Ontleend aan rov. 2.1-2.13 van het arrest van het hof Amsterdam van 17 september 2019, alsmede aan rov. 1.1-1.11 van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2017.
HR, 19-02-2021, nr. 19/05703
ECLI:NL:HR:2021:266
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-02-2021
- Zaaknummer
19/05703
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:266, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑02‑2021; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:51, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2019:3490, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2021:51, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 08‑01‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:266, Gevolgd
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2021-0212
JAR 2021/71
VAAN-AR-Updates.nl 2021-0212
JAR 2021/71
Uitspraak 19‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Overeenkomstenrecht. Arbeidsrecht. Personeelshandboek integraal van toepassing verklaard in arbeidsovereenkomst. Maatstaf uitleg Personeelshandboek.
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 19/05703
Datum 19 februari 2021
ARREST
In de zaak van
[eiser],wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie, verweerder in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
hierna: [eiser],
advocaten: S.F. Sagel en I.L.N. Timp,
tegen
[verweerster] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
hierna: [verweerster],
advocaat: H.J.W. Alt.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaak 5698600 CV EXPL 17-3274 van de kantonrechter te Amsterdam van 16 mei 2017 en 31 oktober 2017;
het arrest in de zaak 200.233.095/01 van het gerechtshof Amsterdam van 17 september 2019.
[eiser] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
[verweerster] heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot verwerping van het principale cassatieberoep.
De advocaten van [eiser] hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel in het principale beroep
De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Het incidentele beroep, dat is ingesteld onder de voorwaarde dat het middel in het principale beroep tot vernietiging van het arrest van het hof leidt, behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen behandeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- -
verwerpt het principale beroep;
- -
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 6.802,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op 19 februari 2021.
Conclusie 08‑01‑2021
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Overeenkomstenrecht. Arbeidsrecht. Personeelshandboek integraal van toepassing verklaard in arbeidsovereenkomst. Maatstaf uitleg Personeelshandboek.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/05703
Zitting 8 januari 2021
CONCLUSIE
B.J. Drijber
In de zaak van
[eiser] ,
eiser tot cassatie, verweerder in het incidentele cassatieberoep,
advocaat: S.F. Sagel
tegen
[verweerster] B.V.,
verweerster in cassatie, eiseres in het incidentele cassatieberoep,
advocaat: H.J.W. Alt
Deze zaak gaat over de uitleg van bepalingen uit een Personeelshandboek dat in een individuele arbeidsovereenkomst is geïncorporeerd. In geschil is of het hof de juiste maatstaf heeft aangelegd om te bepalen of inkomen uit overwerk voor een aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering moet worden meeverzekerd.
1. Feiten
1.1
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan.1.
1.2
[eiser] (hierna: [eiser]) is op 23 juli 2007 (in eerste instantie voor bepaalde tijd) in dienst getreden bij [verweerster] B.V. (hierna: [verweerster]) in de functie van Field Service Engineer Telecom, tegen een salaris van € 2.100,- bruto per maand op basis van 40 uur per week. In de arbeidsovereenkomst staat dat het Personeelshandboek van [verweerster] (hierna: het Personeelshandboek) deel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst.
1.3
In het Personeelshandboek versie 20092.wordt onder ‘bruto jaarinkomen’ verstaan: “twaalf maal het bruto maandsalaris plus vakantietoeslag, plus een eventuele vaste eindejaarsbetaling”. In de daaropvolgende versie uit 20113.is ‘bruto jaarinkomen’ omschreven als: “twaalf maal het bruto maandsalaris plus vakantietoeslag plus overige overeengekomen bruto salariscomponenten”. Het ‘maandsalaris’ wordt in beide versies gedefinieerd als “het tussen Werkgever en Medewerker overeengekomen bruto maandsalaris (exclusief vakantiegeld)”.
1.4
Andere voor deze zaak relevante bepalingen uit het Personeelshandboek zijn:4.
Art. 4.2.11 omschrijft de overwerkregeling. Deze houdt in dat gemaakte overuren worden vermenigvuldigd met een bepaald toeslagpercentage op het uurloon, per maand achteraf in geld worden uitbetaald en op de salarisstrook worden gespecificeerd.
In art. 4.7.2 staat dat [verweerster] ten behoeve van haar werknemers een collectieve WGA-hiaatverzekering5.heeft afgesloten, die voorziet in een aanvulling op de WGA-uitkering tot 70% van “het laatstgenoten bruto jaarinkomen” bij volledige arbeidsongeschiktheid voor zover dat jaarinkomen de maximum WIA-uitkeringsgrondslag6.niet overstijgt, een en ander conform de bepalingen in de verzekeringspolis. De premie wordt door [verweerster] en de werknemer betaald; ieder voor de helft. De werknemer die deze verzekering niet wenst dient een afstandsverklaring te ondertekenen, zo niet dan wordt aanmelding voor de verzekering verondersteld.
Art. 4.7.3 gaat over de WGA-excedentverzekering7.die [verweerster] ten behoeve van de medewerkers heeft afgesloten en die voorziet in een arbeidsongeschiktheidsbetaling tot 70% van het bruto jaarinkomen voor het gedeelte van het jaarinkomen dat de maximum WlA-uitkeringsgrondslag overstijgt.
1.5
In een memo van 22 december 2008 heeft [verweerster] haar medewerkers over de aanpassingen in de arbeidsvoorwaarden voor 2009 geïnformeerd. Onder meer is meegedeeld dat uiterlijk per 1 februari 2009 een (betere) WGA-hiaatverzekering is afgesloten, die een uitkering garandeert van minimaal 70% van het laatstverdiende salaris, met een indexering van 2% per jaar. Verder wordt te kennen gegeven dat ook de WGA-excedentverzekering is uitgebreid met een indexering van 2%.
1.6
[verweerster] heeft voor [eiser] vanaf de aanvang van diens dienstverband een WGA-hiaatverzekering afgesloten bij Zilveren Kruis Achmea (hierna: Zilveren Kruis). Blijkens de salarisspecificatie van januari 2009 werd op het salaris van [eiser] premie voor de WIA-hiaatverzekering ingehouden.
1.7
In 2009 bedroeg het basis maandsalaris van [eiser] € 2.217.- bruto, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten. Blijkens de jaaropgaven 2008 en 2009 bedroeg het fiscaal inkomen van [eiser] over die jaren € 61.207.- bruto respectievelijk € 64.413.- bruto. Deze bedragen zijn met inbegrip van het bedrag aan vergoeding voor gemaakte overuren.
1.8
[eiser] is als gevolg van een verkeersongeval arbeidsongeschikt geworden.8.[verweerster] heeft gedurende twee jaar 100% van het basissalaris aan [eiser] doorbetaald. Daar zit niet een vergoeding voor overuren in.
1.9
De arbeidsovereenkomst is per 11 januari 2012 met wederzijds goedvinden geëindigd. Partijen hebben hiertoe een vaststellingsovereenkomst gesloten.
1.10
Per 11 januari 2012 is aan [eiser] een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Het UWV is bij de vaststelling van de hoogte van die uitkering uitgegaan van een maandloon van € 4.139,46, zijnde het gemiddelde maandinkomen in het jaar voordat [eiser] uitviel als gevolg van het verkeersongeval (2009).
1.11
Met ingang van 14 januari 2014 heeft het UWV aan [eiser] een vervolguitkering toegekend.
1.12
Bij brief van 9 januari 2014 heeft Zilveren Kruis aan [eiser] , naar aanleiding van diens aanvraag voor een aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering, laten weten dat hij geen recht heeft op een uitkering op grond van de WIA-excedentverzekering omdat daarvoor geen premie is afgedragen.
1.13
Bij brief van 31 maart 2014 heeft Zilveren Kruis aan [eiser] laten weten dat de uitkering op grond van de WGA-hiaatverzekering was gebaseerd op het door [verweerster] opgegeven jaarsalaris van € 28.965,60.
1.14
Vervolgens hebben partijen gecorrespondeerd over de hoogte van het jaarsalaris over 2009 van [eiser] in verband met de uitkering op grond van de WGA-hiaatverzekering. Daarin hebben zij een verschillend standpunt ingenomen.
1.15
[eiser] heeft van de WA-verzekeraar van de veroorzaker van het in 1.8 genoemde verkeersongeval schadevergoeding ontvangen.9.
2. Procesverloop
2.1
Bij dagvaarding van 26 januari 2017 heeft [eiser] voor de rechtbank Amsterdam –gevorderd (a) voor recht te verklaren dat [verweerster] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van dat deel van de arbeidsovereenkomst waarin zij de toezegging heeft gedaan voor haar medewerkers een collectieve verzekering af te sluiten die voorziet in een aanvulling op de WGA-uitkering tot 70% van het laatstgenoten bruto jaarinkomen in het voorgaande jaar van de eerste dag van arbeidsongeschiktheid, en (b) [verweerster] te veroordelen tot vergoeding van de schade die voortvloeit uit genoemde tekortkoming door het afsluiten van een vervangende arbeidsongeschiktheidsverzekering vanaf 14 januari 2012, dan wel subsidiair tot vergoeding van geleden en nog te lijden schade als gevolg van de tekortkoming ad € 1.033.828.- bruto, dan wel meer subsidiair ad € 823.197,- bruto,10.dan wel uiterst subsidiair tot vergoeding van schade op te maken bij staat.
2.2
Bij vonnis van 31 oktober 2017 heeft de kantonrechter geoordeeld (i) dat [verweerster] toerekenbaar tekort is geschoten jegens [eiser] omdat zij de door haar gedane toezegging om [eiser] een arbeidsongeschiktheidsverzekering te bieden die aanspraak geeft op 70% van het laatstverdiende salaris, niet is nagekomen daar zij heeft nagelaten het salaris voor overwerk onder de verzekering te brengen, waardoor zij gehouden is om de daardoor door [eiser] geleden en nog te lijden schade te vergoeden. De kantonrechter heeft vervolgens echter geoordeeld (ii) dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen, omdat hij onvoldoende heeft gesteld dat hij nog verdere schade heeft geleden die niet reeds door de WA-verzekeraar is vergoed.
2.3
Tegen het hiervoor onder (ii) genoemde oordeel is [eiser] in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof). [verweerster] is in voorwaardelijk incidenteel appel tegen het onder (i) genoemde oordeel opgekomen.
2.4
Het hof heeft bij arrest van 17 september 201911.– samengevat – geoordeeld dat de vraag of [verweerster] tekort is geschoten afhangt van het antwoord op de vraag of zij in verband met de aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering het bruto basisjaarsalaris inclusief dan wel exclusief het salaris voor overwerk had moeten verzekeren. Nu partijen hierover geen expliciete en ondubbelzinnige afspraken hebben gemaakt, dient hetgeen zij overeen zijn gekomen te worden uitgelegd aan de hand van de daarvoor geldende (Haviltex-)maatstaven (rov. 3.4). Uitleg van de arbeidsovereenkomst wijst erop dat het de kennelijke bedoeling van partijen was overwerk niet aan te merken als een overeengekomen salariscomponent, alsook dat het voor [eiser] kenbaar was dat hij geen premie voor een WGA-excedentverzekering afdroeg (rov. 3.5). In de arbeidsovereenkomst is het Personeelshandboek integraal van toepassing verklaard. De tekst van het Personeelshandboek dient, gelet op de aard en strekking van het stuk, volgens de CAO-norm, te worden uitgelegd – dat wil zeggen: naar objectieve maatstaven, dus de betekenis die volgt uit de bewoordingen van het stuk, in het licht van de gehele tekst. Naar de letterlijke bewoordingen van het Personeelshandboek versie 2011, waar veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan, is onder het bruto jaarinkomen van [eiser] niet de vergoeding voor overuren begrepen. Dat wordt onderschreven door de structuur van het Personeelshandboek. Dat [eiser] volgens zijn zeggen structureel een overwerkvergoeding ontving, maakt het voorgaande niet anders (rov. 3.6). [verweerster] heeft onweersproken aangevoerd dat zij nooit overuren heeft uitbetaald tijdens ziekte en verlof. Daarnaast heeft Koning & Harman tijdens de eerste twee ziektejaren van [eiser] het basissalaris 100% doorbetaald, dus zonder een vergoeding voor overuren. Niet is gebleken dat [eiser] hiertegen bezwaar heeft gemaakt. Ook kon [eiser] er niet van uitgaan dat de WGA-excedentverzekering op hem van toepassing was (rov. 3.7).
2.5
Op grond van het voorgaande is het hof tot het oordeel gekomen dat [eiser] niet heeft mogen begrijpen en evenmin gerechtvaardigd erop heeft mogen vertrouwen dat de vergoeding van overuren tot het bruto maandsalaris behoorde en dat [verweerster] ten behoeve van [eiser] gelet op de gewerkte overwerkuren een hoger bedrag aan Zilveren Kruis zou doorgeven dan zijn basissalaris. Ten slotte heeft [verweerster] niet in strijd met goed werkgeverschap gehandeld door [eiser] niet erop te wijzen dat het bij Zilveren Kruis verzekerde bedrag was gebaseerd op het basisjaarsalaris van [eiser] en dat hij desgewenst een aanvullende verzekering kon afsluiten (rov. 3.8).
2.6
Het hof is tot de slotsom gekomen dat [verweerster] de door haar gedane toezegging om [eiser] een arbeidsongeschiktheidsverzekering te bieden die aanspraak geeft op (maximaal) 70% van het laatstverdiend bruto jaarinkomen, is nagekomen door opgave aan Zilveren Kruis van het bruto jaarsalaris zonder inachtneming van de vergoeding voor overuren, op grond van welk bedrag [eiser] van Zilveren Kruis een daarmee overeenkomende aanvullende WGA-uitkering heeft ontvangen (rov. 3.9). Het door [eiser] gedane bewijsaanbod wordt gepasseerd (rov. 3.10). Aan de behandeling van het voorwaardelijk incidenteel appel wordt niet toegekomen (rov. 3.11). Het hof heeft het vonnis waarvan beroep bekrachtigd en [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in principaal appel (rov. 3.12).
2.7
[eiser] heeft – tijdig – cassatieberoep ingesteld. Koning & Harman heeft geconcludeerd tot verwerping en voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. [eiser] heeft geconcludeerd tot verwerping van het incidentele cassatieberoep. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk doen toelichten, waarna beide partijen zowel in het principale als in het incidentele cassatieberoep hebben gerepliceerd en gedupliceerd.
3. Bespreking van het principale cassatieberoep
3.1
Het middel omvat vier onderdelen. In onderdeel 1 wordt betoogd dat op de uitleg van bepalingen van een geïncorporeerd personeelshandboek de (geobjectiveerde) Haviltex-norm van toepassing is. Het hof zou dat hebben miskend door (uitsluitend) de CAO-norm toe te passen. Onderdeel 2 betoogt dat, binnen de Haviltex-maatstaf, in individuele arbeidsrechtelijke uitleggeschillen belang toekomt aan de contra proferentem-regel. Onderdeel 3 heeft betrekking op de betekenis van de algemene voorwaarden van Zilveren Kruis. Onderdeel 4 klaagt over de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof omtrent de omvang van het geschil.
Onderdeel 1: maatstaf uitleg Personeelshandboek
3.2
Onderdeel 1 richt een rechtsklacht tegen het oordeel van het hof in rov. 3.6. Daar overweegt het hof het volgende:
“In de arbeidsovereenkomst is het (onder 2.2 genoemde) Personeelshandboek integraal van toepassing verklaard. Partijen zijn het erover eens dat van de op de datum van het ongeval geldende versie van het Personeelshandboek dient te worden uitgegaan. Het Personeelshandboek versie 2010 is echter niet in het geding gebracht. [eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat versie 2011 van toepassing is. [verweerster] daarentegen gaat uit van versie 2009. In beide versies van het Personeelshandboek is een definitie gegeven van de begrippen 'bruto jaarinkomen' en 'maandsalaris’. Veronderstellenderwijs uitgaande van de juistheid van het standpunt van [eiser] dat het Personeelshandboek versie 2011 van toepassing is, geldt het volgende. In dat Personeelshandboek wordt onder bruto jaarinkomen verstaan: twaalf maal het bruto maandsalaris plus vakantietoeslag plus overige overeengekomen bruto salariscomponenten. Het maandsalaris wordt gedefinieerd als: het tussen werkgever en werknemer overeengekomen bruto maandsalaris (exclusief vakantiegeld). Daarbij wordt vermeld dat in een individuele arbeidsovereenkomst een persoonlijke toeslag overeengekomen kan worden.
Het hof is van oordeel dat de tekst van het Personeelshandboek, gelet op de aard en strekking van het stuk, volgens de zogenoemde CAO-norm dient te worden uitgelegd - dat wil zeggen: naar objectieve maatstaven, dus de betekenis die volgt uit de bewoordingen van het stuk, in het licht van de gehele tekst. In de arbeidsovereenkomst die tussen partijen gold, is naast een bruto maandsalaris van € 2.100,- geen persoonlijke toeslag overeengekomen. Evenmin is sprake van overige overeengekomen bruto salariscomponenten. Partijen zijn immers, zoals gezegd, niet expliciet overeengekomen dat de vergoeding voor overuren een bruto salariscomponent betrof. Van andersluidende objectief kenbare bedoelingen van partijen is niet gebleken. Naar de letterlijke bewoordingen van het Personeelshandboek versie 2011 is onder het bruto jaarinkomen van [eiser] niet de vergoeding voor overuren begrepen. Dat wordt onderschreven door de structuur van het Personeelshandboek. Het handboek is zo ingericht dat een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende arbeidsvoorwaarden in die zin dat de overwerkregeling is ondergebracht onder 4.2 ‘Arbeidsduur en arbeidstijden' en dat het salaris, de vakantietoeslag alsook de prestatietoeslag staan onder het kopje 'Honorering’ in 4.4. Dat [eiser] volgens zijn zeggen vanaf aanvang dienstverband tot de datum van ziekmelding structureel een overwerkvergoeding ontving, die zijn salaris bovendien ruimschoots verdubbelde, maakt het voorgaande niet anders.”
3.3
Onder 17 klaagt het middel dat het hof heeft miskend dat de uitleg van een (door de werkgever opgesteld) Personeelshandboek dat onderdeel uitmaakt van een individuele arbeidsovereenkomst, net als de uitleg van die arbeidsovereenkomst zelf, is onderworpen aan de Haviltex-norm. Een uitleg naar (uitsluitend) objectieve maatstaven, zoals bij toepassing van de CAO-norm plaatsvindt, is bij de uitleg van arbeidsrechtelijke ‘algemene voorwaarden’ zoals hier verankerd in het Personeelshandboek, niet aangewezen. Het gaat daarbij in de kern immers om een reguliere contractuele regeling die wordt overeengekomen tussen dezelfde partijen als waartussen die regeling vervolgens ook geldt. Dat betekent dat bij de uitleg van zo’n regeling wel degelijk mede acht geslagen mag worden op de subjectieve verwachtingen die [eiser] koesterde omtrent de inhoud van het Personeelshandboek en de subjectieve bedoelingen die hij ten aanzien van het daarin bepaalde had.
3.4
In de schriftelijke toelichting gaat mr. Sagel uitvoerig in op de rechtspraak over de uitleg van overeenkomsten, in het bijzonder arbeidsovereenkomsten (punt 20 tot en met 39). Zijn rijk gedocumenteerde betoog kan [eiser] evenwel niet baten. Het hof heeft namelijk niet uitsluitend de CAO-norm toegepast maar tevens acht geslagen op de wijze waarop partijen op dit punt invulling hebben gegeven aan de arbeidsovereenkomst en daar de bedoelingen van partijen uit afgeleid. Het oordeel in rov. 3.8 dat [eiser] niet heeft mogen begrijpen en evenmin gerechtvaardigd erop heeft mogen vertrouwen dat de vergoeding van overuren tot het bruto maandsalaris behoorde, is – anders dan het middel doet voorkomen – derhalve niet (uitsluitend) gebaseerd op de CAO-norm maar (overwegend) op het Haviltex-criterium.12.
3.5
De klacht faalt daarom bij gebrek aan belang. Ik licht dat nader toe.
3.6
Ik memoreer dat de CAO-norm wordt toegepast op overkomsten waarbij ook belangen van derden in het geding zijn die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst zijn betrokken. De bestaansgrond van de CAO-norm is gelegen in bescherming van derden tegen een uitleg van een bepaling in een overeenkomst waarbij betekenis wordt toegekend aan de voor hen niet kenbare partijbedoeling, en in de noodzaak van een eenvormige uitleg voor alle door die overeenkomst gebonden partijen.13.De Haviltex- en de CAO-norm berusten beide op de redelijkheid en billijkheid. Tussen beide bestaat geen tegenstelling maar ‘een vloeiende overgang’, aldus het arrest DSM/FOX.14.Zo kan ook bij toepassing van de Haviltex-norm een meer of minder objectieve uitleg aan de orde zijn afhankelijk van de omstandigheden van het geval, terwijl voor toepassing van de CAO-norm de omstandigheden van het geval in het licht van de redelijkheid en billijkheid bepalend zijn en niet uitsluitend de letterlijke tekst van de betrokken bepaling of overeenkomst. Uit DSM/Fox volgt verder dat meer aanleiding bestaat voor een ‘geobjectiveerde Haviltex’ naarmate een overeenkomst naar haar aard beoogt de rechtspositie van (een groter aantal) derden op een uniforme wijze te regelen.15.
3.7
Verder wijs ik nog op het recente arrest […]/Amsterdam.16.Daarin wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de uitleg van een rechtsverhouding met het oog op de kwalificatie daarvan (waar het in die zaak om ging) en de daaraan voorafgaande vraag welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen (waar het in deze zaak om gaat). Die tweede vraag moet worden beantwoord aan de hand van de Haviltex-maatstaf.17.Het hof heeft die maatstaf in deze zaak toegepast waar het de rechtsverhouding tussen partijen heeft beoordeeld, zoals blijkt uit de rov. 3.4, 3.5 en 3.7.
3.8
In rov. 3.4 overweegt het hof dat hetgeen partijen ter zake van de af te sluiten arbeidsongeschiktheidsverzekering zijn overeengekomen aan de hand van de daarvoor geldende “(Haviltex)-maatstaven” dient te worden uitgelegd.
3.9
In rov. 3.5 gaat het hof in op de bedoelingen en de verwachtingen van partijen, zoals die behalve uit de tekst van de overeenkomst ook kunnen worden afgeleid uit de feitelijke gang van zaken. Het hof overweegt:
“(…). Bij de uitleg van de arbeidsovereenkomst komt het niet alleen aan op de letterlijke bewoordingen maar ook op de betekenis die partijen redelijkerwijs aan de in de arbeidsovereenkomst opgenomen bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij over en weer redelijkerwijs van elkaar konden verwachten. Zoals gezegd is er tussen Koning &Hartman en [eiser] niet uitdrukkelijk over gesproken of overuren in verband met de toegezegde verzekering al dan niet tot het bruto maandsalaris zouden dienen te worden gerekend, zodat een groter belang toekomt aan de taalkundige uitleg van de arbeidsovereenkomst. In de arbeidsovereenkomst staat onder het kopje ‘Salaris en andere vergoedingen’ niet meer dan wat de hoogte van het brutosalaris op basis van een 40-urige werkweek is. (…) [U]it de tekst van de arbeidsovereenkomst [kan] niet worden afgeleid dat de vergoeding voor overuren tot het bruto salaris van [eiser] moet worden gerekend en heeft [eiser] dat redelijkerwijs ook niet zo kunnen begrijpen. Verder blijkt uit de overgelegde salarisspecificatie van januari 2009 (productie 2 bij conclusie van antwoord) van een bruto salaris van € 2.217,- en staan de gewerkte overuren met bijbehorende honorering op twee plaatsen apart vermeld. Ook blijkt uit deze specificatie dat [eiser] (alleen) een premie voor de WGA-hiaat verzekering afdroeg. Een en ander wijst erop dat het de kennelijke bedoeling van partijen was overwerk niet aan te merken als een overeengekomen salariscomponent alsook dat het voor [eiser] kenbaar was dat hij geen premie voor een WGA-excedent verzekering afdroeg.”
3.10
In rov. 3.7 heeft het hof ten aanzien van de vraag welk bruto-jaarsalaris (met of zonder vergoeding voor overuren) de grondslag vormt voor de hoogte van de aanvullende verzekeringsuitkering op grond van de WIA-hiaatverzekering uitdrukkelijk in zijn overwegingen betrokken de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan de arbeidsovereenkomst. Het hof overweegt dat [verweerster] nooit overuren heeft uitbetaald tijdens ziekte en verlof en dat [verweerster] tijdens de eerste twee ziektejaren van [eiser] diens basissalaris 100% heeft doorbetaald zonder een vergoeding van overuren,18.dat [eiser] daartegen geen bezwaar heeft gemaakt of daarover vragen heeft gesteld en het voor de hand lag dat [eiser] hiertegen bezwaar zou maken of hierover vragen zou stellen indien hij meende dat ook de vergoeding voor overuren tot het in aanmerking te nemen bruto maandsalaris behoorde.
3.11
Dit alles brengt het hof in rov. 3.8, eerste zin, tot het volgende oordeel:
“Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat [eiser] niet heeft mogen begrijpen en evenmin gerechtvaardigd erop heeft mogen vertrouwen dat de vergoeding van overuren tot het bruto maandsalaris behoorde en dat [verweerster] ten behoeve van [eiser] gelet op de gewerkte overwerkuren een hoger bedrag aan Zilveren Kruis zou doorgeven dan zijn basissalaris.”
3.12
Dragend voor het oordeel van het hof is derhalve niet slechts de in het onderdeel aangevochten overweging in rov. 3.6 dat de tekst van het Personeelshandboek volgens de CAO-norm dient te worden uitgelegd. Het hof heeft bij de uitleg van de rechtsverhouding tussen partijen tevens acht geslagen op de subjectieve context, zoals met name volgt uit de rov. 3.5 en 3.7.
3.13
Dat een bepaling uit een personeelshandboek op zichzelf genomen wordt uitgelegd aan de hand van de CAO-norm acht ik juist, omdat van een dergelijk handboek een uniformerende werking uitgaat (net als op grotere schaal van een CAO) en omdat een handboek geen voorwerp van individuele onderhandelingen tussen werkgever en de individuele werknemers kan zijn. Een bepaling uit een personeelshandboek leent zich daarom op zichzelf ook niet voor ‘haviltexen’.
3.14
Ter afsluiting merk ik nog op dat het oordeel van het hof, los van de gehanteerde uitleggingsmaatstaf, mij om een andere reden als juist voorkomt. Een aanvullende verzekering is een schadeverzekering. De omvang van de loonschade die ontstaat door verminderd arbeidsvermogen moet zo veel mogelijk worden gebaseerd op een vaste grondslag. Overuren vormen naar hun aard geen vaste component van het loon. Anders dan het vaste salaris, waarop een werknemer ook aanspraak heeft als een onderneming tijdelijk geen of minder werk voor hem heeft, worden overuren alleen vergoed voor zover zij daadwerkelijk zijn gemaakt. Het aantal overuren kan per jaar fluctueren, mogelijk zelfs aanzienlijk.19.Indien overuren worden meegenomen in de loongerelateerde grondslag voor een aanvullende verzekering kunnen bovendien willekeurige verschillen in behandeling ontstaan, zoals een fictief voorbeeld illustreert.
Werknemers A en B hebben hetzelfde basissalaris. A maakt in het jaar t 500 overuren en in het jaar t+1 nul overuren. Voor B ligt dat precies andersom: nul overuren in het jaar t en 500 in het jaar t+1. Stel dat elk van beide in het jaar t+2 arbeidsongeschikt worden en dat ten minste twee jaar blijven. Indien overuren meetellen in de grondslag voor een aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering, zou B door het grote aantal overuren in het refertejaar t+1 aanzienlijk beter af zijn dan A, ondanks het feit dat A het jaar daarvoor evenveel overuren heeft gewerkt.
Wellicht is dit een extreem voorbeeld, maar het toont wel aan dat het meenemen van overuren kan leiden tot verschillen die niet goed te rechtvaardigen zijn en steeds groter worden naar mate de periode waarover aanspraak bestaat op de aanvullende uitkering langer duurt. Het ligt dan ook niet voor de hand dat premie en schadelast mede afhankelijk zouden zijn van het aantal overuren dat een werknemer toevallig heeft gemaakt in het laatste jaar voordat hij (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is geworden.20.
Onderdeel 2: contra proferentem-regel
3.15
Onderdeel 2 is gericht tegen het oordeel van het hof in rov. 3.5 t/m 3.8 over de uitleg van de arbeidsovereenkomst en het daarin geïncorporeerde Personeelshandboek. Het middel voert aan dat het hof heeft nagelaten enige kenbare aandacht te besteden aan het beroep van [eiser] op de contra proferentem-regel. Het middel wijst er verder op dat partijen over de inhoud van het in de arbeidsovereenkomst geïncorporeerde Personeelshandboek niet hebben onderhandeld en dergelijke overeenkomsten in geval van twijfel behoren te worden uitgelegd in het nadeel van degene die de tekst van de overeenkomst heeft opgesteld, de zogenoemde uitleg contra proferentem.
3.16
De klacht faalt om dezelfde reden als de besproken klacht in onderdeel 1: de letterlijke uitleg van de betrokken bepaling uit het Personeelshandboek moet worden gezien naast hetgeen het hof overweegt over de wijze van invulling van de arbeidsovereenkomst door partijen (zie ook hierna, 3.19).
3.17
Voor zover het middel ervan uitgaat dat uitleg contra proferentem een rechtsregel betreft die moet worden toegepast, gaat het uit van een onjuiste rechtsopvatting. Het gaat hierbij niet om een regel, maar om een gezichtspunt.21.Gezichtspunten zijn geen harde regels maar wegingsfactoren die samen met de andere gezichtspunten en omstandigheden van het geval een rol spelen bij de uitleg van een rechtshandeling.22.Een van die omstandigheden kan zijn dat de partij die een beding formuleert, het risico van onduidelijkheden in de bewoordingen dient te dragen.
3.18
De contra proferentem-regel heeft alleen een wettelijke grondslag voor algemene voorwaarden bij consumenten (art. 6:238 lid 2 BW). Die bepaling is op grond van art. 6:245 BW niet van toepassing op arbeidsovereenkomsten omdat het arbeidsovereenkomstenrecht al veel dwingend recht bevat. De regel waarop het onderdeel zich beroept is naar geldend recht daarom niet van toepassing op de hier voorliggende rechtsverhouding.
3.19
Voor zover het middel klaagt dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd dat het de contra proferentem-uitleg niet als relevant gezichtspunt in zijn overweging heeft betrokken, geldt het volgende. Het hof heeft de rechtsverhouding tussen partijen aan de hand van de ‘Haviltex-maatstaven’ uitgelegd. Het hof heeft in rov. 3.7 de gedragingen van partijen na de totstandkoming van de overeenkomst als relevante omstandigheden meegewogen. Het hof heeft hiermee aangegeven wat de subjectieve verwachtingen en bedoelingen van partijen waren omtrent het te verzekeren salaris conform de arbeidsovereenkomst waarin het Personeelshandboek is geïncorporeerd. Er was geen ruimte voor het hof om op de rechtsverhouding tussen partijen een uitleg contra proferentem toe te passen. Het hof hoefde dit ook niet nader te motiveren.
Onderdeel 3: betekenis Algemene Voorwaarden Zilveren Kruis
3.20
Onderdeel 3 bestaat uit twee subonderdelen en is gericht tegen het oordeel van het hof in rov. 3.8, waarin het hof, voor zover in cassatie relevant, het volgende overweegt (in navolging van het middel voeg ik de romeinse cijfers (i) en (ii) toe):
“Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat [eiser] niet heeft mogen begrijpen en evenmin gerechtvaardigd erop heeft mogen vertrouwen dat de vergoeding van overuren tot het bruto maandsalaris behoorde en dat [verweerster] ten behoeve van [eiser] gelet op de gewerkte overwerkuren een hoger bedrag aan Zilveren Kruis zou doorgeven dan zijn basissalaris. De door [eiser] aangehaalde Algemene Voorwaarden van Zilveren Kruis, waarin staat dat tot het loon ook andere vaste, structurele componenten worden gerekend, maken dat niet anders. (i) Ten eerste was [eiser] destijds niet bekend met deze Algemene Voorwaarden en (ii) ten tweede regardeert deze bepaling niet de arbeidsrechtelijke verhouding die tussen partijen heeft bestaan en de uit die verhouding voortvloeiende verplichtingen over en weer.”
3.21
Onder 25 klaagt het middel dat de met (ii) aangeduide beslissing van het hof zonder nadere toelichting onbegrijpelijk is, nu het hof in rov. 2.3 juist heeft vastgesteld dat in art. 4.7.2 van het Personeelshandboek staat dat [verweerster] haar werknemers toezegt een arbeidsongeschiktheidsverzekering af te sluiten “een en ander conform de bepalingen in de verzekeringspolis”. Zonder nadere toelichting valt niet in te zien hoe de Algemene Voorwaarden van Zilveren Kruis de arbeidsrechtelijke verhouding tussen partijen niet zouden regarderen nu [verweerster] in haar eigen Personeelshandboek – waarvan zij de toepassing met [eiser] heeft afgesproken – juist uitdrukkelijk heeft bedongen dat tussen partijen een verzekeringsafspraak wordt gemaakt conform de voorwaarden die de verzekeraar hanteert. Een nadere motivering was eens te meer vereist nu de kantonrechter daarover anders heeft geoordeeld.
3.22
Onder 26 voert het middel aan dat de met (i) aangeduide beslissing dat de bepaling in de Algemene Voorwaarden van Zilveren Kruis waaruit volgt dat de tot het (te verzekeren) loon ook andere vaste, structurele componenten worden gerekend niet kan leiden tot een voor [eiser] gunstige beslissing omdat [eiser] “destijds niet bekend was” met die bepalingen, van een onjuiste rechtsopvatting getuigt omdat daarmee wordt miskend dat het bij de uitleg van een contractuele afspraak op grond van de Haviltex-norm steeds gaat om een weging van alle omstandigheden van het geval, gewogen naar redelijkheid en billijkheid, zodat het feit dat een partij ten tijde van het aangaan van de overeenkomst niet bekend was met een bepaald feit, niet betekent dat dat feit voor de beoordeling welke uitleg de juiste is, geen betekenis heeft. Indien het hof dat niet heeft miskend, is zijn oordeel onbegrijpelijk, nu zonder nadere toelichting niet inzichtelijk is waarom het feit dat de Algemene Voorwaarden van de verzekeraar ten tijde van de toezegging door [verweerster] niet aan [eiser] bekend waren, zou meebrengen dat die Algemene Voorwaarden geen licht kunnen werpen op de inhoud van die toezegging.
3.23
De klachten kunnen gezamenlijk worden behandeld.
3.24
Ik wijs er allereerst op dat er twee rechtsverhoudingen bestaan die van elkaar moeten worden onderscheiden. Aan de ene kant de arbeidsrechtelijke verhouding tussen [eiser] als werknemer en [verweerster] als werkgever, en aan de andere kant de verzekeringsrechtelijke verhouding tussen [verweerster] als verzekeringnemer en Zilveren Kruis als verzekeraar. De Algemene Voorwaarden van Zilveren Kruis zijn slechts op die laatste rechtsverhouding direct van toepassing.
3.25
In dat licht moet ook de onder 25 bestreden overweging van het hof worden gelezen dat de Algemene Voorwaarden niet de arbeidsrechtelijke verhouding regardeert. Hoewel in de hierboven omschreven bepaling van het Personeelshandboek wordt gesteld dat [verweerster] een verzekering zal afsluiten die voorziet in een uitkering bij arbeidsongeschiktheid conform de Algemene Voorwaarden van Zilveren Kruis, betekent dit niet dat de bepaling uit die algemene voorwaarden die omschrijft wat onder het (mogelijk) te verzekeren loon moet worden begrepen, van belang is bij de uitleg van hetgeen partijen hebben afgesproken ten aanzien van het in hun geval te verzekeren loon. Dat (alleen) ‘vaste, structurele componenten’ volgens de algemene voorwaarden tot het loon kunnen worden gerekend en daardoor ook verzekerd kunnen worden, zegt niet iets over wat tussen partijen bij de arbeidsovereenkomst is afgesproken over het in hun geval te verzekeren loon.
3.26
Het is juist dat het bij de uitleg van die afspraak tussen partijen in beginsel aankomt op de feiten en omstandigheden ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst. Nadien ingetreden omstandigheden kunnen niettemin een rol spelen, als die behulpzaam kunnen zijn bij het reconstrueren van de bedoelingen van partijen bij het aangaan van de overeenkomst.23.Echter, het feit dat hier aan de orde is – het begrip ‘Jaarloon’ in de Algemene Voorwaarden van Zilveren Kruis – is niet een dergelijk feit dat behulpzaam kan zijn bij het reconstrueren van de bedoelingen van partijen bij het aangaan van de overeenkomst.
3.27
Uit het voorgaande volgt dat bij de uitleg van hetgeen partijen hebben afgesproken over de af te sluiten arbeidsongeschiktheidsverzekering, zoals het hof in rov. 3.8 heeft overwogen, van belang is dat [eiser] ten tijde van het afsluiten van de arbeidsovereenkomst niet bekend was met de Algemene Voorwaarden van Zilveren Kruis. De omschrijving van de term ‘Jaarloon’ in die algemene voorwaarden kan in dat geval geen licht werpen op de bedoelingen en verwachtingen van [eiser] ten tijde van het aangaan van de arbeidsovereenkomst. Dat [verweerster] , zoals in de schriftelijke toelichting van mr. Sagel onder 74 wordt gesteld, die algemene voorwaarden kende, spreekt overigens niet in het voordeel van [eiser] , nu [verweerster] in het Personeelshandboek een andere definitie heeft gegeven van het begrip jaarinkomen dan in de verzekeringspolis en hieruit afgeleid zou kunnen worden dat [verweerster] een afwijkende afspraak heeft willen maken met zijn werknemers.
3.28
Op grond van het bovenstaande concludeer ik dat het oordeel van het hof dat de door [eiser] aangehaalde Algemene Voorwaarden van Zilveren Kruis niet van belang zijn bij de uitleg van de afspraak tussen [eiser] en [verweerster] , niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en evenmin onvoldoende is gemotiveerd.
3.29
Ten overvloede merk ik nog het volgende op. Indien de Algemene Voorwaarden van Zilveren Kruis de arbeidsrechtelijke verhouding tussen partijen wél zouden regarderen, dan zou het nog steeds de vraag zijn of de woorden ‘vaste, structurele componenten’ steun bieden voor het standpunt van [eiser] dat overuren dienen te worden meegenomen in de grondslag voor de WIA-hiaatverzekering. Twee bijvoeglijk naamwoorden met een komma ertussen zijn cumulatief. De woorden ‘vaste, structurele componenten’ zien daarom op componenten van het loon die zowel vast als structureel zijn. Dat overuren niet een vaste component van het loon zijn, zagen we hiervoor al. Het is dan irrelevant of het feit dat in ten minste twee jaren (2008 en 2009) veel is overgewerkt mee moet brengen dat overwerkvergoedingen een structurele component van het loon vormen. Overigens heeft [verweerster] het structurele karakter van het overwerken betwist. Zij heeft in de pleitaantekeningen in hoger beroep daarover het volgende opgemerkt:
“43 (…) Het overwerk zag op de gewerkte uren buiten de gebruikelijke kantooruren waarvoor de medewerkers zich konden aanbieden en die extra werden beloond. [eiser] gaf zelf altijd aan graag en veel te werken en bood zich dus regelmatig vrijwillig aan voor overwerk. De buiten reguliere kantoortijden gewerkte uren werden als overwerk geregistreerd en [werden] voor 300% (…) uitbetaald: het aantal gewerkte uren werd tegen 200% uitbetaald en daarnaast kregen de werknemers voor deze gewerkte uren de volgende dag een zelfde aantal uren betaald verlof. (…) Deze regeling werd veel te duur en is in 2010 afgebouwd. Indien [eiser] niet zou zijn uitgevallen als gevolg van het ongeval zou hij dus vanaf 2010 een lager salaris hebben ontvangen.”
Onderdeel 4: omvang van het geschil
3.30
Onderdeel 4 is gericht tegen het oordeel van het hof over de omvang van het geschil in rov. 3.4. Daar overweegt het hof het volgende:
“Naar de kern genomen is dan de vraag of [verweerster] in verband met de aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering het bruto basisjaarsalaris inclusief (volgens [eiser] ) dan wel exclusief (volgens [verweerster] ) het salaris voor overwerk had moeten verzekeren.”
3.31
Onder 27 betoogt het middel dat voor zover deze overweging aldus moet worden begrepen dat het hof uitsluitend die vraag in de daarop volgende rechtsoverwegingen heeft behandeld, het hof een onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven aan de grondslag van de vorderingen van [eiser] . [eiser] heeft zich niet alleen op het standpunt gesteld dat [verweerster] tekort is geschoten in de nakoming van de gemaakte afspraak om een arbeidsongeschiktheidsverzekering af te sluiten door de vergoeding voor door hem gemaakte overuren niet te verzekeren, maar ook door andere structurele looncomponenten als volgend uit het Personeelshandboek van de verzekering uit te sluiten, die zijn bruto-jaarloon in 2009 samen met de vergoeding voor overwerkuren op € 64.413,- bruto brachten.
3.32
Ook deze klacht faalt.
3.33
Hoewel in de inleidende dagvaarding zijdens [eiser] onder 21 en 32, waarnaar het middel verwijst, gesproken wordt van onder de verzekering te brengen structurele looncomponenten – vergoedingen voor reisuren, overwerk, stand-by diensten, call-out diensten en verschoven werktijden – gaat het in het daaropvolgende partijdebat in feitelijke instanties uitsluitend over het wel of niet moeten verzekeren van de vergoeding voor overuren.
3.34
Uit de stukken in eerste aanleg zijdens [verweerster] blijkt dat zij de standpunten van [eiser] aldus heeft opgevat dat [eiser] erover klaagde dat [verweerster] het inkomen over overwerk niet heeft meeverzekerd.24.
3.35
De kantonrechter heeft in zijn vonnis in rov. 3 de grondslag van de vordering van [eiser] als volgt omschreven:
“(…) Volgens [eiser] is [verweerster] de WGA-hiaatverzekering in weerwil van de contractuele afspraak en derhalve ten onrechte alleen aangegaan over het vast overeengekomen jaarloon exclusief overwerk en emolumenten. (…)”
[eiser] is in hoger beroep niet opgekomen tegen de wijze waarop de kantonrechter zijn vorderingsgrondslag heeft opgevat en heeft zich voornamelijk gericht tegen het oordeel van de kantonrechter over de geleden schade. In de memorie van grieven heeft [eiser] zich bovendien met het zojuist genoemde oordeel in rov. 12 van het vonnis verenigd zonder daarbij kanttekeningen te plaatsen ten aanzien van de andere looncomponenten.25.
3.36
Uit de overige in de schriftelijke toelichting vermelde vindplaatsen volgt evenmin dat [eiser] ’s vordering ook andere looncomponenten betrof. Hoewel [eiser] in zijn memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel (in navolging van de kantonrechter) wel herhaaldelijk spreekt over ‘overwerk en emolumenten’26.gaat hij nergens in op andere componenten dan overwerk en betreffen zijn standpunten steeds uitsluitend de vergoedingen wegens overwerk.27.In zijn pleitaantekeningen in hoger beroep vat [eiser] het partijdebat aldus samen dat centraal staat de vraag of [verweerster] verplicht was het inkomen uit overwerk te verzekeren.28.
3.37
Gelet op het voorgaande heeft het hof geen onbegrijpelijke uitleg gegeven aan de grondslag van de vorderingen van [eiser] .
4. Het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep
Het incidentele cassatieberoep is ingesteld onder de voorwaarde dat een van de onderdelen uit het principale cassatieberoep gegrond wordt geacht. Nu aan die voorwaarde niet is voldaan, behoeft het incidentele cassatieberoep geen bespreking.
5. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het principale cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑01‑2021
Productie 1 bij conclusie van antwoord (alleen de relevante bladzijde is overgelegd).
Productie 3 bij dagvaarding.
De omschrijvingen zijn afkomstig uit het Personeelshandboek versie 2011.
De afkorting WGA staat voor Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten. De afkorting WIA staat voor Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Een WGA-uitkering is een uitkering op grond van de WIA voor werknemers die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn. Zij kunnen voor die uitkering in aanmerking komen na twee jaar ziekte.
Dat is de maximale (loongerelateerde) uitkeringsgrondslag voor sociale zekerheidsuitkeringen, zoals de WIA. In het voor deze zaak relevante jaar lag die grens op € 46.205,- bruto per jaar.
Dat is een particuliere verzekering die werkgevers kunnen afsluiten voor hun werknemers om inkomensverlies bij arbeidsongeschiktheid te dekken voor zover dat verlies boven de maximale uitkeringsgrondslag uitstijgt. Uit de processtukken maak ik op dat deze verzekering net als de WIA-hiaatverzekering facultatief is, met dit verschil dat de WIA-hiaatverzekering is gebaseerd op een opt-out model (werknemer is verzekerd tenzij hij zich afmeldt) en de WIA-excedentverzekering uitgaat van een opt-in model (werknemer is niet verzekerd tenzij hij zich aanmeldt).
Vastgesteld is dat [eiser] gedeeltelijk arbeidsongeschikt was, om precies te zijn voor 54,67%.
De betaalde vergoeding heeft een netto contante waarde van € 194.000,-, waarvan minimaal € 145.000,- geldt als vergoeding voor verlies aan verdienvermogen. Zie de vaststellingsovereenkomst van juni 2012 en de brief van de WA-verzekeraar aan [eiser] van 21 april 2017, door [eiser] overgelegd als producties 20 en 21 bij memorie van grieven.
Het gevorderde bedrag aan schadevergoeding ziet op het tijdvak van 11 januari 2012 (begin WGA-uitkering) tot 6 juli 2039 (geprognosticeerde AOW-leeftijd van [eiser] ). Het verschil tussen het eerste en het tweede bedrag zit in de hoogte van het bruto-jaarloon over 2009: € 64.413 respectievelijk € 55.941,88, resulterend in een (te indexeren) dagloon van € 246,79 respectievelijk € 212,62. In het hoogste van de twee bedragen zitten naast de vergoedingen voor overwerk vergoedingen voor stand-by diensten, call-out diensten en verschoven werktijden. Zie voor details producties 18 en 19 bij dagvaarding. De gevorderde bedragen zouden komen bovenop een maandelijkse socialezekerheidsuitkering van het UWV en de uitkering op grond van de WGA-hiaatverzekering van Zilveren Kruis.
In feitelijke instanties heeft [verweerster] (en niet [eiser] ) gewezen op de noodzaak de rechtsverhouding tussen partijen uit te leggen aan de hand van het Haviltex-criterium. Zie conclusie van antwoord, punt 15 e.v., en pleitaantekeningen in hoger beroep, punt 38.
Zie HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2687, NJ 2017/114, m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai (Condor), rov. 3.5, laatste alinea. Die zaak had betrekking op een sociaal plan.
HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493, m.nt. C.E. du Perron (DSM/Fox).
Arrest DSM/Fox, rov. 4.4. Zie ook: W.L. Valk, ‘Verder denken over uitleg van rechtshandelingen’, NJB 2018/1360; R.J. Tjittes, Commercieel contractenrecht, 2018, p. 262 e.v.
HR 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1746, RvdW 2020/1176.
Rov. 3.2.3.
Zie conclusie van antwoord, punt 18; memorie van antwoord tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel, punten16-21 en 88; pleitaantekeningen in hoger beroep zijdens [verweerster] , punt 34.
Vgl. het proces verbaal van de comparitie in eerste aanleg. De gemachtigde van [verweerster] heeft toen verklaard (blz. 2): “Het is echter nooit de bedoeling geweest om overwerk als vaste looncomponent te rekenen bij de berekening van het loon. Het handboek is na 2009 gewijzigd, ook in de latere versie van het handboek wordt het overwerk niet tot het vaste loon gerekend, dat fluctueert immers te veel en is zo niet verzekerbaar.”
[verweerster] heeft onweersproken gesteld dat het aantal overwerkuren in haar organisatie in 2010 door een beleidswijziging aanzienlijk is teruggebracht. Zie conclusie van antwoord, punt 33 onder a.; memorie van antwoord tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel, punten 15 (slot) en 89, en pleitaantekeningen in hoger beroep, punt 43 (vgl. ook 3.29 hierna).
HR 24 september 1993, ECLI:NL:HR:1.993:ZC1069, NJ 1993/760 (Brackel/UNAT). Zie H.N. Schelhaas en W.L. Valk, Uitleg van rechtshandelingen, preadviezen voor de Nederlandse Vereniging voor Burgerlijk Recht (2016), onder 2.1.3.3.
R.P.J.L. Tjittes, a.w., p. 32 e.v.
H.N. Schelhaas en W.L. Valk, a.w., onder 2.1.5.1; R.P.J.L. Tjittes, a.w., p. 39. Voor een voorbeeld in de rechtspraak zie: HR 20 mei 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1368, NJ 1994/574 (Gasunie/Gemeente Anloo).
In punt 2 van de conclusie van antwoord; punt 16 van de pleitaantekeningen in eerste aanleg zijdens [verweerster] .
Punt 21 van de memorie van grieven.
Zie punt 10, 12, 58, 60 van de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel zijdens [eiser] . Met de term ‘stand-by diensten’ in punt 54 doelt [eiser] ook op het overwerk.
Zie onder meer punt 19, 20, 28, 49, 51-54, 63-66 van de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel.
Zie p. 4 van de pleitaantekeningen in hoger beroep.