HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2019:196, 17/02533B , NJ 2019/329 m.nt. T. Kooijmans. Vernietiging beslissing maar uitsluitend voor zover daarin niet is beslist op het verzoek tot toekenning van een geldelijke tegemoetkoming en terugwijzing.
HR, 16-11-2021, nr. 20/02880
ECLI:NL:HR:2021:1688
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-11-2021
- Zaaknummer
20/02880
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1688, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑11‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:857
ECLI:NL:PHR:2021:857, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑09‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1688
Beroepschrift, Hoge Raad, 04‑12‑2020
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2021-0347
NJ 2022/123 met annotatie van P. Mevis
Uitspraak 16‑11‑2021
Inhoudsindicatie
Beklag ex art. 552b Sv, beslag ex art. 94 Sv op auto met gestolen onderdelen onder klaagster i.h.k.v. strafzaak tegen haar broer, waarna auto in die strafzaak aan het verkeer is onttrokken. Afwijzing van een verzoek om een geldelijke tegemoetkoming, art. 33c.2 Sr jo. art. 36b.2 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2018:1156 m.b.t. beoordeling van de vraag of eigenaar van het voorwerp door onttrekking aan het verkeer van zijn eigendom onevenredig wordt getroffen wanneer hem geen geldelijke tegemoetkoming wordt toegekend. In aanmerking genomen dat klaagster gemotiveerd heeft gesteld dat zij eigenaar is van de onder haar inbeslaggenomen auto en het daarmee overeenstemmende tenaamstellingsbewijs van de auto bij haar klaagschrift was gevoegd, is ‘s hofs oordeel dat klaagster “haar stellingen niet, althans onvoldoende met stukken heeft onderbouwd” en “alleen al om die reden” niet is gebleken dat zij door de onttrekking aan het verkeer onevenredig is getroffen, niet z.m. begrijpelijk. Hof heeft verder overwogen dat het interieur en het navigatiesysteem van de auto uit diefstal afkomstige onderdelen zijn en op grond daarvan geoordeeld dat klaagster door het kopen van die auto op Marktplaats een risico heeft genomen dat voor haar rekening komt, wat meebrengt dat zij door de onttrekking aan het verkeer niet onevenredig is getroffen. Hierin ligt als ’s hofs oordeel besloten dat klaagster zich bij de aankoop van de auto zo onvoorzichtig heeft gedragen dat haar geen geldelijke tegemoetkoming toekomt. Ook dat oordeel is zonder nadere motivering niet begrijpelijk. Volgt vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 20/01614 B. Vervolg op HR:2019:196.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/02880 B
Datum 16 november 2021
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 3 september 2019, nummer RK 000391-19, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552b van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de klaagster.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft R. Jonkers, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing naar het hof Amsterdam teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden beoordeeld en afgedaan.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
2.1
2.2.1
Volgens het proces-verbaal van de behandeling van het klaagschrift in raadkamer van 23 juli 2019 heeft de advocaat van de klaagster daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het hof is overgelegd. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Cliënte stelt dat zij de eigenaar van de Golf is omdat zij hem in januari 2014 via Marktplaats aangeschaft heeft. Zij heeft daar destijds een bedrag van € 8.500 voor betaald. De auto stond ook op haar naam.(voetnoot 7) Zij heeft op zitting verklaard dat de Volkswagen Golf reeds bij haar aanschaf op Marktplaats het (gestolen) navigatiesysteem bevatte, evenals het gestolen interieur.
Zij heeft er nooit weet van gehad dat de Golf deze gestolen goederen bevatte, noch dat [betrokkene 1] hier mogelijk bij betrokken is geweest. Wel verklaart zij dat zij de Golf regelmatig aan haar broertje [betrokkene 3] heeft uitgeleend, maar dat de auto dus nooit feitelijk bij [betrokkene 1] in gebruik is geweest, anders dan wat door de advocaat-generaal wordt betoogd.
Het tweede punt betreft de vraag in hoeverre er sprake is van enig verwijtbaar handelen aan de zijde van [betrokkene 1] . Het feit dat cliënte familie is van [betrokkene 1] betekent nog niet dat zij op de hoogte was van zijn handelen. De onder mij aanwezige stukken bevatten ook geen aanknopingspunten op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat cliënt bij het handelen van [betrokkene 1] betrokken is geweest of daar weet van heeft gehad. Hetzelfde geldt voor de herkomst van de gestolen onderdelen in haar auto, wat immers voor een leek niet kenbaar is.
Kort samengevat is cliënte dus onevenredig in haar belangen geschaad nu de auto die zij voor € 8.500 op Marktplaats heeft aangeschaft, onttrokken is aan het verkeer. Daarmee is een geldelijke tegemoetkoming van in ieder geval het aankoopbedrag op zijn plaats.
Voetnoot 7: Zie de tenaamstelling die eveneens bij mijn klaagschrift van 20 oktober 2016 gevoegd is.”
2.2.2
Het hof heeft het verzoek om een geldelijke tegemoetkoming afgewezen en daartoe het volgende overwogen:
“Klaagster heeft haar stellingen niet, althans onvoldoende met stukken onderbouwd. Alleen al om die reden is niet gebleken dat zij door de onttrekking aan het verkeer onevenredig is getroffen.
Bovendien stelt klaagster dat zij de auto heeft gekocht op Marktplaats en dat zij niets aan de auto heeft laten veranderen. Uit het dossier blijkt dat het interieur en het navigatiesysteem van de auto gestolen onderdelen betreffen. In dat geval heeft klaagster een auto met gestolen onderdelen gekocht. Zij heeft daarbij een risico genomen dat voor haar rekening komt.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat klaagster door de onttrekking aan het verkeer niet onevenredig is getroffen en ziet het hof geen reden voor een geldelijke tegemoetkoming.”
2.3
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
“1. Onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen kan worden opgelegd:
(...)
4°. bij een afzonderlijke rechterlijke beschikking op vordering van het openbaar ministerie;
(...)
2. De artikelen 33b en 33c, tweede en derde lid, alsmede artikel 446 van het Wetboek van Strafvordering, zijn van overeenkomstige toepassing.
(...)”
- artikel 33c lid 2 Sr:
“De rechter kent (...) een geldelijke tegemoetkoming toe wanneer dit nodig is om te voorkomen dat de verdachte, of een ander aan wie de verbeurd verklaarde voorwerpen toebehoren, onevenredig zou worden getroffen.”
2.4
In zijn beschikking van 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1156, heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:
“3.4.1. Ingevolge art. 33c, tweede lid, in verbinding met art. 36b, tweede lid, Sr kent de rechter een geldelijke tegemoetkoming toe indien dat nodig is om te voorkomen dat degene aan wie de onttrokken voorwerpen toebehoren, door die onttrekking onevenredig zou worden getroffen. Of de eigenaar van het voorwerp door de onttrekking aan het verkeer van zijn eigendom onevenredig wordt getroffen wanneer hem geen geldelijke tegemoetkoming wordt toegekend, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij kunnen worden betrokken hoe de eigenaar van het voorwerp zich in relatie tot dat voorwerp heeft gedragen, de waarde van het onttrokken voorwerp, alsmede eventueel voordeel dat de Staat na de onttrekking met betrekking tot dat voorwerp verkrijgt, bijvoorbeeld door de verkoop van (onderdelen) daarvan.
3.4.2.
Die regeling is in overeenstemming met het in art. 1 EP neergelegde recht op 'ongestoord genot van eigendom'. Uit de jurisprudentie van het EHRM volgt immers dat, wanneer een inbreuk op het eigendom een 'individual and excessive burden' op de betrokken persoon legt, geen sprake is van de 'fair balance' die op grond van art. 1 EP dient te bestaan tussen het algemeen belang enerzijds en de bescherming van individuele rechten anderzijds. Of sprake is van een 'individual and excessive burden' wordt mede bepaald door de wijze waarop de persoon aan wie het voorwerp toebehoort zich heeft gedragen, bijvoorbeeld de 'degree of fault or care' van die persoon. (Vgl. bijvoorbeeld EHRM 24 oktober 1986, nr. 9118/80, Agosi tegen het Verenigd Koninkrijk en EHRM 28 juni 2018, nr. 1828/06, G.I.E.M. S.R.L. e.a. tegen Italië.)”
2.5
Het hof heeft overwogen dat de klaagster “haar stellingen niet, althans onvoldoende met stukken heeft onderbouwd” en op grond daarvan geoordeeld dat “alleen al om die reden” niet is gebleken dat zij door de onttrekking aan het verkeer onevenredig is getroffen. In aanmerking genomen dat de klaagster gemotiveerd heeft gesteld dat zij eigenaar is van de onder haar inbeslaggenomen auto en het daarmee overeenstemmende tenaamstellingsbewijs van de auto bij haar klaagschrift was gevoegd, is dat oordeel niet zonder meer begrijpelijk.
2.6
Verder heeft het hof overwogen dat het interieur en het navigatiesysteem van de auto uit diefstal afkomstige onderdelen zijn, en op grond daarvan geoordeeld dat de klaagster door het kopen van die auto op Marktplaats een risico heeft genomen dat voor haar rekening komt, wat meebrengt dat zij door de onttrekking aan het verkeer niet onevenredig is getroffen. Hierin ligt als oordeel van het hof besloten dat de klaagster zich bij de aankoop van de auto zo onvoorzichtig heeft gedragen dat haar geen geldelijke tegemoetkoming toekomt. Ook dat oordeel is zonder nadere motivering niet begrijpelijk.
2.7
De cassatiemiddelen slagen.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 november 2021.
Conclusie 28‑09‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Beklag ex art. 552b Sv na terugwijzing (ECLI:NL:HR:2019:196). Afwijzing toekenning geldelijke tegemoetkoming aan eigenaar auto die aan het verkeer is onttrokken omdat daarin gestolen onderdelen zijn verwerkt; art. 33c-2 jo art. 36b-2 Sr; art. 1 EP EVRM. Volgens de AG is motivering hof dat nu auto via Marktplaats is gekocht het voor risico van de koper is dat deze gestolen onderdelen bevat zodat geen geldelijke tegemoetkoming wordt toegekend, zonder nadere motivering, in strijd met het proportionaliteitsvereiste ex art. 1 EP EVRM. De conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/02880 B
Zitting 28 september 2021
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[klaagster] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de klaagster.
1. Het cassatieberoep
1.1.
Het gerechtshof Amsterdam heeft - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad1.- bij beschikking van 3 september 2019 het verzoek tot toekenning van een geldelijke vergoeding in verband met de onttrekking aan het verkeer ex art. 552b Sv van de onder de klaagster inbeslaggenomen Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] afgewezen.
1.2.
Er bestaat samenhang met de zaak 20/01614B. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
2. Procesverloop
2.1.
Uit de gedingstukken blijkt het volgende procesverloop:
(i) Op 15 april 2014 is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen [betrokkene 1] , de broer van de klaagster, op de voet van art. 94 Sv onder de klaagster een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] in beslag genomen.
(ii) [betrokkene 1] is op 22 juli 2016 door het hof veroordeeld ter zake van diefstal, gewoontewitwassen en gewoonteheling van auto’s, diefstal van kentekenplaten en gewoontewitwassen van auto-onderdelen. Daarbij is tevens de onttrekking aan het verkeer van voornoemde Volkswagen Golf bevolen.
(iii) Op 20 oktober 2016 heeft de klaagster een klaagschrift ex art. 552b Sv ingediend en verzocht de onttrekking aan het verkeer te herroepen en de Volkswagen Golf aan haar te doen teruggeven. Subsidiair is verzocht om een tegemoetkoming als bedoeld in art. 36b jo 33c Sv.
(iv) Het hof heeft het klaagschrift op 31 maart 2017 ongegrond verklaard.
(v) Tegen deze beschikking is namens de klaagster beroep in cassatie ingesteld.
(vi) De Hoge Raad heeft op 19 februari 2019 de beschikking van het hof vernietigd, maar uitsluitend voor zover daarin niet is beslist op het subsidiaire verzoek tot toekenning van een geldelijke tegemoetkoming, en de zaak teruggewezen.
(vii) Vervolgens heeft het hof dit verzoek op 3 september 2019 afgewezen. Tegen deze beschikking is het cassatieberoep gericht.
3. De bestreden beschikking
3.1.
De zaak is na terugwijzing op 23 juli 2019 in raadkamer behandeld. Het hof heeft hetgeen door partijen is aangevoerd in zijn beschikking van 3 september 2019 als volgt samengevat:
“Standpunt klaagster
Klaagster stelt dat zij onevenredig in haar belangen is geschaad door de onttrekking aan het verkeer van de aan haar toebehorende auto. De auto heeft zij op rechtmatig wijze verkregen via Marktplaats. Voor de auto is € 8.500,00 betaald. Op geen enkele wijze heeft zij verwijtbaar gehandeld en uit niets blijkt dat klaagster wetenschap had van gestolen onderdelen in haar auto. Het interieur en het navigatiesysteem waren reeds bij aanschaf in de auto.
Standpunt Openbaar MinisterieDe advocaat-generaal heeft het standpunt ingenomen dat de auto toebehoort aan [betrokkene 1] doch dat indien tot het oordeel wordt gekomen dat de auto aan klaagster toebehoort, termen aanwezig zijn voor een geldelijke vergoeding.”
3.2.
In aanvulling op de door het hof weergegeven standpunt van de klaagster maak ik nog melding van de inhoud van de volgende stukken.
Uit het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer op 3 maart 2017:
‘’De klaagster verklaart op de vragen van het hof, de advocaat-generaal en de advocaat als volgt:
Het is bij ons gebruikelijk dat we onze spullen uitlenen. Ten behoeve van mijn werk gebruikte ik de Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken] . Mijn broer, [betrokkene 3] , gebruikte mijn auto nadat ik klaar was met werken. (…)
Ongeveer twee maanden later heb ik via Marktplaats de eerdergenoemde Volkswagen Golf gekocht. (…)
Voor de aanschaf van de eerdergenoemde Volkswagen Golf heb ik een bedrag van € 8.500,00 betaald. (…) In januari 2014 heb ik de onderhavige Volkswagen Golf gekocht. (…) Op de dag van de aanhouding reed ik inderdaad in de Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken] . (…)
Ik heb de Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken] in dezelfde staat gekocht zoals deze door de politie in beslag is genomen. Het interieur en het navigatiesysteem zaten bij aanschaf van de Volkswagen Golf al in de auto. De auto is niet door mijn broer [betrokkene 1] gerepareerd. De schade was niet zichtbaar. Ik heb aan mijn broer [betrokkene 1] niets betaald om de auto te repareren. (…)
Voorts vraagt de advocaat zich hardop af waaruit blijkt dat de Volkswagen Golf meer toebehoorde aan [betrokkene 1] dan aan de klaagster.
De klaagster verklaart op de vragen van het hof als volgt:
Mijn broer [betrokkene 1] gebruikte mijn Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken] niet. Mijn andere broer [betrokkene 3] gebruikte die auto wel regelmatig. Met mijn jongere broer heb ik een betere band. [betrokkene 1] had zelf een auto tot zijn beschikking en bovendien reed hij vaak in de auto’s van klanten. (…)’’
Uit de pleitnotitie die is overgelegd in raadkamer van 23 juli 2019:2.
Cliënte stelt dat zij de eigenaar van de Golf is omdat zij hem in januari 2014 via marktplaats aangeschaft heeft.3.Zij heeft daar destijds een bedrag van € 8.500 voor betaald.4.
De auto stond ook op haar naam.5.Zij heeft op zitting verklaard dat de Volkswagen Golf reeds bij
haar aanschaf op Marktplaats het (gestolen) navigatiesysteem bevatte, evenals het gestolen
interieur.
Zij heeft er nooit weet van gehad dat de Golf deze gestolen goederen bevatte, noch dat [betrokkene 1]
hier mogelijk bij betrokken is geweest. Wel verklaart zij dat zij de Golf regelmatig aan
haar broertje [betrokkene 3] heeft uitgeleend, maar dat de auto dus nooit feitelijk bij [betrokkene 1]
in gebruik is geweest, anders dan wat door de advocaat-generaal wordt betoogd.
(..) Het feit dat cliënte familie is van [betrokkene 1] betekent nog niet dat zij op de hoogte was van zijn handelen, De onder mij aanwezige stukken bevatten ook geen aanknopingspunten öp basis waarvan geconcludeerd kan worden dat cliënte bij het handelen van [betrokkene 1] betrokken is geweest of daar weet van heeft gehad. Hetzelfde geldt over de herkomst van de gestolen onderdelen in haar auto, wat immers voor een leek niet kenbaar is.
Kort samengevat is cliënte dus onevenredig in haar belangen geschaad nu de auto die zij voor€ 8.500 op marktplaats heeft aangeschaft onttrokken is aan het verkeer. Daarmee is een geldelijke tegemoetkoming van in ieder geval het aankoopbedrag op zijn plaats.”
3.3.
Het hof heeft het verzoek afgewezen en daartoe het volgende overwogen:
“Beoordeling
Klaagster heeft haar stellingen niet, althans onvoldoende met stukken onderbouwd. Alleen al om die reden is niet gebleken dat zij door de onttrekking aan het verkeer onevenredig is getroffen.
Bovendien stelt klaagster dat zij de auto heeft gekocht op Marktplaats en dat zij niets aan de auto heeft laten veranderen. Uit het dossier blijkt dat het interieur en het navigatiesysteem van de auto gestolen onderdelen betreffen. In dat geval heeft klaagster een auto met gestolen onderdelen gekocht. Zij heeft daarbij een risico genomen dat voor haar rekening komt.Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat klaagster door de onttrekking aan het verkeer niet onevenredig is getroffen en ziet het hof geen reden voor een geldelijke tegemoetkoming.”
4. Volgorde van bespreking van de middelen
4.1.
Het eerste middel richt zich tegen de afwijzing van de geldelijke tegemoetkoming. Het tweede middel klaagt over het oordeel van het hof dat de stellingen van de klaagster met betrekking tot het eigendom van de auto niet dan wel onvoldoende zijn onderbouwd met stukken, zodat het verzoek tot toekenning van een geldelijke vergoeding reeds om die reden moet worden afgewezen.
Ik zal eerst het tweede middel bespreken omdat op grond van art. 33c jo. 36b Sr een geldelijke tegemoetkoming uitsluitend kan worden toegekend aan de verdachte of een ander aan wie de aan het verkeer onttrokken voorwerpen toebehoren. Voorafgaand aan een beslissing over het toekennen of afwijzen van een geldelijke tegemoetkoming dient dus eerst te worden vastgesteld of de klaagster al dan niet als eigenaar kan worden aangemerkt.
5. Het tweede middel
5.1.
Ik acht de overweging van het hof dat de toekenning van een geldelijke compensatie moet worden afgewezen reeds omdat de stellingen van de klaagster over het eigendom van de auto niet dan wel onvoldoende zijn onderbouwd, niet zonder meer begrijpelijk.
5.2.
In de raadkamer van 23 juli 2019 is door de raadsman gewezen op het initiële klaagschrift van 20 oktober 2016 met bijlagen, waaronder een tenaamstellingsverslag van de RDW (bijlage 2).6.Ook het hof is er in zijn beschikking kennelijk vanuit gegaan dat de Volkswagen Golf op naam van de klaagster is gesteld. Het is juist dat de overige stellingen van de klaagster, te weten dat zij de auto in januari 2014 via Marktplaats heeft gekocht en dat zij daar een bedrag van € 8.500,- voor heeft betaald niet met stukken zijn onderbouwd. Daar staat echter tegenover dat uit het proces-verbaal van de zitting van het hof blijkt dat de klaagster daar verklaard heeft dat de auto ten tijde van de inbeslagneming in haar bezit was.7.Reeds op grond daarvan had het hof een vermoeden van eigenaarschap kunnen aannemen8., zeker in combinatie met de tenaamstelling. Over aanwijzingen die duiden op het tegendeel heeft het hof niets overwogen.
5.3.
Dat betekent dat het tweede middel slaagt.
5.4.
Voor het geval de Hoge Raad mij hierin niet volgt – het hof is immers in zijn beschikking alsnog uitgegaan van de stellingen van klaagster dat zij de auto heeft gekocht en eigenaar is – zal ik ook het eerste middel bespreken.
6. Het eerste middel
6.1.
Zoals gezegd komt het eerste middel op tegen de afwijzing van de geldelijke tegemoetkoming en de wijze waarop het hof deze afwijzing heeft gemotiveerd. De kern van de klacht is dat het hof ten onrechte heeft meegewogen dat het gelet op de door de klaagster gestelde omstandigheden voor risico van de klaagster komt dat zij een auto met gestolen onderdelen heeft gekocht en de klaagster daarom niet onevenredig in haar belangen is getroffen. Dit oordeel is in het licht van het in art. 1 EP neergelegde proportionaliteitsbeginsel, alsmede wat daarover namens de klaagster is aangevoerd volgens de steller van het middel onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd.
6.2.
Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende uitgangspunten van belang. De geldelijke tegemoetkoming die de rechter ingevolge art. 33c, lid 2 Sr jo art. 36b, lid 2 Sr, kan toekennen is bedoeld om te voorkomen dat degene aan wie de aan het verkeer onttrokken voorwerpen toebehoren, door die onttrekking onevenredig zou worden getroffen. Of dat het geval is, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij kunnen worden betrokken hoe de eigenaar van het voorwerp zich in relatie tot dat voorwerp heeft gedragen, de waarde van het onttrokken voorwerp, alsmede het eventuele voordeel dat de Staat na de onttrekking met betrekking tot dat voorwerp verkrijgt, bijvoorbeeld door de verkoop van (onderdelen) daarvan.9.
6.3.
Die regeling geeft invulling aan het in art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM (EP) besloten liggende proportionaliteitsvereiste. Uit de jurisprudentie van het EHRM volgt dat, wanneer een inbreuk op het eigendomsrecht een ‘individual and excessive burden’ op de betrokken persoon legt, geen sprake is van de ‘fair balance’ die op grond van art. 1 EP dient te bestaan tussen het algemeen belang enerzijds en de bescherming van individuele rechten anderzijds. Bij de vraag of sprake is van een ‘individual and excessive burden’ kan de wijze waarop de persoon aan wie het voorwerp toebehoort zich heeft gedragen worden betrokken.10.In de zaak Van G.I.E.M. S.R.L. e.a. tegen Italië11.waarbij het ging om confiscatie van land in het kader van een strafzaak, verwoordde de Grote Kamer van het EHRM, het als volgt:
“301. The following factors may be taken into account in order to assess whether the confiscation was proportionate: the possibility of less restrictive alternative measures such as the demolition of structures that were incompatible with the relevant regulations or the annulment of the development plan; the unlimited nature of the sanction, as it affected both developed and undeveloped land, and even areas belonging to third parties; and the degree of culpability or negligence on the part of the applicants or, at the very least, the relationship between their conduct and the offence in question [onderstreping AG TS].
6.4.
Het oordeel van het hof berust op de redenering dat door het kopen van een auto via Marktplaats, het risico dat achteraf blijkt dat de auto gestolen onderdelen bevat voor rekening van de klaagster komt, dat daardoor de klaagster door de onttrekking aan het verkeer van deze auto niet onevenredig getroffen is en dus geen recht heeft op een geldelijke tegemoetkoming.
6.5.
Dat het kopen van een auto via Marktplaats zonder meer kan worden aangemerkt als een zekere vorm van verwijtbaarheid (culpability or negligence) aan de zijde van de klaagster waarop het EHRM in de hierboven geciteerde uitspraak doelt, lijkt mij te ver gaan.
6.6.
Ik ben de mening toegedaan dat de motivering van het hof de beslissing om de klaagster geen geldelijke tegemoetkoming toe te kennen niet kan dragen. Daarbij weegt mee dat de auto ten tijde van de inbeslagneming in het bezit was van de klaagster, op haar naam stond geregistreerd en zij in het strafrechtelijk onderzoek naar haar broer niet als verdachte is aangemerkt. De enkele vaststelling van het hof dat het voor risico van de klaagster is als zij via Marktplaats een auto koopt met gestolen onderdelen is naar mijn mening onvoldoende om de belangenafweging in het nadeel van de klaagster te laten uitvallen.
6.7.
Het eerste middel slaagt ook.
7. Conclusie
7.1.
Beide middelen slagen.
7.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
7.3.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing naar het hof Amsterdam teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden beoordeeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑09‑2021
Inclusief voetnoten, alleen de nummering luidt anders.
Zie PV terechtzitting 3 maart 2017.
Zie PV terechtzitting 3 maart 2017.
Zie de tenaamstelling die eveneens bij mijn klaagschrift van 20 oktober 2016 gevoegd is.
De enige andere bijlage die bij het klaagschrift is gevoegd (bijlage 1) betreft het arrest van de strafzaak tegen [betrokkene 1] , waarbij de onderhavige auto is onttrokken aan het verkeer. Overigens heb ik bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken de tenaamstelling (bijlage 2) niet aangetroffen. Waarschijnlijk is deze in het ongerede geraakt.
Zie onder 3.2: de auto is door de politie onder de klaagster in beslaggenomen op een moment dat zij in die auto reed.
Zie ook recentelijk: EHRM 24 juni 2021, 77668/14, Imeri tegen Kroatië, par. 53.
HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1156, NJ 2019/328 m nt. T. Kooijmans, rov 3.4.1., HR 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:403, NJ 2020/239, m.nt. G.J.M.E. de Bont, HR 22 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1454.
EHRM 24 oktober 1986, nr. 9118/80, Agosi tegen het Verenigd Koninkrijk, par. 54.
EHRM 28 juni 2018, nr. 1828/06, G.I.E.M. S.R.L. e.a. tegen Italië.
Beroepschrift 04‑12‑2020
Tevens per fax: 070‑ 753 03 52
Hoge Raad der Nederlanden
T.a.v. strafgriffie
Postbus 20303
2500 EH Den Haag
[Hoge Raad der Nederlanden
PDA
Ingekomen]
[08 DEC. 2020]
[Behandelaar:]
mr. R. Jonkers
mr. A.W. van Gemert
Betreft : Cassatieschriftuur, houdende middelen van cassatie
Ons Kenmerk : [klaagster] — OM 552b Cassatie op terugverwijzing
Dagtekening : Utrecht, 4 december 2020
Edelhoogachtbaar college,
Tot mij wendde zich mw. [klaagster] (hierna: cliënte), geboren [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats], wonende aan [adres] ([postcode]) te [woonplaats] en in deze zaak domicilie kiezende aan het Stadsplateau 7, 3521 AZ te Utrecht, met het verzoek om namens haar dit cassatieschriftuur in te dienen. Cliënte heeft mij bepaaldelijk gevolmachtigd dit cassatieschriftuur in te dienen. Dit schriftuur richt zich tegen de bestreden beslissing van het Gerechtshof Amsterdam van 3 september 2019 met rekestnummer 000391-19 en parketnummer 23-000111-15.
Middel I:
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan niet naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder schending van de artikelen 552b Sv jo. 33c(2) jo. 36b(2) Sr, art. 24 Sv, en Art 1, Eerste Protocol bij het EVRM. Het oordeel van het hof dat er geen reden is voor een geldelijke tegemoetkoming nu klaagster door de onttrekking aan het verkeer van haar auto niet onevenredig is getroffen, is onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd.
Toelichting
Klaagster heeft op 20 oktober 2016 een klaagschrift ingediend op grond van art. 552b Sv met het verzoek een inbeslaggenomen Volkswagen Golf met kenteken [AA-00-BB] terug te geven. Subsidiair is verzocht om een geldelijke tegemoetkoming in de zin van 33c Sr jo 36(b)Sr.
Bij beschikking van 31 maart 2017 van het gerechtshof Amsterdam is het beklag ongegrond verklaard. Tegen deze beschikking is cassatie ingesteld namens klaagster. Het cassatiemiddel zag uitsluitend op een motiveringsgebrek met betrekking tot een geldelijke tegemoetkoming op grond van art. 33c jo. 36(b) Sr. De beschikking is vanwege dit motiveringsgebrek op 19 februari 2019 door uw hoogachtbaar college vernietigd en de zaak is terugverwezen naar het gerechtshof Amsterdam.1. Tijdens de raadkamerzitting van 23 juli 2019 is namens klaagster nogmaals betoogd waarom een geldelijke tegemoetkoming op zijn plaats is. Het hof heeft bij beschikking van 3 september 2019 het verzoek tot geldelijke tegemoetkoming afgewezen.
Tijdens de raadkamerzitting van 23 juli 2019 is namens klaagster betoogd dat zij door de onttrekking aan het verkeer onevenredig is getroffen en dat een geldelijke tegemoetkoming dus op zijn plaats is.2. Refererend aan het klaagschrift van 20 oktober 20163. en de eerdere raadkamerzitting van 3 maart 20174. zijn de volgende punten naar voren gebracht:
- —
Dat klaagster de VW Golf in 2014 via Marktplaats aangeschaft heeft;
- —
Dat zij daarvoor een bedrag van € 8.500 betaald heeft;
- —
Dat zij de auto op haar naam gezet heeft;
- —
Dat de auto feitelijk aan haar toebehoorde, en niet aan haar broer [betrokkene 1];
- —
Dat het (gestolen) navigatiesysteem en interieur reeds bij aanschaf in de auto zaten;
- —
Dat klaagster er nooit van op de hoogte is geweest dat er gestolen onderdelen in haar auto zaten;
- —
Dat er geen sprake is van enig verwijtbaar handelen door klaagster met betrekking tot de auto, en zij dus door de onttrekking aan het verkeer onevenredig in haar eigendom is getroffen;5.
Het Hof heeft het verzoek tot geldelijke tegemoetkoming afgewezen en daar onder meer het volgende aan ten grondslag gelegd:
‘Klaagster heeft haar stellingen niet, althans onvoldoende met stukken onderbouwd. Alleen al om die reden is niet gebleken dat zij door de onttrekking aan het verkeer onevenredig is getroffen.
Bovendien stelt klaagster dat zij de auto heeft gekocht op Marktplaats en dat zij niets aan de auto heeft laten veranderen. Uit het dossier blijkt dat het interieur en het navigatiesysteem van de auto gestolen onderdelen betreffen. In dat geval heeft klaagster een auto met gestolen onderdelen gekocht. Zij heeft daarbij een risico genomen dat voor haar rekening komt.’6.
Op grond van art. 33c (2) Sr jo. 36(b) Sr kent de rechter een geldelijke tegemoetkoming toe wanneer dit nodig is om te voorkomen dat degene aan wie de aan het verkeer onttrokken voorwerpen toebehoren, onevenredig worden getroffen.
Blijkens het arrest van uw edelhoogachtbaar college van 10 juli 20187. dient bij de beoordeling van de vraag of de eigenaar van het voorwerp door de onttrekking aan het verkeer onevenredig wordt getroffen, gekeken te worden naar de omstandigheden van het geval. Daarbij kan onder meer worden betrokken hoe de eigenaar van het voorwerp zich in relatie tot dat voorwerp heeft gedragen.
Het zwaartepunt lijkt daarbij te liggen bij de vraag of de inbreuk op het in art. 1, Eerste Protocol bij het EVRM neergelegde recht op ‘ongestoord genot van eigendom’ een ‘individual and excessive burden’ op de betrokken persoon legt, en dus disproportioneel is.8. Het Europees Hof heeft daartoe een aantal factoren opgesomd die kunnen worden betrokken bij de beoordeling of de inbreuk disproportioneel is:
‘The possibility of less restrictive alternative measures such as the demolition of structures that were incompatible with the relevant regulations (…); and the degree of culpability or negligence on the part of the applicants or, at the very least, the relationship between their conduct and the offence in question’’ 9.
Namens klaagster is in dit kader betoogd dat zij niet verwijtbaar gehandeld heeft, nu zij de auto te goeder trouw op Marktplaats heeft gekocht en zij niet op de hoogte was van de gestolen onderdelen in de auto.
Het hof heeft bij beschikking geoordeeld dat het (enkele) feit dat de Volkswagen Golf gestolen onderdelen bevatte voor het risico van klaagster komt, en dat zij dus door de onttrekking aan het verkeer niet onevenredig is getroffen.
Dat oordeel is in het licht van het in art. 33c (2) jo. 36(b), 1 EP EVRM neergelegde proportionaliteitsbeginsel, alsmede wat daarover namens klaagster is aangevoerd, onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd.
Gezien bovenstaande verzoek ik uw edelhoogachtbaar college de beschikking van het hof van 3 september 2019 te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar een ander gerechtshof, opdat de zaak opnieuw kan worden behandeld en afgedaan.
Middel II:
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan niet naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder schending van de artikelen 552b Sv jo. 33c (2) jo. 36b(2) Sr, art. 24 Sv, en Art 1, Eerste Protocol bij het EVRM. Het oordeel van het hof dat er geen reden is voor een geldelijke tegemoetkoming nu klaagster door de onttrekking aan het verkeer van haar auto niet onevenredig is getroffen, is onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd.
Toelichting
Het gerechtshof heeft in de bestreden beschikking aangegeven geen reden te zien voor een geldelijke tegemoetkoming. Daaraan heeft zij onder meer ten grondslag gelegd dat klaagster haar stellingen niet, althans onvoldoende, met stukken heeft onderbouwd.
Op grond van art. 33c jo. 36b Sr kan een geldelijke tegemoetkoming uitsluitend toegekend worden aan de verdachte of een ander aan wie de aan het verkeer onttrokken voorwerpen toebehoren. Dit is bij pleidooi ook expliciet naar voren gebracht met verwijzing naar de conclusie van de advocaat-generaal van 8 januari 201910. en het arrest van uw hoogachtbaar college van 10 juli 2018.11.
Namens klaagster is gemotiveerd waarom zij als eigenaar van de Volkswagen Golf aangemerkt kan worden. In de pleitnota van 23 juli 2019 is daarbij expliciet verwezen naar het oorspronkelijke klaagschrift van 20 oktober 2016 en de daarbij behorende bijlage(n), die onder meer een tenaamstellingsbewijs bevatten.12. Dit klaagschrift is ook genoemd in 's hofs bestreden beslissing van 3 september 2020 en diende als processtuk dus ook bekend te zijn bij het gerechtshof.
Dit maakt dat het oordeel van het hof dat klaagster haar stellingen niet, althans onvoldoende, met stukken heeft onderbouwd, onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd is.
Gezien bovenstaande verzoek ik uw edelhoogachtbaar college de beschikking van het Hof te 3 september 2019 te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar een ander gerechtshof, opdat de zaak opnieuw kan worden behandeld en afgedaan.
Nota bene: De relevante processtukken, onder meer het oorspronkelijke klaagschrift, zijn door het gerechtshof niet, althans niet volledig, doorgestuurd. Ik heb derhalve de processtukken van de zaak die eerder terugverwezen is als geheel bijgevoegd.
Hoogachtend,
mr. R. Jonkers
advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 04‑12‑2020
Arrest Hoge Raad der Nederlanden, 20 februari 2019, zaaknummer S 17/02533-B
Pleitaantekeningen raadkamer 23 juli 2019;
Dit document is niet bijgevoegd onder de processtukken, vandaar dat deze als bijlage bij dit
cassatieschriftuur is bijgevoegd (bijlage 1).
Dit document is niet bijgevoegd onder de processtukken, vandaar dat deze als bijlage bij dit cassatieschriftuur is bijgevoegd (bijlage 1). Het betreft de eerste behandeling in Raadkamer Gerechtshof Amsterdam, 3 maart 2017,rekestnummer 001901-16
Pleitaantekeningen raadkamer 23 juli 2019; Klaagschrift 20 oktober 2016
Beschikking Gerechtshof Amsterdam, 3 september 2019, rekestnummer 000391-19
Arrest Hoge Raad der Nederlanden, ECLI:NL:HR:2018:1156, rechtsoverweging 3.4.1
EHRM 28 juni 2018, nr. 1828/06, G.I.E.M. S.R.L. e.a. tegen Italië, par. 300
EHRM 28 juni 2018, nr. 1828/06, G.I.E.M. S.R.L. e.a. tegen Italië, par. 301
Conclusie AG J. Silvis inzake 17/02533/B van 08/01/2019, Overweging 5.9
Arrest Hoge Raad der Nederlanden, ECLI:NL:HR:2018:1156, rechtsoverweging 3.4.1