Sr. Het is voorts niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
3.6. De middelen falen.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan, W.F. Groos en Y. Buruma in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 17 januari 2012.