Een fax-kopie van het verzoekschrift is op 2 november 2018 ter griffie ingekomen, op 7 november 2018 gevolgd door het door een advocaat bij de Hoge Raad ondertekende origineel.
HR, 01-02-2019, nr. 18/04613
ECLI:NL:HR:2019:165
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-02-2019
- Zaaknummer
18/04613
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:165, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 01‑02‑2019; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1469, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2018:1469, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑12‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:165, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 02‑11‑2018
- Vindplaatsen
JGz 2019/15 met annotatie van Keurentjes, R.B.M.
Uitspraak 01‑02‑2019
Inhoudsindicatie
Wet Bopz. Machtiging voortgezet verblijf in inrichting voor verstandelijk gehandicapten. Geneeskundige verklaring opgesteld door arts voor verstandelijk gehandicapten. Hoofddiagnose verstandelijke beperking. Psychiatrische problematiek. Stoornis die gevaar doet veroorzaken. Deskundigheidsterrein. HR 1 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2226. HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:682.
Partij(en)
1 februari 2019
Eerste Kamer
18/04613
TT/AR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene] ,verblijvende te [plaats] ,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE BIJ HET ARRONDISSEMENTSPARKET DEN HAAG,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/09/559773 van de rechtbank Den Haag van 12 oktober 2018.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Den Haag van 12 oktober 2018 en tot terugwijzing ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
- -
i) De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht een machtiging te verlenen tot voortgezet verblijf van betrokkene.
- -
ii) Betrokkene verbleef toen op grond van een voorlopige machtiging in een inrichting voor verstandelijk gehandicapten die op grond van art. 1 lid 1, onder h, Wet Bopz is aangemerkt als zwakzinnigeninrichting en daarmee als een ‘psychiatrisch ziekenhuis’ in de zin van die wet.
- -
iii) Bij het verzoekschrift was een geneeskundige verklaring gevoegd, ondertekend door de geneesheer-directeur tevens arts voor verstandelijk gehandicapten, die betrokkene daartoe heeft onderzocht. In rubriek 3.c van deze verklaring is als diagnose gesteld “lichte verstandelijke beperking/zwakbegaafdheid met een zeer lage sociaal-emotionele ontwikkeling (max. 3 jaar) en impulsiviteit plus bijkomende trekken van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Deze laatste is voor het gevaar in de zin der Wet Bopz niet relevant”. Als diagnoses zijn vervolgens aangekruist: “stoornissen tot uiting komend in kindertijd/adolescentie”, “persoonlijkheidsstoornissen” en “verstandelijke handicap”. Als belangrijkste diagnose is “verstandelijke handicap” aangekruist.
- -
iv) Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek door de rechtbank heeft de advocaat van betrokkene aangevoerd dat de geneeskundige verklaring is opgesteld door een arts voor verstandelijk gehandicapten terwijl dit, gelet op de diagnose, een psychiater had moeten zijn.
3.2
De rechtbank heeft de machtiging verleend. Zij heeft het betoog van de advocaat verworpen dat de geneeskundige verklaring opgesteld had moeten zijn door een onafhankelijke psychiater in plaats van door een arts voor verstandelijk gehandicapten, en heeft daartoe onder meer het volgende overwogen. Uit de verklaring van de arts ter zitting blijkt dat de hoofddiagnose de verstandelijke beperking is, zoals ook beschreven in de geneeskundige verklaring, en dat het gevaar daaruit voortvloeit. Zo ontstaat het gevaar door het gebrek aan zelfinzicht en ziekteinzicht en door het impulsieve gedrag, ingegeven door de verstandelijke beperking. De stoornis die het gevaar veroorzaakt, valt daarom onder de bevoegdheid van de arts die de geneeskundige verklaring heeft opgesteld, aldus de rechtbank.
3.3
Het middel klaagt over het oordeel van de rechtbank dat kon worden volstaan met een onderzoek van betrokkene door een arts voor verstandelijk gehandicapten. Uit de geneeskundige verklaring, de samenvatting van het dossier en hetgeen een arts voor verstandelijk gehandicapten tijdens de hiervoor in 3.1 onder (iv) genoemde mondelinge behandeling heeft verklaard, blijkt dat bij betrokkene ook sprake is van psychiatrische problematiek. Om die reden had bij het onderzoek een psychiater betrokken moeten worden. Gelet op de beschikking van de Hoge Raad van 2 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2044 is in geval van een gecombineerde diagnose niet relevant of de verstandelijke handicap de hoofddiagnose is, aldus het middel.
3.4.1
Met art. 1 lid 6 Wet Bopz heeft de wetgever – voor zover hier van belang – een arts voor verstandelijk gehandicapten gelijkgesteld met een psychiater “voor zover het de opname of het verblijf van een verstandelijk gehandicapte betreft”. Uit de totstandkomingsgeschiedenis blijkt dat met deze bepaling is beoogd om een zo zorgvuldig mogelijke procedure bij (gedwongen) opname te waarborgen en te voorzien in een wettelijke basis voor de beoordeling door een arts voor verstandelijk gehandicapten. De arts voor verstandelijk gehandicapten is aldus bevoegd gemaakt “op zijn eigen deskundigheidsterrein een medisch oordeel [te] vellen over de (gedwongen) opname” (Kamerstukken II 2012/13, 33507, nr. 6, p. 14). Vgl. HR 1 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2226, rov. 3.4.2.
Aan art. 1 lid 6 Wet Bopz kan niet de strekking worden toegekend dat voor een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis kan worden volstaan met een verklaring van een arts voor verstandelijk gehandicapten indien de stoornis van de geestvermogens die een betrokkene het gevaar doet veroorzaken ter voorkoming waarvan de opname dient, niet is beperkt tot het eigen deskundigheidsterrein van die arts, maar tevens het deskundigheidsterrein van een psychiater bestrijkt. In een zodanig geval is mede een verklaring van een psychiater vereist. Vgl. HR 1 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2226, rov. 3.4.3 en HR 2 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2044, rov. 3.3.2.
Het hiervoor overwogene brengt mee dat een arts voor verstandelijk gehandicapten die constateert dat de stoornis van de geestvermogens die de te onderzoeken betrokkene het gevaar doet veroorzaken ter voorkoming waarvan de opname dient, niet uitsluitend is gelegen in een verstandelijke handicap maar ook in psychiatrische problematiek, een psychiater dient in te schakelen opdat deze de betrokkene eveneens onderzoekt. De arts voor verstandelijk gehandicapten kan ook het onderzoek geheel aan de psychiater overdragen. In zodanig geval kan immers worden volstaan met een verklaring van een psychiater. Vgl. HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:682, rov. 3.4 en HR 2 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2044, rov. 3.3.4.
3.4.2
In het onderhavige geval is sprake van een geneeskundige verklaring waarin een gecombineerde diagnose is gegeven, bestaande in stoornissen tot uiting komend in kindertijd/adolescentie, persoonlijkheidsstoornissen en verstandelijke handicap. In het behandelplan van betrokkene worden als onderzoeksdoelen vermeld “klinische observatie ter toetsing van de diagnose borderline persoonlijkheids-stoornis” en “klinische observatie ter toetsing van trauma gerelateerde klachten”. In de ‘samenvatting dossier’ wordt geconcludeerd: “complex beeld met gecombineerde kenmerken van ADHD en een Borderline persoonlijkheidsstoornis bij een zwakbegaafd intelligentieniveau”. De arts die de geneeskundige verklaring heeft opgesteld, heeft geconstateerd dat de door hem gediagnostiseerde trekken van een borderline persoonlijkheidsstoornis niet relevant zijn voor het gevaar in de zin van de Wet Bopz.
Deze enkele constatering in de geneeskundige verklaring maakt echter, beschouwd tegen de achtergrond van de gehele inhoud daarvan en in samenhang met de zo-even genoemde gegevens uit het dossier, niet inzichtelijk dat de stoornis van de geestvermogens die betrokkene het gevaar doet veroorzaken ter voorkoming waarvan de opname dient, uitsluitend is gelegen in een verstandelijke handicap en niet mede in de psychiatrische problematiek. De rechtbank heeft met haar oordeel dat het gevaar voortvloeit uit de verstandelijke beperking, en de stoornis die het gevaar veroorzaakt derhalve valt onder de bevoegdheid van de arts die de geneeskundige verklaring heeft opgesteld, hetzij blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting hetzij haar oordeel onvoldoende gemotiveerd. De klachten zijn dus terecht voorgesteld.
3.4.3
Voor zover het middel betoogt dat een arts voor verstandelijk gehandicapten die constateert dat de stoornis van de geestvermogens bij de te onderzoeken patiënt niet uitsluitend is gelegen in een verstandelijke handicap maar ook in psychiatrische problematiek, voor het opstellen van een medische verklaring altijd een psychiater dient in te schakelen, stuit het af op hetgeen hiervoor in 3.4.1 is overwogen. Een arts voor verstandelijk gehandicapten behoeft immers niet een psychiater in te schakelen indien het gevaar ter voorkoming waarvan wordt verzocht om verlening van een machtiging tot gedwongen opname, uitsluitend wordt veroorzaakt door de verstandelijke handicap.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 12 oktober 2018;
wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. du Perron en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op 1 februari 2019.
Conclusie 04‑12‑2018
Inhoudsindicatie
Wet Bopz. Machtiging voortgezet verblijf in inrichting voor verstandelijk gehandicapten. Geneeskundige verklaring opgesteld door arts voor verstandelijk gehandicapten. Hoofddiagnose verstandelijke beperking. Psychiatrische problematiek. Stoornis die gevaar doet veroorzaken. Deskundigheidsterrein. HR 1 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2226. HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:682.
Partij(en)
Zaaknr: 18/04613 mr. M.L.C.C. Lückers
Zitting: 4 december 2018 Conclusie inzake:
In deze Bopz-zaak is aan de orde de vraag of in geval van een gecombineerde diagnose (een verstandelijke handicap en een psychiatrische problematiek), waarbij de verstandelijke beperking als belangrijkste diagnose is aangemerkt, een door een arts verstandelijk gehandicapten opgestelde geneeskundige verklaring volstaat.
[betrokkene] (hierna: betrokkene), verzoekster tot cassatie, advocaat: mr. G.E.M. Later | |
tegen | |
De Officier van Justitie bij het arrondissementsparket Den Haag, verweerder in cassatie, niet verschenen. |
1. Feiten en procesverloop
1.1
Bij verzoekschrift van 12 september 2018 heeft de officier van justitie aan de rechtbank Den Haag verzocht een machtiging tot voortgezet verblijf te verlenen ten aanzien van betrokkene. Betrokkene verbleef toen in de inrichting voor verstandelijk gehandicapten Ipse De Bruggen te Zwammerdam krachtens een voorlopige machtiging van 26 maart 2018, waarvan de geldigheidsduur verstreek op 26 september 2018. Bij het verzoekschrift was een verklaring gevoegd, op 3 september 2018 ondertekend door de geneesheer-directeur van de locatie Ipse de Bruggen te Zwammerdam, zijnde de arts voor verstandelijk gehandicapten G.N.J. van Erp, die betrokkene daartoe heeft onderzocht. In rubriek 3.c van deze verklaring is als diagnose gesteld “lichte verstandelijke beperking/zwakbegaafdheid met een zeer lage sociaal-emotionele ontwikkeling (max. 3 jaar) en impulsiviteit plus bijkomende trekken van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Deze laatste is voor het gevaar in de zin der Wet Bopz niet relevant.” Als diagnoses zijn vervolgens aangekruist: “stoornissen tot uiting komend in kindertijd/adolescentie”, “persoonlijkheidsstoornissen” en “verstandelijke handicap.” Daarbij is “verstandelijke handicap” als belangrijkste diagnose aangekruist.
1.2
Op 27 september 2018 heeft de rechtbank het verzoek mondeling behandeld. Zij heeft blijkens het proces-verbaal gehoord: betrokkene, haar advocaat, de behandelend arts voor verstandelijk gehandicapten [betrokkene 1] en de GZ-psycholoog [betrokkene 2] . Voorts waren aanwezig een verpleegkundige en een stagiaire. Ter zitting heeft de rechtbank de instelling in de gelegenheid gesteld om binnen een week alsnog de wettelijke aantekeningen als bedoeld in art. 37a Wet Bopz over te leggen. Op 4 oktober 2018 heeft de instelling een stuk getiteld “aanvulling verzoek art. 16 d.d. 12-09-18” ingediend, inhoudende het voortgangsverslag in de periode van 6 juni 2018 tot 26 september 2018. De advocaat van betrokkene heeft daarop schriftelijk gereageerd bij faxbericht van 9 oktober 2018.
1.3
Bij beschikking van 12 oktober 2018 heeft de rechtbank een machtiging verleend tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis tot en met 26 september 2019. De rechtbank heeft onder meer het volgende overwogen:
“(…) Ten tweede heeft de advocaat afwijzing van het verzoek bepleit en daartoe aangevoerd dat de geneeskundige verklaring niet is opgesteld door een onafhankelijke psychiater maar door een Arts voor Verstandelijk Gehandicapten.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de verklaring van de arts ter zitting blijkt immers dat de hoofddiagnose de verstandelijke beperking is, zoals ook beschreven in de geneeskundige verklaring, en dat het gevaar daaruit voortvloeit. Zo ontstaat het gevaar door het gebrek aan zelfinzicht, ziekteinzicht en het impulsieve gedrag, hetgeen is ingegeven door de verstandelijke beperking. De stoornis die het gevaar veroorzaakt betreft derhalve de bevoegdheid van de arts.
Ten aanzien van de inhoudelijke beoordeling van het verzoek overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat de verzochte machtiging slechts kan worden verleend indien de stoornis van de geestvermogens van de betrokkene ook na verloop van de geldigheidsduur van de lopende machtiging aanwezig zal zijn en deze stoornis de betrokkene ook dan gevaar zal doen veroorzaken, en het gevaar niet door tussenkomst van personen en instellingen buiten de inrichting kan worden afgewend.
De rechtbank is van oordeel dat bij de betrokkene ook na afloop van de geldigheidsduur van de lopende machtiging een stoornis van de geestvermogens in de zin van de Wet Bopz aanwezig zal zijn.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het hiervoor genoemde gevaar zich voordoet. De betrokkene levert door haar ziekte een gevaar op voor zichzelf. Betrokkene heeft door haar verstandelijke beperking een gebrek aan zelfinzicht en ziekteinzicht en betrokkene is impulsief. Dit zorgt voor gevaar, in de vorm van risicovolle situaties waarin misbruik van betrokkene wordt gemaakt.
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een instelling voor geestelijk gehandicapten kan worden afgewend. (…)”
1.4
Namens betrokkene is - tijdig - beroep in cassatie ingesteld1.. In cassatie is geen verweerschrift ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Onder verwijzing naar HR 1 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2226, NJ 2017/338 en HR 2 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2044 klaagt het middel in de kern dat, gelet op de bij betrokkene aanwezige psychiatrische problematiek, in deze zaak niet kon worden volstaan met een geneeskundige verklaring van een arts voor verstandelijk gehandicapten, maar dat voor die verklaring ook een psychiater had moeten worden ingeschakeld. Het middel koppelt aan de rechtsklacht een motiveringsklacht, inhoudende dat het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de geneeskundige verklaring niet voldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd. Deze klacht wordt evenwel in het cassatierekest niet nader uitgewerkt. Ik beperk me bij de beoordeling daarom tot de rechtsklacht. Bij de bespreking daarvan stel ik het volgende voorop.
2.2
De in 2.1 genoemde beschikking van 1 september 2017 had betrekking op een geval waarin het onderzoek ten behoeve van de geneeskundige verklaring was verricht door een arts voor verstandelijk gehandicapten. De verklaring vermeldde toen als diagnose: “schizofrenie en verstandelijke handicap”. Na wijziging van de geneeskundige verklaring was alsnog de verstandelijke beperking aangekruist als belangrijkste diagnose. De rechtbank had in die zaak het verzoek tot verlening van een voortgezette machtiging afgewezen omdat de betrokkene voor het psychiatrische deel van zijn problematiek had moeten worden onderzocht door een psychiater en niet alleen door een arts voor verstandelijk gehandicapten. De Hoge Raad overwoog naar aanleiding van het door de officier van justitie tegen dit oordeel gerichte cassatiemiddel als volgt:
“3.4.2 Bij de beoordeling van het middel wordt het volgende vooropgesteld.
Voor het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis diende vóór de invoeging op 15 februari 2014 van art. 1 lid 6 Wet Bopz de betrokkene steeds te zijn onderzocht door een psychiater. Zie art. 16 lid 2 Wet Bopz in verbinding met art. 5 lid 1, tweede volzin, Wet Bopz, alsmede HR 27 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV2028, NJ 2012/420 en HR 7 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:270, NJ 2014/103. Uit de zojuist genoemde beschikkingen volgt dat het aan de wetgever is hierop een uitzondering te maken, gelet op het grondrecht dat niemand van zijn vrijheid mag worden beroofd buiten de gevallen bij of krachtens de wet voorzien.
Met art. 1 lid 6 Wet Bopz heeft de wetgever - voor zover hier van belang - een arts verstandelijk gehandicapten gelijkgesteld met een psychiater “voor zover het de opname of het verblijf van een verstandelijk gehandicapte betreft”. Uit de totstandkomingsgeschiedenis blijkt dat met deze bepaling is beoogd de arts verstandelijk gehandicapten bevoegd te maken “op zijn eigen deskundigheidsterrein een medisch oordeel [te] vellen over de (gedwongen) opname” (Kamerstukken II 2012-2013, 33 507, nr. 6, p. 14).
3.4.3
In het onderhavige geval is sprake van een geneeskundige verklaring waarin een gecombineerde diagnose is gegeven, bestaande in schizofrenie en een verstandelijke beperking. Uit hetgeen hiervoor in 3.4.2 is overwogen, volgt dat aan art. 1 lid 6 Wet Bopz niet de strekking kan worden toegekend dat voor een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis kan worden volstaan met een verklaring van een arts verstandelijk gehandicapten indien de diagnose niet is beperkt tot het ‘eigen deskundigheidsterrein’ van die arts, maar tevens het deskundigheidsterrein van de psychiater bestrijkt. In een zodanig geval is mede een verklaring van een psychiater vereist.
3.4.4
De rechtbank heeft - in cassatie onbestreden - overwogen dat eerdere rechterlijke machtigingen waren verleend om het door betrokkene veroorzaakte gevaar voortvloeiend uit de gediagnosticeerde psychiatrische stoornis weg te nemen, en dat die machtigingen nodig waren om dwangmedicatie mogelijk te maken. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat ook thans de machtiging is verzocht om zo nodig dwangbehandeling met een antipsychoticum mogelijk te maken. Daarmee heeft de rechtbank tot uitdrukking gebracht dat het verzoek tot voortgezet verblijf mede berust op (gevaar verband houdende met) de psychiatrische stoornis van betrokkene. Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor in 3.4.2 en 3.4.3 is overwogen heeft de rechtbank geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met haar aldus gemotiveerde oordeel dat niet kon worden volstaan met de verklaring van een arts verstandelijk gehandicapten. Ook is dat oordeel niet onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd. In het licht van het bovenstaande wordt dit niet anders door de omstandigheid dat de gewijzigde verklaring vermeldde dat de verstandelijke handicap inmiddels de bovenliggende stoornis was.”
2.3
In de zaak die heeft geleid tot de in 2.1 genoemde beschikking van 2 november 2018 had de officier van justitie de rechtbank verzocht een machtiging te verlenen tot voortgezet verblijf van betrokkene in een inrichting voor verstandelijk gehandicapten.2.In de geneeskundige verklaring van de arts voor verstandelijk gehandicapten die betrokkene had onderzocht was als diagnose gesteld: “lichte tot matige verstandelijke beperking en laag sociaal-emotioneel ontwikkelingsniveau (3 jaar), schizofrenie met paranoïdie en een gedragsstoornis met impulsdoorbraken”. Als belangrijkste diagnose was ‘verstandelijke handicap’ aangekruist. De rechtbank verwierp het betoog van de advocaat van de betrokkene dat de geneeskundige verklaring had moeten worden opgesteld door een psychiater en verleende de verzochte machtiging. De rechtbank oordeelde dat kon worden volstaan met een onderzoek door een arts voor verstandelijk gehandicapten omdat de verstandelijke beperking van betrokkene “op de voorgrond staat”. Het cassatiemiddel kwam met succes tegen dit oordeel op. De Hoge Raad overwoog:
“3.3.2 In zijn beschikking van 1 september 2017 (…) heeft de Hoge Raad in een geval waarin in de geneeskundige verklaring een gecombineerde diagnose was gesteld - in die zaak bestaande in schizofrenie en een verstandelijke beperking - onder meer overwogen “dat aan art. 1 lid 6 Wet Bopz niet de strekking kan worden toegekend dat voor een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis kan worden volstaan met een verklaring van een arts verstandelijk gehandicapten indien de diagnose niet is beperkt tot het ‘eigen deskundigheidsterrein’ van die arts, maar tevens het deskundigheidsterrein van een psychiater bestrijkt. In een zodanig geval is mede een verklaring van een psychiater vereist.” (rov. 3.4.3)
3.3.3
In het onderhavige geval luidt de diagnose “lichte tot matige verstandelijke beperking en laag sociaal-emotioneel ontwikkelingsniveau (3 jaar). Schizofrenie met paranoïdie en een gedragsstoornis met impulsdoorbraken”. De rechtbank heeft geoordeeld dat kon worden volstaan met een onderzoek door een arts voor verstandelijk gehandicapten omdat de verstandelijke beperking van betrokkene op de voorgrond staat. Dit oordeel geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 1 september 2017, zoals hiervoor in 3.3.2 weergegeven, geoordeeld, kort gezegd, dat in geval van een gecombineerde diagnose niet kan worden volstaan met een verklaring van een arts voor verstandelijk gehandicapten, maar dat mede een verklaring van een psychiater vereist is. Uit die beschikking kan niet worden afgeleid dat dit anders is wanneer de verstandelijke beperking “op de voorgrond staat”. De klacht is dus terecht voorgesteld.
3.3.4
Het hiervoor overwogene brengt mee dat een arts voor verstandelijk gehandicapten die constateert dat bij de te onderzoeken patiënt niet alleen sprake is van een verstandelijke handicap maar ook van psychiatrische problematiek, een psychiater dient in te schakelen zodat deze de patiënt eveneens onderzoekt. De arts voor verstandelijk gehandicapten kan ook het onderzoek geheel aan de psychiater overdragen. In een geval als het onderhavige kan immers worden volstaan met een verklaring van een psychiater (zie HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:682).”
2.4
De conclusie is derhalve dat een arts voor verstandelijk gehandicapten die constateert dat bij de te onderzoeken patiënt niet alleen sprake is van een verstandelijke handicap maar ook van psychiatrische problematiek, een psychiater dient in te schakelen zodat deze de patiënt eveneens onderzoekt. Hij kan het onderzoek ook geheel aan de psychiater overdragen.
2.5
In de onderhavige zaak heeft de arts voor verstandelijk gehandicapten Van Erp de volgende diagnose gesteld (rubriek 3.c van de geneeskundige verklaring van 31 augustus 2018): “lichte verstandelijke beperking/zwakbegaafdheid met een zeer lage sociaal-emotionele ontwikkeling (max. 3 jaar) en impulsiviteit plus bijkomende trekken van een borderline persoonlijkheidsstoornis”. Hij heeft vervolgens als diagnoses aangekruist: ‘stoornissen tot uiting komend in kindertijd/adolescentie’, ‘persoonlijkheidsstoornissen’ en ‘verstandelijke handicap’. Daarbij is ‘verstandelijke handicap’ als belangrijkste diagnose aangekruist. Als gevaren heeft Van Erp in rubriek 4.b van de geneeskundige verklaring aangekruist ‘gevaar dat betrokkene maatschappelijk ten onder gaat’ en ‘gevaar dat betrokkene zichzelf ernstig zal verwaarlozen’. In rubriek 4.a heeft hij het gevaar specifiek omschreven als “Seksuele contacten zoeken met onbekende mannen” en “Slecht voor zichzelf zorgen: niet eten, vervuilen, zwerven en verstoord nacht-dagritme”. In rubriek 4.d heeft Van Erp het volgende antwoord gegeven op de vraag waarom hij oordeelt dat het gevaar, als gevolg van de stoornis van de geestvermogens van betrokkene, ook na beëindiging van de geldigheidsduur van de lopende machtiging aanwezig zal zijn:
“Het is gebleken dat de gedegen opbouw van vrijheden en verantwoordelijkheden nog niet heeft geleid tot het zich eigen maken ervan en er verantwoord mee omgaan. Leerbaarheid blijkt zeer gering. Zodra betrokkene kans ziet gaat ze ervandoor en brengt zichzelf onmiddellijk in risicovolle situaties in de sfeer van prostitutie en mensenhandel. Sinds opname is ze 2 maal niet terug gekeerd van verlof. De eerste keer is ze 3 weken weg geweest, de laatste keer 1 week waarbij ze kontakt heeft gehad met mannen van wie de politie vermoedt dat zij zich bewegen in het circuit van mensenhandel.”
2.6
In de geneeskundige verklaring schrijft Van Erp aan het slot van rubriek 3.c dat de door hem bij betrokkene geconstateerde ‘borderline persoonlijkheidsstoornis’ voor het gevaar in de zin van de Wet Bopz “niet relevant” is. De vraag rijst of dit oordeel kan leiden tot de conclusie dat in de onderhavige zaak (wel) kon worden volstaan met de geneeskundige verklaring van een arts voor verstandelijk gehandicapten. Naar mijn mening is dat niet het geval. In dat verband zij er op gewezen dat de hiervoor weergegeven recente beschikking van 2 november 2018 helder is. In de zaak die heeft geleid tot die beschikking was eveneens sprake van een situatie waarin de verstandelijke beperking van de betrokkene “op de voorgrond” stond. In zijn Conclusie vóór de beschikking schrijft plv. P-G Langemeijer dat dit laatste volgens de rechtbank onder meer blijkt uit de geneeskundige verklaring waarin de verstandelijke handicap als belangrijkste diagnose is vermeld en in rubriek 4 daarvan het gevaar is omschreven dat betrokkene zou veroorzaken “als gevolg van de verstandelijke beperking en het daarmee geringe ziekte-inzicht en -besef”.3.Uit dit laatste zou kunnen worden afgeleid dat de rechtbank van oordeel was dat het aanwezig zijn van verband tussen de verstandelijke beperking en het aanwezig geoordeelde gevaar volstond. Uw Raad heeft daarover niets overwogen, doch heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en in algemene zin geoordeeld dat een arts voor verstandelijk gehandicapten die constateert dat bij de te onderzoeken patiënt niet alleen sprake is van een verstandelijke handicap maar ook van psychiatrische problematiek, een psychiater dient in te schakelen zodat deze de patiënt eveneens onderzoekt.4.In zijn Conclusie schrijft Langemeijer in punt 2.4 dat het erom gaat welke stoornis aan het verzoek ten grondslag is gelegd en dat, indien het verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van een rechterlijke machtiging geheel of mede berust op een stoornis van de geestvermogens die buiten het deskundigheidsterrein van een arts voor verstandelijk gehandicapten valt, ook onderzoek door een psychiater vereist is. Ik sluit bij dat standpunt aan. Het behoort tot het terrein van een psychiater om na onderzoek van een patiënt een oordeel te geven over de vraag of bij een patiënt sprake is van (een) psychiatrische stoornis(sen), en, zo ja, welke. Ook is het aan een psychiater om vervolgens een oordeel te geven over de vraag of uit de stoornis(sen) gevaar voortvloeit en, zo ja, welk, en of de stoornis kan worden behandeld en, zo ja, op welke wijze (medicijnen, therapie e.d.). Kortom: indien aan het verzoek mede een psychiatrische stoornis ten grondslag is gelegd, dan dient een psychiater te worden ingeschakeld om de patiënt in kwestie te onderzoeken. Dat is in deze zaak niet gebeurd.
2.7
Ik merk nog het volgende op. In de na de zitting overgelegde voortgangsrapportage van 1 oktober 2018 wordt bovenaan op blz. 1 vermeld: “aanvulling verzoek art. 16 d.d. 12-09-18”. Op blz. 3 van de rapportage staat het volgende onder het kopje “Psychodiagnostisch onderzoek:
“- Licht verstandelijke beperking
- Gedragsproblemen; Aandachtsdeficiëntie- /hyperactiviteitsstoornis gecombineerd type.
- Borderline-persoonlijkheidsstoornis.
Ongespecificeerde trauma- of stressorgerelateerde stoornis (…)”
2.8
Nu de voortgangsrapportage klaarblijkelijk diende als een aanvulling op het verzoek van de officier van justitie van 12 september 2018 had mijns inziens ook acht moeten worden geslagen op de daarin genoemde psychiatrische stoornissen die niet eerder met zoveel woorden waren genoemd. Dit gaf temeer aanleiding om tot het oordeel te komen dat ook een psychiater betrokkene had moeten onderzoeken.
2.9
In het licht van het bovenstaande slaagt de rechtsklacht van het middel.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Den Haag van 12 oktober 2018 en tot terugwijzing ter verdere behandeling en beslissing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑12‑2018
Het betrof dezelfde instelling als waar betrokkene thans is opgenomen: Ipse de Bruggen te Zwammerdam. De geneeskundige verklaring in die zaak was ook opgesteld door de arts voor verstandelijk gehandicapten Van Erp.
Conclusie van plv. P-G Langemeijer vóór de beschikking van 2 november 2018 ECLI:NL:PHR:2018:1227, onder 2.3.
Dan wel het onderzoek geheel aan een psychiater overdragen.
Beroepschrift 02‑11‑2018
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen
[verzoekster], wonende te [woonplaats], te dezer zake te Den Haag woonplaats kiezende aan de Riouwstraat 131, ten kantore van de advocate bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. G.E.M. Later, die door verzoekster als zodanig wordt aangewezen om voor haar in dit rechtsgeding op te treden en die het verzoekschrift voor verzoekster ondertekent en indient en daartoe door verzoekster bepaaldelijk is gemachtigd;
1.
Bij beschikking van 12 oktober 2018 onder nummer C/09/559773 FA RK 18-6645 heeft de Rechtbank Den Haag een machtiging verleend tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis, zijnde een inrichting voor verstandelijk gehandicapten, tot en met 26 september 2019. Die beschikking met het verzoek van 12 september 2018 met aanvraag van 3 september 2018 met geneeskundige verklaring van de geneesheer-directeur, arts voor verstandelijk gehandicapten van 31 augustus 2018, het behandelplan klinische BCM, de samenvatting dossier BCM, het proces-verbaal van de behandeling op 27 september 2018 met pleitnota van verzoeksters advocaat met bijlagen, fax rechtbank van 9 oktober 2018 met voortgangsverslag , de reactie van verzoeksters advocaat van 9 oktober 2018 legt verzoekster hierbij over.
2.
Verzoekster kan zich met de onderhavige beschikking van 12 oktober 2018 niet verenigen en stelt daarvan bij deze — derhalve tijdig — beroep in kassatie in onder aanvoering van het navolgende:
Meddel van kassatie
Schending van het recht althans verzuim van vormen waarvan niet inachtneming nietigheid medebrengt, aangezien de Rechtbank Den Haag, ten aanzien van het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis, zijnde een inrichting voor verstandelijk gehandicapten, heeft overwogen, zoals in de beschikking staat omschreven, welke overwegingen en beslissingen als hier herhaald en overgenomen dienen te worden beschouwd, zulks ten onrechte om de navolgende reden.
I.
Naar uit de bestreden beschikking blijkt heeft de Rechtbank met betrekking tot de geneeskundige verklaring het volgende overwogen:
‘…Ten tweede heeft de advocaat afwijzing van het verzoek bepleit en daartoe aangevoerd dat de geneeskundige verklaring niet is opgesteld door een onafhankelijk psychiater maar door een Arts voor Verstandelijk Gehandicapten.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de verklaring van de arts ter zitting blijkt immers dat de hoofddiagnose de verstandelijke beperking is, zoals ook beschreven in de geneeskundige verklaring, en dat het gevaar daaruit voortvloeit. Zo ontstaat het gevaar door het gebrek aan zelfinzicht, ziekteinzicht en het impulsieve gedrag, hetgeen is ingegeven door de verstandelijke beperking. De stoornis die het gevaar veroorzaakt betreft derhalve de bevoegdheid van de arts..’,
waarbij de Rechtbank naar de mening van verzoekster een onjuiste interpretatie heeft gegeven van de eerdere beschikking van uw Hoge Raad van 1 september 2017 en in strijd met de wet geen psychiater bij de beoordeling heeft betrokken, althans is het onbegrijpelijk dat de Rechtbank met betrekking tot de geneeskundige verklaring heeft beslist zoals in de beschikking staat vermeld, althans heeft de Rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat afgezien kon worden van de betrokkenheid van een psychiater bij de beoordeling van de stoornis.
Naar uit het proces-verbaal van de zitting blijkt heeft de AVG-arts verklaard:
‘…Betrokkene heeft een IQ van rond de 70. Volgens de DSM-criteria is er dan wel sprake van een verstandelijke beperking · Er is tevens sprake van psychiatrische problematiek, maar de hoofddiagnose is de verstandelijke beperking. Het gebrek aan zelfinzicht, ziekteinzicht en de impulsiviteit heeft te maken met de verstandelijke beperking. De AVG-arts is dan wel bevoegd om de geneeskundige verklaring op te stellen..’…’.
Verzoeksters advocaat heeft blijkens het proces-verbaal aangevoerd:
‘…Ik heb een pleitnota opgesteld en deze zal ik voorlezen. Hieraan wil ik toevoegen dat ik de arts net hoor zeggen dat er sprake is van psychiatrische problematiek. Procureur Langemeijer is heel duidelijk in zijn conclusie : wanneer de stoornis geheel of gedeeltelijk buiten het deskundigenterrein van de arts valt dan is er tevens een onafhankelijk onderzoek door een psychiater nodig. Een aanvullend psychiatrisch onderzoek door een onafhankelijk psychiater acht ik dan-ook noodzakelijk…’
Uit de pleitnota van verzoeksters advocaat mr.O.C.Bondam blijkt voorts dat hij ook het volgende heeft aangevoerd:
‘..Het geneeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden door een Arts voor Verstandelijk Gehandicapten (AVG arts). In situaties waarin het gaat om ernstig geestelijk gehandicapte personen heeft de wetgever het onderzoek door een AVG arts gelijk gesteld aan een onderzoek door een psychiater.
Betrokkene kan echter niet worden beschouwd als iemand waarvan zonder meer kan worden aangenomen dat zij geestelijk gehandicapt is. Uit het dossier blijkt slechts dat er ooit een disharmonisch profiel is geconstateerd waarbij de toen gemeten waarden varieerden tussen 70 en 87… ‘
Vervolgens verwijst hij naar een rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau van februari 2012 ‘IQ met beperkingen, de mate van verstandelijke handicap van zorgvragers in kaart gebracht.’
Hij verwijst naar de klassieke Verdeling op pagina 9 van het rapport, waarin de zwakbegaafden de mensen zijn met een IQ van 70 tot 85.
‘.. Om het in perspectief te plaatsen verwijs ik naar blz 31 van het rapport waaruit blijkt dat op basis van de normaalverdeling het gemiddelde IQ honderd is en in 2012 2,2 miljoen personen (!) in Nederland een IQ van tussen de 70 en 85 hadden. Die zitten niet allemaal in een inrichting dus er moet bijkomende problematiek zijn om dat dan te rechtvaardigen.
Ook wordt, zie bladzijde 21 van het rapport, genoemd dat in het beleid een verstandelijke handicap gelijk staat met een iq van 69 of minder. Daarvan uitgaande kan betrokkene niet worden geclassificeerd als iemand met een verstandelijke handicap. Een onderzoek door een AVG arts is dan niet op zijn plaats. Dit moet dan door een psychiater gebeuren die ruimere bevoegdheden heeft en niet beperkt is tot AVG problematiek..’
Uit de ‘Samenvatting dossier BCM’, tweede pagina blijkt dat de conclusie is :
‘..complex beeld met gecombineerde kenmerken van ADHD en een Borderline persoonlijkheidsstoornis bij een zwakbegaafd intelligentieniveau… ’
Ook in het ‘Voortgangsverslag BCM’ pagina 3 staat bij psychodiagnostisch onderzoek vermeld:
- ‘—
Licht verstandelijke beperking
- —
Gedragsproblemen; Aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis gecombineerd type.
- —
Borderline-persoonlijkheidsstoornis.
Ongespecificeerde trauma- of stressorgerelateerde stoornis.. ’
Zoals uw Hoge Raad in de beschikking van 1 september 2017, JGZ 2017 nr. 11 met noot mr.drs.B.J.M.Frederiks (ECLI:NL:HR:2017:2226) heeft overwogen :
- ’ 3.4.2.
(…) Met art.1 lid 6 Wet Bopz heeft de wetgever — voor zover hier van belang — een arts verstandelijk gehandicapten gelijkgesteld met een psychiater ‘voor zover het de opname of het verblijf van een verstandelijk gehandicapte betreft’. Uit de totstandkomingsgeschiedenis blijkt dat met deze bepaling is beoogd de arts verstandelijk gehandicapten bevoegd te maken ‘op zijn eigen deskundigheidsterrein een medisch oordeel (te) vellen over de (gedwongen) opname’. (Kamerstukken II 2012–2013, 33507,nr. 6, p.14)
- 3.4.3.
In het onderhavige geval is sprake van een geneeskundige verklaring waarin een gecombineerde diagnose is gegeven, bestaande in schizofrenie en een verstandelijke beperking. Uit hetgeen hiervoor in 3.4.2. is overwogen, volgt dat aan art.1 lid 6 Wet Bopz niet de strekking kan worden toegekend dat voor een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis kan worden volstaan met een verklaring van een arts verstandelijk gehandicapten indien de diagnose niet is beperkt tot het ‘eigen deskundigheidssterrein’ van die arts, maar tevens het deskundigheidsterrein van de psychiater bestrijkt. In een zodanig geval is mede een verklaring van een psychiater vereist.. ’
Gelet op de psychiatrische problematiek in casu, had niet volstaan mogen worden met een geneeskundige verklaring van een arts voor verstandelijk gehandicapten maar had ook een psychiater moeten worden ingeschakeld voor de geneeskundige verklaring die de basis is voor deze beslissing die leidt tot de vrijheidsberoving voor de duur van een jaar.
Uw Hoge Raad heeft in de beschikking van heden — 2 november 2018 — (ECLI:NL:HR:2018:2044) overwogen:
‘.. De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 1 september 2017(…) geoordeeld, kort gezegd, dat in geval van een gecombineerde diagnose niet kan worden volstaan met een verklaring van een arts voor verstandelijk gehandicapten, maar dat mede een verklaring van een psychiater vereist is. Uit die beschikking kan niet worden afgeleid dat dit anders is wanneer de verstandelijke beperking ‘op de voorgrond staat’.(…)
Het hiervoor overwogene brengt mee dat een arts voor verstandelijk gehandicapten die constateert dat bij de te onderzoeken patiënt niet alleen sprake is van een verstandelijke handicap maar ook van psychiatrische problematiek, een psychiater dient in te schakelen zodat deze de patiënt eveneens onderzoekt. De arts voor verstandelijk gehandicapten kan ook het onderzoek geheel aan de psychiater overdragen. In een geval als het onderhavige kan immers worden volstaan met een verklaring van een psychiater (zie HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:682).. ’
Over de vraag welke stoornis in casu dus de hoofddiagnose is, kan wellicht verschillend gedacht worden, maar is — gelet op voormelde beschikking van uw Hoge Raad — niet relevant.
dat verzoekster meent dat op grond van de bovenstaande middel de beschikking voor vernietiging in aanmerking komt;
dat verzoekster toevoeging heeft gevraagd en het toevoegingsbewijs zal toesturen na ontvangst;
Weshalve
Het de Hoge Raad der Nederlanden moge behagen te vernietigen de beschikking van de Rechtbank Den Haag van 12 oktober 2018 met zodanige beschikking als Uw Hoge Raad in goede justitie zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
Den Haag, 2 november 2018
mr. G.E.M. Later
advocaat